ECLI:NL:TGZCTG:2017:336 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2017.136

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2017:336
Datum uitspraak: 07-12-2017
Datum publicatie: 14-12-2017
Zaaknummer(s): c2017.136
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen plastisch chirurg. De plastisch chirurg heeft over klager een expertiserapport uitgebracht in het kader van een letselschadezaak. Klager verwijt de plastisch chirurg dat hij het correctie- en blokkeringrecht heeft geschonden, dat het door hem uitgebrachte expertiserapport niet voldoet aan de vereisten, dat hij tijdens het onderzoek heeft gemeld dat sprake was van een flink defect en hij dit niet tot uitdrukking heeft laten komen in het expertiserapport, dat hij heeft geweigerd door hem vervaardigde foto’s aan klager ter beschikking te stellen, dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld en zakelijke banden heeft met een van de verzekeringsmaatschappijen. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht in al haar onderdelen ongegrond verklaard en afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2017.136 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., plastisch chirurg, werkzaam te D., verweerder in beide

instanties, gemachtigde M.J. Bos, verbonden aan DAS Nederlandse Rechtsbijstand verzekeringsmaatschappij N.V.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 19 april 2016 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. - hierna verweerder - een klacht ingediend. Bij beslissing van

31 januari 2017, onder nummer 16/168 heeft dat College de klacht afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen.

Verweerder heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 21 november 2017, waar verweerder is verschenen, bijgestaan door mr. drs. P.A. de Zeeuw, kantoorgenoot van mr. M.J. Bos voornoemd.

Klager heeft op de dag van de terechtzitting telefonisch doorgegeven dat hij enigszins verlaat was, waarna het Centraal Tuchtcollege de behandeling van de zaak in afwachting van zijn komst een half uur heeft aangehouden. Bij telefonisch contact gaf klager aan huiswaarts te zullen keren omdat hij geen parkeerplaats kon vinden en niet meer ter terechtzitting te zullen verschijnen. Het Centraal Tuchtcollege heeft de zaak daarop - met telefonische kennisgeving aan klager - buiten aanwezigheid van klager behandeld.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

2. De feiten

2.1. Bij brief van 9 maart 2015 heeft dr. E., chirurg n.p., medisch adviseur van I. verweerder verzocht een expertise uit te brengen in het kader van de vaststelling van schade geleden door klager als gevolg van de behandeling van letsel aan een van zijn vingers. E. heeft in deze brief vermeld dat het blokkeringsrecht niet van toepassing is op de vragen 1 tot en met 6, zijnde alle vragen.

2.2. Bij brief gedateerd 5 juli 2015 heeft verweerder een conceptversie van zijn expertiserapport gezonden aan klager. Hierbij heeft verweerder klager het volgende verzocht: “Wilt u binnen 2 weken aangeven of u gebruik wenst te maken van uw blokkeringsrecht (geldt niet voor vraag 1 t/m 6). Daarnaast heeft u het correctierecht alleen t.a.v. vraag 1. U kunt het mij ook per mail laten weten: xxx@xxx.nl”.

2.3. Bij mail van 23 juli 2015 heeft klager verweerder geantwoord. Bij deze mail waren twee bijlagen gevoegd, getiteld “Expertise dr. Houpt 5-7-2015.pdf” en “Reactie op expertiserapport dr.C.pdf”.

2.4. Op 9 augustus 2015 heeft verweerder de conceptversie van zijn expertiserapport gezonden aan E. en aan dr. F., als medisch adviseur verbonden aan G. te H. In deze conceptversie heeft verweerder vermeld dat klager geen gebruik heeft gemaakt van zijn correctie-/blokkeringsrecht. Aan E. en F. heeft verweerder verzocht hem binnen een maand te berichten of er nog vragen zijn.

2.5. F. heeft gereageerd bij brief van 8 oktober 2015 met een verzoek om nadere verduidelijking in het rapport.

2.6. Bij brief van 1 november 2015 geeft verweerder F. – kort samengevat – geantwoord dat hij geen aanleiding ziet tot wijziging van het rapport. Verweerder heeft aangeboden zo nodig een nadere verduidelijking te willen geven.

