ECLI:NL:TGZCTG:2017:7 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2016.033

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2017:7
Datum uitspraak: 10-01-2017
Datum publicatie: 10-01-2017
Zaaknummer(s): c2016.033
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen een verpleegkundige. Het Regionaal Tuchtcollege heeft klagers niet-ontvankelijk verklaard in hun klacht omdat de verpleegkundige niet zou zijn onderworpen aan de tuchtrechtspraak die op de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) is gebaseerd. Uit een e-mail bericht van het BIG-register van 4 april 2016 is het Centraal Tuchtcollege gebleken dat de verpleegkundige daar van 9 oktober 1997 tot en met 10 januari 2014 als zodanig stond ingeschreven. Voor handelingen die de verpleegkundige op 8 september 2005 heeft verricht is zij derhalve, in beginsel, aan het tuchtrecht onderworpen. Het Centraal Tuchtcollege is echter van oordeel dat de omschrijving van het handelen dat de verpleegkundige wordt verweten volstrekt onvoldoende aanknopingspunten biedt voor een tuchtrechtelijke beoordeling van dit handelen. In elk geval is niet geheel duidelijk wat de verpleegkundige concreet wordt verweten en wat de relevantie daarvan is voor de gezondheidsklachten die klaagster stelt te hebben. Voor zover geklaagd wordt over niet geheel correcte notities die de verpleegkundige zou hebben gemaakt naar aanleiding van het telefoongesprek op 8 september 2005 met klaagster, zijn die bezwaren van onvoldoende gewicht. Het Centraal Tuchtcollege vernietigt de beslissing waarvan beroep en wijst de klacht af.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2016.033 van:

1. A., wonende te B., 2. C., wonende te B., appellanten, klagers in eerste aanleg,

tegen

R., verpleegkundige, destijds werkzaam te I., verweerster in beide instanties, gemachtigden: S. en T., Dokterszorg U..

1.               Verloop van de procedure

Bij pro forma klaagschrift van 7 september 2015, aangevuld bij klaagschrift van

26 september 2015 (met latere correcties) hebben A. en C. - hierna klaagster en klager, tezamen te noemen: klagers - bij het Regionaal Tuchtcollege te Groningen tegen R. - hierna de verpleegkundige - een klacht ingediend. Bij beslissing van 1 december 2015, onder nummers G2015/115 en 116 heeft dat College klagers niet-ontvankelijk verklaard in hun klacht tegen de verpleegkundige.

Klagers zijn van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De (gemachtigde van de) verpleegkundige heeft bij brief van 4 augustus 2016 op het beroep van klagers gereageerd.

Bij brief van 1 december 2016, bij het Centraal Tuchtcollege ingekomen op

2 december 2016, hebben klagers een verzoek gedaan tot wraking van (onder meer) mr. T.L. de Vries (plaatsvervangend voorzitter Centraal Tuchtcollege).

Bij beslissing van 5 december 2016 heeft de wrakingskamer van het Centraal Tuchtcollege (voor zover hier relevant) het verzoek tot wraking afgewezen en tevens bepaald dat een volgend verzoek om wraking van de leden van het Centraal Tuchtcollege niet in behandeling wordt genomen, tenzij feiten en omstandigheden worden voorgedragen die pas na het eerdere verzoek aan verzoekers bekend zijn geworden.

Op 5 december 2016 (aangevuld op 6 december 2016) hebben klagers opnieuw een verzoek gedaan tot wraking van alle bij deze zaak betrokken leden van het Centraal Tuchtcollege. In dit verzoek zijn geen feiten of omstandigheden vermeld die pas na het eerdere verzoek tot wraking aan klagers bekend zijn geworden. Dit verzoek tot wraking is daarom niet in behandeling genomen.

De zaak is in beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaken met nummers C2016.025, C2016.026, C2016.027, C2016.028, C2016.029, C2016.030, C2016.031, C2016.032 en C2016.038 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 6 december 2016, waar namens de verpleegkundige zijn verschenen S. en T.. Klagers en de verpleegkundige zijn niet verschenen.

Na afloop van de mondelinge behandeling heeft het College, na beraadslaging in raadkamer, in het openbaar mondeling uitspraak gedaan. Hetgeen hierna volgt is een schriftelijke uitwerking van die uitspraak.

