ECLI:NL:TGZCTG:2017:340 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2017.193

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2017:340
Datum uitspraak: 19-12-2017
Datum publicatie: 20-12-2017
Zaaknummer(s): c2017.193
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen psychiater. Klager is vanwege ernstige pijnklachten in het rechterbeen en de rug opgenomen geweest op de afdeling neurologie van het ziekenhuis. Klager gaf aan dat zijn pijnklachten het gevolg waren van een zware mishandeling. Klager heeft een MRI-scan ondergaan. Uit medisch onderzoek bleek dat er geen aantoonbare afwijkingen gevonden zijn die de klachten afdoende verklaren. In een tussenrapport van een collega van verweerder staat dat men rekening diende te houden met malingering of nagebootste stoornis. Verweerder is werkzaam als psychiater en verbonden aan het ziekenhuis en heeft klager daarna tweemaal gezien en een klinische ontslagbrief geschreven. De klacht houdt in dat verweerder: 1) Een onjuist dossier tot stand heeft gebracht en tegen de afspraak in daarin geen wijzigingen heeft aangebracht; 2) Ervoor gezorgd heeft dat klager geen pijnbestrijding kreeg; 3) Een diagnose heeft gesteld zonder dat hij klager heeft gezien. Het RTG Amsterdam wees de klacht als kennelijk ongegrond af. Het CTG verwerpt het beroep.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2017.193 van:

A., wonende te B., appellant,

tegen

C., psychiater, werkzaam te B., verweerder in beroep,

gemachtigde: mr. L. Neuschäfer-Greebe, jurist bij DAS Rechtsbijstand te Amsterdam.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna te noemen klager - heeft op 19 april 2016 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. - hierna te noemen de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 21 maart 2017, onder nummer 16/138 heeft dat College de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 28 november 2017, waar zijn verschenen namens klager, diens echtgenoot

D. en E., voorzitter Patiëntenraad F.. Klager had bij brief van 21 november 2017 laten weten niet aanwezig te zullen zijn. Voorts was aanwezig de arts, bijgestaan door mr. Neuschäfer-Greebe.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

2. De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1. Klager, geboren op 2 mei 1964, is in de periode van 9 juli 2015 tot en met

20 juli 2015 opgenomen geweest op de afdeling neurologie van het G. te B. (hierna het ziekenhuis). Klager klaagde bij zijn opname over ernstige pijn in de rug en zijn rechter been ten gevolge van een zware mishandeling op 3 juli 2015.

2.2. Verweerder is werkzaam als psychiater en verbonden aan het ziekenhuis.

2.3. Op 15 juli 2015 heeft een collega van verweerder contact gehad over klager met de behandelend neuroloog en arts-assistent. In een tussenrapport van de collega van verweerder van die datum staat, voor zover van belang, het volgende (met verbetering van verschrijvingen):

(…) Uit onderzoek blijkt dat er geen aantoonbare afwijking gevonden is die de klachten afdoende verklaren (…)

(…) Al met al dient rekening gehouden te worden met de diagnose van een nagebootste stoornis of malingering. Om dit verder uit te zoeken zal ik vragen aan collega (…) [dit is verweerder, toev. College] om morgen langs te komen. Bovenstaande werd ook met collega (…) [de behandelend neuroloog, toev. College] besproken en haar werd geadviseerd terughoudend te zijn met het zetten van proefblokkade’s (…)

2.4. Op 16 juli 2015 heeft verweerder klager voor het eerst gezien. Het gesprek tussen beiden heeft 10 tot 15 minuten geduurd. In een tussenrapport van verweerder van die datum staat, voor zover van belang, het volgende (met verbeteringen van verschrijvingen):

(…) advies blijft om bij medisch niet goed te verklaren klachten terughoudend te zijn met de voorgestelde injectie volg week.

(…) De als diff diagnostisch mogelijkheden zoals door coll (…) genoemd , nopen tot terughoudendheid met ingrepen) (…)

2.5. In de klinische ontslagbrief van 21 juli 2015 van klager, die is opgesteld door de behandelend neuroloog en een semi-arts van de afdeling neurologie staat, voor zover van belang, het volgende:

(…)

Reden van opname:

Onhoudbare pijn in de rug en het rechter been, ontstaan na trauma.

(…)

Medicatie bij presentatie:

(…)

Clozapine (…)

De psychiater concludeerde dat de huidige klachten niet voldoen aan de criteria voor PTSS en dacht differentiaal diagnostisch aan malingering of nagebootste stoornis gezien de mate van ervaren pijn en beperkingen in verhouding tot de MRI bevindingen.

(…)

2.6. Op 7 augustus 2015 heeft verweerder een tweede gesprek gevoerd met klager. Dit gesprek heeft klager opgenomen. Hij heeft eveneens een schriftelijk verslag van dit gesprek gemaakt.