2.7. Op 14 december 2015 heeft verweerder de definitieve versie van het expertiserapport aan E. en F. gezonden. In dit rapport heeft verweerder vermeld: “Dhr. A. heeft aangegeven gebruik te maken van zijn correctie recht. Ik heb alleen feitelijke onjuistheden gecorrigeerd. De medisch inhoudelijke expertise is onveranderd.

Dit in tegenstelling tot wat ik in mijn concept vermeldde.”

3. De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat:

- verweerder in het expertiserapport dat hij ter beschikking heeft gesteld aan I. en G. heeft vermeld dat klager geen gebruik heeft gemaakt van zijn correctie- en blokkeringsrecht;

- verweerder niet alle relevante informatie over gemaakte fouten bij de behandeling van het letsel aan zijn vinger in zijn expertiserapport heeft vermeld;

- verweerder niet alle vragen heeft beantwoord;

- verweerder tijdens het onderzoek mededelingen heeft gedaan over een bewegingsbelemmering van de duim die niet zijn vermeld in de expertiserapport;

- verweerder tijdens het onderzoek heeft gemeld dat hij op de foto’s een flink defect zag en dit niet heeft vermeld in het expertiserapport en heeft geweigerd de foto’s aan klager ter beschikking te stellen;

- verweerder in zijn handelen onzorgvuldig is geweest;

- verweerder zakelijke banden heeft met G..

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

5.1. De klacht dat verweerder in het expertiserapport ten onrechte heeft vermeld dat klager geen gebruik heeft gemaakt van zijn correctie- en blokkeringsrecht mist deels feitelijke grondslag. In het definitieve expertiserapport gedateerd 14 december 2015 is terecht vermeld dat klager gebruik heeft gemaakt van zijn correctierecht. Verweerder heeft daarbij uitdrukkelijk vermeld dat deze mededeling afwijkt van hetgeen in het conceptrapport staat.

Dit neemt niet weg dat de vermelding in het conceptrapport dat klager geen gebruik heeft gemaakt van zijn correctierecht en blokkeringsrecht feitelijk onjuist was. Uit de mail van klager genoemd in 3.2 – met name uit de bij die mail gevoegde bijlage – blijkt dat klager van het correctierecht gebruik wenste te maken en dit ook heeft gedaan.

Nu verweerder ter zitting heeft verklaard dat hij de bijlage van deze mail over het hoofd heeft gezien, het college geen enkele reden heeft hieraan te twijfelen en verweerder zijn vergissing nadat klager hem hierop had gewezen heeft gecorrigeerd, is geen sprake van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen.

Het door klager ter zitting ingenomen standpunt dat verweerder in het definitieve rapport op relevante punten is afgeweken van het conceptrapport en dat hem op die punten het correctierecht is ontnomen vindt geen steun in de feiten.

Ter zitting heeft klager desgevraagd verklaard het blokkeringsrecht niet daadwerkelijk te hebben willen uitoefenen. Voorts heeft hij het college desgevraagd laten weten dat het al dan niet hebben of gebruiken van het blokkeringsrecht geen onderdeel uitmaakt van de klacht. Het college volstaat derhalve met de opmerking dat I. in de in 2.1 genoemde brief ten onrechte heeft vermeld dat het blokkeringsrecht niet van toepassing is en dat verweerder deze vermelding ten onrechte zonder nader onderzoek voor juist heeft gehouden. Het college wijst in dit verband op de Richtlijn Medisch Specialistische Rapportage in Bestuurs- en Civielrechtelijk Verband van de Werkgroep Medisch Specialistische Rapportage, in samenwerking met de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (Hoofdstuk 7, onderdeel 7.9).

5.2. Ten aanzien van de klachten die zien op de inhoud van het expertiserapport overweegt het college allereerst dat in deze procedure slechts aan de orde is of het door verweerder uitgebrachte expertiserapport voldoet aan de daarvoor geldende criteria. De wijze waarop klager op 27 december 2007 op de spoedeisende hulp aan zijn vingerletsel is behandeld staat niet ter toets. Bedoelde criteria zijn:

1. het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust;

2. het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden;

3. in het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen;

4. het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen;

5. de rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid.

Het college toetst ten volle of het onderzoek door de arts uit het oogpunt van

vakkundigheid en zorgvuldigheid de tuchtrechtelijke toets der kritiek kan doorstaan. Ten aanzien van de conclusie van de rapportage wordt beoordeeld of de deskundige in redelijkheid tot zijn conclusie heeft kunnen komen.