2.               Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“2. Beoordeling

2.1 Het College stelt vast dat de klacht nog juist binnen de verjaringstermijn is ingekomen. Klagers zijn dus in zoverre op het nippertje ontvankelijk in hun klacht.

2.2 Verweersters zijn of waren echter niet in een van de hoedanigheden, zoals genoemd in artikel 47, tweede lid, van de Wet op de individuele gezondheidszorg ingeschreven in het daarvoor bestemde register. Dit betekent dat zij niet zijn onderworpen aan de tuchtrechtspraak die op de zojuist genoemde wet is gebaseerd. Klagers zullen daarom reeds op die grond alsnog niet-ontvankelijk worden verklaard in hun klacht.”

3.               Vaststaande feiten en omstandigheden

            3.1       Op 8 september 2005 heeft klaagster letsel opgelopen aan arm, schouder en been. Wat betreft dit letsel heeft klaagster telefonisch contact opgenomen met Dokterswacht U..

            3.2       De verpleegkundige is werkzaam als triagist bij Dokterswacht U..

            3.3       Van 9 oktober 1997 tot en met 10 januari 2014 was de verpleegkundige als zodanig ingeschreven in het BIG-register.

4.               Beoordeling van het beroep

4.1            In beroep hebben klagers hun klacht (schriftelijk) herhaald en nader toegelicht. Klagers verwijten de verpleegkundige, naar het Centraal Tuchtcollege begrijpt, dat zij onvoldoende inspanning en zorg heeft getoond om het letsel van klaagster correct te diagnosticeren, de volledige omvang hiervan te bepalen en genoeg informatie te geven over het verloop en de verwachtingen. Verder is het dossier niet correct genoeg ingericht conform artikel 7:454 Burgerlijk Wetboek.

4.2            De verpleegkundige heeft gemotiveerd (schriftelijk) verweer gevoerd en heeft het Centraal Tuchtcollege primair verzocht klagers niet-ontvankelijk te verklaren in hun klacht. Subsidiair heeft de verpleegkundige het Centraal Tuchtcollege verzocht de klacht af te wijzen.

4.3            Het Regionaal Tuchtcollege heeft klagers niet-ontvankelijk verklaard in hun klacht omdat de verpleegkundige niet zou zijn onderworpen aan de tuchtrechtspraak die op de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) is gebaseerd. Uit een e-mail bericht van het BIG-register van 4 april 2016 is het Centraal Tuchtcollege gebleken dat de verpleegkundige daar van 9 oktober 1997 tot en met

10 januari 2014 als zodanig stond ingeschreven. Voor handelingen die de verpleegkundige in die periode – en dus ook op 8 september 2005 – heeft verricht is zij derhalve, in beginsel, aan het tuchtrecht onderworpen. Het Regionaal Tuchtcollege heeft klagers derhalve ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in hun klacht tegen de verpleegkundige.

4.4       Het Centraal Tuchtcollege is echter van oordeel dat de omschrijving van het handelen dat de verpleegkundige wordt verweten volstrekt onvoldoende aanknopingspunten biedt voor een tuchtrechtelijke beoordeling van dit handelen. In elk geval is niet geheel duidelijk wat de verpleegkundige concreet wordt verweten en wat de relevantie daarvan is voor de gezondheidsklachten die klaagster stelt te hebben. Voor zover geklaagd wordt over niet geheel correcte notities, die de verpleegkundige zou hebben gemaakt naar aanleiding van het telefoongesprek op 8 september 2005 met klaagster, zijn die bezwaren van een te gering gewicht om tot tuchtrechtelijke verwijtbaarheid te kunnen leiden.

4.5       Bij deze stand van zaken dient de klacht afgewezen te worden. Dit betekent dat de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege niet in stand kan blijven. Het Centraal Tuchtcollege zal de bestreden beslissing vernietigen en de klacht van klagers alsnog afwijzen.

4.6       Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

5.               Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

vernietigt de beslissing waarvan beroep;

en opnieuw beslissende:

wijst de klacht af.

Deze beslissing is gegeven door: mr. T.L. de Vries, voorzitter, mr. E.F. Lagerwerf-Vergunst en mr. drs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, leden-juristen en W.J.B. Hauwert en P. van der Zee, leden-beroepsgenoten en mr. R. Blokker, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 6 december 2016.             Voorzitter   w.g.                     Secretaris  w.g.