2.7. Klager heeft een klacht ingediend bij de klachtencommissie van het ziekenhuis.

Op 7 september 2015 heeft klager en gesprek gehad bij de klachtencommissie. Begin maart 2016 heeft de klachtencommissie uitspraak gedaan.

2.8. De behandeld neuroloog heeft de onder 2.5 vermelde ontslagbrief aangepast. Het middel Clozapine is veranderd in Clonazepam en de door klager gewraakte opgenomen passage is verwijderd. Op 18 en 24 november 2015 is de aangepaste ontslagbrief naar de huisarts van klager gestuurd.

3. De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:

- een onjuist dossier tot stand heeft gebracht en tegen de afspraak in daarin geen wijzigingen heeft aangebracht;

- ervoor gezorgd heeft dat klager geen pijnbestrijding kreeg;

- een diagnose heeft gesteld zonder dat hij klager heeft gezien.

Hiermee heeft verweerder in strijd gehandeld met de zorg die hij in zijn hoedanigheid als arts redelijkerwijs behoort te betrachten.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

5.1. Het eerste klachtonderdeel richt zich tegen de klinische ontslagbrief van

21 juli 2016 en de toezegging van verweerder om daarin wijzigingen aan te brengen. Voorop staat dat deze brief niet door verweerder opgemaakt. Verweerder is dan ook niet verantwoordelijk voor de inhoud van deze brief en een klacht hierover is dan ook in beginsel niet ontvankelijk. Verweerder stelt dat hij om klager ter wille te zijn heeft toegezegd dat hij zou overleggen met de neuroloog en de vakgroep of de door klager gewraakte passage in de brief aan te passen of te verwijderen. Dat is gebeurd en de gewraakte passage is uit de brief verwijderd. De nieuwe versie is aan de huisarts van klager gestuurd en in het patiëntendossier opgenomen. Verweerder heeft daarmee meer gedaan dan waar hij toe was gehouden. Van verwijtbaar handelen is geen sprake.

5.2. Het college vat het tweede klachtonderdeel aldus op dat klager verweerder verwijt dat hij evenals zijn collega heeft geadviseerd om, gezien de onderzoeks-bevindingen, niet over te gaan tot het zetten van proefblokkades. Het standpunt van klager dat verweerder klager derhalve moedwillig heeft onthouden van pijnbestrijding volgt het college niet.

Verweerder heeft tijdens het vooronderzoek verklaard dat hij dit advies heeft gegeven, omdat er heftige klachten waren zonder een goede medische verklaring. Dit volgt ook uit het dossier van klager. Verweerder wilde complicaties of extra pijn voorkomen. Niet is gebleken dat verweerder niet in redelijkheid tot dit advies kon komen.

5.3 Het derde klachtonderdeel kan niet slagen omdat verweerder geen diagnose heeft gesteld. Er is sprake geweest van diagnostisch overwegingen van een collega van verweerder op grond waarvan de neuroloog is geadviseerd om terughoudend te zijn met het zetten van proefblokkades. Verweerder heeft deze overwegingen slechts overgenomen in zijn tussenrapport van 16 juli 2015.

5.4. De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is.

Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor onder “2. De feiten” zijn weergegeven.

4. Beoordeling van het beroep

4.1 In beroep heeft klager zijn klacht herhaald en nader toegelicht. Hij heeft daarbij ook nieuwe feiten en omstandigheden betrokken, maar voor zover deze geen betrekking hebben op de beroepsgronden zal het Centraal Tuchtcollege daaraan voorbijgaan. De klacht komt er in de kern nog steeds op neer dat hij de arts verwijt dat deze onjuist heeft gerapporteerd en ten onrechte heeft geadviseerd terughoudend te zijn met behandelen.

4.2 De arts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

4.3 De behandeling van de zaak in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg. Het Centraal Tuchtcollege neemt over hetgeen het Regionaal Tuchtcollege onder ‘5. De beoordeling’ heeft overwogen, met dien verstande dat het Centraal Tuchtcollege onder het kopje ‘5. De beoordeling’, onder 5.1, eerste alinea, eerste zin, een kennelijke schrijffout aldus heeft verbeterd dat daar komt te staan: “21 juli 2015” (in plaats van 21 juli 2016).

4.4 Dit betekent dat het Centraal Tuchtcollege evenals het Regionaal Tuchtcollege van oordeel is dat van enig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen jegens klager niet is gebleken. Het beroep van klager zal dan ook worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. T.L. de Vries, voorzitter, mr. L.F. Gerretsen-Visser en

mr. drs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, leden-juristen en drs. A.C.L. Allertz en dr. J.J. de Jong, leden-beroepsgenoten en mr. C.F. van Spanje-van Klaveren, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 19 december 2017.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.