5.3. Het expertiserapport voldoet aan de criteria vermeld in 5.2. Anders dan klager meent is in het rapport alle relevante informatie voor de gevraagde beoordeling vermeld en zijn alle vragen beantwoord. Verweerder heeft rekening gehouden met de voorhanden zijnde informatie en heeft een methode van onderzoek gevolgd die voor dit soort onderzoeken is aangewezen. De door verweerder gebruikte informatie – waaruit de bewegingsbelemmering als door klager bedoeld blijkt – is ook in het rapport opgenomen. Deze informatie is door verweerder niet miskend. Dat verweerder mede naar aanleiding van eigen onderzoek andere conclusies trekt uit deze informatie dan die klager juist acht, doet aan het vorenstaande niet af. Hetgeen verweerder in het rapport heeft vermeld geeft op inzichtelijke en consistente wijze weer hoe hij tot zijn conclusie is gekomen.

5.4. De conclusie waartoe verweerder is gekomen is er één waartoe verweerder zonder meer heeft kunnen komen. De conclusies liggen in lijn met en zijn in overeenstemming met hetgeen in de beroepsgroep als juist wordt aangemerkt.

5.5. Ook de klacht die erop neerkomt dat verweerder tijdens het onderzoek heeft gemeld dat sprake was van een flink defect en hij dit niet tot uitdrukking heeft laten komen in het expertiserapport treft geen doel. Nog daargelaten dat niet met zekerheid is vast te stellen dat verweerder dit op deze wijze tijdens het onderzoek heeft geuit, volgt uit het rapport dat verweerder het door klager ervaren medische probleem geenszins heeft gebagatelliseerd. Ook hier geldt dat de omstandigheid dat klager zijn problemen ernstiger inschat dan verweerder – gelet ook op hetgeen is overwogen in 5.5 – er niet toe leidt dat het oordeel van verweerder als onjuist moet worden aangemerkt.

5.6. Ten aanzien van de klacht dat verweerder heeft geweigerd door hem vervaardigde foto’s aan klager ter beschikking te stellen heeft verweerder ter zitting uiteengezet dat dit geen onwil is, maar dat hij deze foto’s niet ter beschikking kan stellen, omdat deze foto’s er niet (meer) zijn. Ten tijde van het onderzoek heeft verweerder gebruik gemaakt van een inmiddels vervangen apparaat waarmee tot beeldvorming voor onderzoek kon worden gekomen. Deze beelden zijn ten tijde van het expertiseonderzoek ook aan klager getoond. Deze beelden zijn echter niet opgeslagen. Het college heeft geen reden hieraan te twijfelen. Verweerder heeft overigens ter zitting uiteengezet dat de beelden eenzelfde beeld lieten zien als de in het dossier voorhanden zijnde foto’s en dat deze derhalve geen nieuwe informatie opleverden. Ook deze klacht treft derhalve geen doel.

5.7. Ten aanzien van de klacht ter zake van onzorgvuldig handelen wijst het college erop dat op basis van de in 5.1 genoemde richtlijn van de opsteller van een expertiserapport een grote mate van zorgvuldigheid en een onafhankelijke opstelling jegens partijen wordt verwacht. De in het rapport neergelegde opvatting is voor partijen van groot belang en speelt veelal in rechterlijke procedures een zeer belangrijke rol. In dit kader is het minder gelukkig geweest dat het verweerder is ontgaan dat klager in de loop van de procedure van raadsman is gewisseld, hetgeen heeft geleid tot het toezenden van het rapport aan de oude raadsman. Dit heeft er echter niet toe geleid dat het rapport niet in het bezit van klager en zijn nieuwe raadsman is gekomen. Evenmin is gebleken dat de oude raadsman op onjuiste wijze met dit rapport is omgegaan. Minder gelukkig is tevens geweest dat verweerder aan F. bij brief genoemd in 2.6 heeft aangeboden het rapport zo nodig telefonisch nader te verduidelijken. Het antwoord van F. heeft echter niet geleid tot een wijziging van het rapport en het aanbod van verweerder heeft niet geleid tot nader contact tussen F. en verweerder. Verweerder heeft uiteengezet dat hij slechts heeft willen voorkomen dat onduidelijkheden in zijn rapport een goede beoordeling onmogelijk zouden maken of de procedure onnodig zouden vertragen en dat het hem inmiddels duidelijk is dat dit niet een juiste handelwijze is. Hij heeft zijn werkwijze inmiddels veranderd. Hij wendt zich niet meer tot één van de partijen, maar stelt steeds beide partijen gelijktijdig in de gelegenheid nader te reageren. Onder deze omstandigheden is het college van oordeel dat verweerder weliswaar niet geheel heeft gehandeld zoals van hem had mogen worden verwacht, maar dat dat handelen niet zodanig verwijtbaar is dat hij daarmee in strijd met artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg heeft gehandeld.

