ECLI:NL:TGZCTG:2017:4 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2016.030

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2017:4
Datum uitspraak: 10-01-2017
Datum publicatie: 10-01-2017
Zaaknummer(s): c2016.030
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen een radioloog. Klagers verwijten de radioloog (samengevat) dat hij tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld tegenover klaagster en dat hij tekort is geschoten in zijn verslaglegging. Het Regionaal Tuchtcollege heeft klagers kennelijk niet-ontvankelijk verklaard in hun klacht voor zover deze onvoldoende is omschreven en de klacht overigens als van onvoldoende gewicht afgewezen. De behandeling van de zaak in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg. Het beroep wordt verworpen.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2016.030 van:

1. A., wonende te B., 2. C., wonende te B., appellanten, klagers in eerste aanleg,

tegen

O., radioloog, werkzaam te I., verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mr. D.M. Pot, verbonden aan Stichting VvAA Rechtsbijstand te Utrecht.

1.               Verloop van de procedure

Bij pro forma klaagschrift van 7 september 2015, aangevuld bij klaagschrift van

26 september 2015 (met latere correcties) hebben A. en C. - hierna klaagster en klager, tezamen te noemen: klagers - bij het Regionaal Tuchtcollege te Groningen tegen O. - hierna de radioloog - een klacht ingediend. Bij beslissing van 1 december 2015, onder nummer G2015/112, heeft dat College klagers kennelijk niet-ontvankelijk verklaard in hun klacht voor zover deze onvoldoende is omschreven en de klacht afgewezen voor zover deze van onvoldoende gewicht is.

Klagers zijn van die beslissing tijdig in beroep gekomen.

De radioloog heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

Bij brief van 1 december 2016, bij het Centraal Tuchtcollege ingekomen op

2 december 2016, hebben klagers een verzoek gedaan tot wraking van (onder meer) mr. T.L. de Vries (plaatsvervangend voorzitter Centraal Tuchtcollege) en

dr. R.T. Ottow (chirurg).

Bij beslissing van 5 december 2016 heeft de wrakingskamer van het Centraal Tuchtcollege (voor zover hier relevant) het verzoek tot wraking afgewezen en tevens bepaald dat een volgend verzoek om wraking van de leden van het Centraal Tuchtcollege niet in behandeling wordt genomen, tenzij feiten en omstandigheden worden voorgedragen die pas na het eerdere verzoek aan verzoekers bekend zijn geworden.

Op 5 december 2016 (aangevuld op 6 december 2016) hebben klagers opnieuw een verzoek gedaan tot wraking van alle bij deze zaak betrokken leden van het Centraal Tuchtcollege. In dit verzoek zijn geen feiten of omstandigheden vermeld die pas na het eerdere verzoek tot wraking aan klagers bekend zijn geworden. Dit verzoek tot wraking is daarom niet in behandeling genomen.

De zaak is in beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaken met nummers C2016.025, C2016.026, C2016.027, C2016.028, C2016.029, C2016.031, C2016.032, C2016.033 en C2016.038 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 6 december 2016, waar is verschenen de radioloog, bijgestaan door mr. Pot. Klagers zijn niet verschenen.

Na afloop van de mondelinge behandeling heeft het College, na beraadslaging in raadkamer, in het openbaar mondeling uitspraak gedaan. Hetgeen hierna volgt is een schriftelijke uitwerking van die uitspraak.

2.               Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“2. Beoordeling

2.1 Het College stelt vast dat de klacht, die betrekking heeft op een (vermeend) handelen op 8 september 2005 nog juist binnen de verjaringstermijn is ingekomen. Klagers zijn dus in zoverre op het nippertje ontvankelijk in hun klacht.

2.2  De klacht houdt het volgende in:

‘[Verweerder heeft] een SL dissociatie niet correct gediagnosticeerd en daarbij de 72 uurs termijn niet goed in acht genomen. Ook is in deze correspondentie de datering niet correct. Ik ben gezien op 8 september 2005.

Verweerder maakt daarnaast een gewone CT scan. Deze heeft niet veel toegevoegde waarde bij de verdenking van ligamentair letsel van de heer N., collega-radioloog.

Daarnaast is in de loop van de jaren meerdere keren een vraagstelling gedaan aan verweerder door andere artsen van diverse specialismen binnen het G. wederom met o.a. de verdenking van SL dissociatie. Ook toen is de SL dissociatie niet beschreven en wordt ook niet elk beeldmateriaal gelinked.

G. is o.a. een FESSH trauma center voor handletsel. Alle oorspronkelijke beelden zijn herbeoordeeld in diverse gespecialiseerde centra aantoonbaar op dit niveau en artsen die door de zorgverzekeraar als gespecialiseerd worden gezien (overleg medisch adviseur zorgverzekeraar). Ook geldt er een 72 uurs termijn. Bovendien is er sprake van trekletsel. Hier gelden ook internationale richtlijnen voor. Nadien heb ik mij de afgelopen 10 jaar regelmatig gemeld bij de huisarts met forse pijnklachten en navolgend bij specialisten. Hiervan zijn stukken, desgewenst te verstrekken.’

2.3 Deze omschrijving biedt volstrekt onvoldoende aanknopingspunten voor de tuchtrechtelijke beoordeling van verweersters gedragingen. In elk geval is in hoofdzaak niet duidelijk wat verweerster concreet wordt verweten en wat de relevantie daarvan is voor de gezondheidsklachten die klaagster A. stelt te hebben. Het is niet voldoende in algemene zin te verwijzen naar voorschriften en richtlijnen of naar onderzoek dat door anderen zou zijn verricht of vragen die zij zouden hebben gesteld zonder over een en ander duidelijke informatie te verstrekken en te vermelden tot welke conclusies dat zou moeten leiden in de zin van tuchtrechtelijke verwijten aan verweerder. Uit niets blijkt dat de diagnose die verweerder heeft gesteld niet juist zou zijn.

2.4 Voor zover geklaagd wordt over niet geheel correcte ‘correspondentie’, zijn die bezwaren van een te gering gewicht, nog daargelaten dat niet duidelijk is wat verweerders rol daarbij zou zijn en welk belang klagers zoveel jaren na dato daarbij nog zouden hebben.

2.5 Er bestaat bij deze stand van zaken uit een oogpunt van behoorlijke procesorde geen aanleiding klagers andermaal in de gelegenheid te stellen hun klacht aan te vullen en te verduidelijken, laat staan om verweerster in het geding te betrekken door hem te vragen een verweerschrift in te dienen.  Er zal aanstonds moeten worden beslist als volgt.”

3.               Vaststaande feiten en omstandigheden

3.1       Op 8 september 2005 heeft klaagster letsel opgelopen aan arm, schouder en been.

3.2.      Klaagster is op 21 september 2005 op de Spoedeisende Hulp van het G. behandeld in verband met het door haar opgelopen letsel.

4.               Beoordeling van het beroep

4.1            In beroep hebben klagers hun klacht (schriftelijk) herhaald en nader toegelicht.

4.2            De behandeling van de zaak in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5.               Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. T.L. de Vries, voorzitter, mr. E.F. Lagerwerf-Vergunst en mr. drs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, leden-juristen en dr. W. de Ruijter en dr. R.T Ottow, leden-beroepsgenoten en mr. R. Blokker, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 6 december 2016.                       Voorzitter   w.g.                     Secretaris  w.g.