5.8. Uit hetgeen klager naar voren heeft gebracht is het college niet gebleken van het bestaan van zakelijke banden tussen G. en verweerder. De omstandigheid dat verweerder heeft meegewerkt aan het in 2005 uitgebrachte boekwerk “Handletsels”

– in welk boekwerk onder meer voor artsen werkzaam op de spoedeisende hulp wordt uiteengezet bij welk letsel onmiddellijk specialistische hulp moet worden ingeschakeld – dat mede is gefinancierd door G., is hiervoor onvoldoende. Dat een arts verbonden aan G. een door verweerder gegeven, en door het ziekenhuis waar verweerder werkzaam is georganiseerde, cursus heeft bezocht, is evenmin voldoende om vorenbedoelde zakelijke belangen aan te nemen.

5.9. De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in al haar onderdelen ongegrond is.

Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4. Beoordeling van het beroep

4.1 Klager beoogt met zijn beroep zijn klacht in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen en concludeert tot gegrondverklaring van het beroep.

4.2 Verweerder heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

4.3 De behandeling van de zaak in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg. Het Centraal Tuchtcollege verenigt zich met de overwegingen van het Regionaal Tuchtcollege en neemt deze hier over , met dien verstande dat waar in rechtsoverweging 5.1., achtste regel van boven “3.2” staat vermeld, het Centraal Tuchtcollege in plaats daarvan leest “2.3” en dat waar in rechtsoverweging 5.5, zevende regel van boven “5.5” staat, het Centraal Tuchtcollege in plaats daarvan leest “5.2”, nu er bij deze verwijzingen sprake is van een kennelijke verschrijving.

4.4 Het Centraal Tuchtcollege is met het Regionaal Tuchtcollege van oordeel dat het expertiserapport voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Wat betreft het niet ter beschikking stellen van de door verweerder tijdens het onderzoek gemaakte foto’s heeft verweerder ook in beroep toegelicht dat hij op de dag van het expertiseonderzoek op 2 juni 2015 in het ziekenhuis in het bijzijn van klagers echtgenote doorlichtingsbeelden van klagers hand heeft gemaakt. Die beelden heeft hij aan klager en zijn echtgenote getoond en besproken. Die beelden zijn echter niet opgeslagen omdat dat toen - het apparaat was net in gebruik genomen- nog niet mogelijk was. Ook het Centraal Tuchtcollege heeft geen reden om aan deze lezing te twijfelen. Voorts heeft verweerder ter terechtzitting in beroep verklaard dat hij tot het inzicht is gekomen dat het als onafhankelijk medisch adviseur om procedurele redenen aangewezen is om schriftelijk met partijen te communiceren in plaats van telefonische contacten te onderhouden. Tot slot heeft verweerder toegelicht dat het boek “Handletsels” is samengesteld uit bijdragen van meerdere artsen. Verweerder is hierbij opgetreden als eindredacteur en heeft uit dien hoofde het voorwoord geschreven. De enkele omstandigheid dat de eerste uitgaven van dit gratis ter beschikking gestelde boek (2005 en 2006) door G. zijn (mee)gefinancierd levert geen grond op om verweerders onafhankelijkheid als medisch adviseur bij het door hem op 14 december 2015 uitgebrachte expertiserapport over klager in twijfel te trekken.

4.5 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het Regionaal Tuchtcollege de klacht in alle onderdelen op goede gronden ongegrond heeft verklaard. Dit betekent dat het beroep moet worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, mr. E.F. Lagerwerf-Vergunst en mr. A.R.O. Mooy, leden-juristen en dr. R.T. Ottow en mr. J.A.W. Dekker, leden-beroepsgenoten en mr. D. Brommer, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 7 december 2017.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.