ECLI:NL:TGZCTG:2017:335 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2017.344

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2017:335
Datum uitspraak: 07-12-2017
Datum publicatie: 07-12-2017
Zaaknummer(s): c2017.344
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klaagster klaagt over de behandeling van haar tante (die een mentor heeft) door de arts en over het handelen van de arts ten opzichte van klaagster zelf. Het Regionaal Tuchtcollege heeft klaagster niet-ontvankelijk verklaard in haar klachten. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het door klaagster ingestelde beroep.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2017.344 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

C., specialist ouderengeneeskunde, werkzaam te B., verweerster in beide instanties, gemachtigde: gemachtigde:

mr. C.W.M. Verberne, werkzaam te Eindhoven.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klaagster - heeft op 12 juni 2017 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen C. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing in raadkamer van 17 juli 2017, onder nummer 17116, heeft dat College klaagster niet-ontvankelijk verklaard in haar klacht. Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. Namens de arts is een verweerschrift in beroep ingediend. De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 14 november 2017, waar zijn verschenen klaagster, en mr. Verberne, gemachtigde van de arts. De arts is, zoals tevoren schriftelijk door mr. Verberne medegedeeld, niet verschenen. De zaak is over en weer bepleit.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd:

“2. De overwegingen

Ingevolge artikel 65, eerste lid, sub a, van de Wet op de beroepen in de individuele

gezondheidsorg (hierna: Wet BIG) kan een tuchtzaak aanhangig worden gemaakt door een schriftelijke klacht van een rechtstreeks belanghebbende. Onder dit begrip valt in ieder geval de patiënt zelf, maar ook een naaste betrekking van de patiënt.

Een naaste betrekking kan rechtstreeks belanghebbend zijn om te klagen over de behandeling van de patiënt, indien de patiënt minderjarig is of anderszins wilsonbekwaam of wanneer de patiënt met de indiening van de klacht instemt.

Daarnaast kan een naaste betrekking in beginsel een klacht indienen over een handelen of nalaten van de beroepsbeoefenaar in strijd met de zorg die deze behoort te betrachten ten opzichte van de naaste betrekking zelf.

Het college oordeelt dat klaagster niet bevoegd is tot het aanhangig maken van de onderhavige klacht in de zin van artikel 65, eerste lid, sub a, van de Wet BIG, zowel voor zover de klacht betrekking heeft op de behandeling van patiënte, als voor zover de klacht betrekking heeft op handelen of nalaten van de beroepsbeoefenaar ten opzichte van klaagster zelf, zodat klaagster niet-ontvankelijk zal worden verklaard in haar klacht. De overwegingen luiden als volgt.

Klacht voor zover betrekking hebbend op de behandeling van patiente

Klaagster verwijt verweerster dat zij het ZZP van haar tante (hierna: patiënte) ten onrechte naar 7 heeft verhoogd. De klacht heeft in zoverre betrekking op de behandeling van patiënte.

Het college is er vanwege eerder door klaagster ingediende klachten mee bekend dat bij beschikking van de rechtbank D., Kanton B., van 13 augustus 2015 klaagster met ingang van die datum voor de duur van zes maanden is benoemd tot mentor ten behoeve van patiënte. Bij beschikking van de rechtbank D. te B. van 20 april 2016 is Stichting E. Mentorschappen met ingang van die datum (definitief) benoemd tot (opvolgend) mentor ten behoeve van patiënte in plaats van klaagster. Binnen Stichting E. Mentorschappen voert mevrouw F. feitelijk het mentorschap ten behoeve van patiënte uit.

Op grond van artikel 1:453 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek is degene ten aanzien van wie een mentor is benoemd onbevoegd rechtshandelingen te verrichten in aangelegenheden betreffende zijn verzorging, verpleging, behandeling en begeleiding. In het tweede lid van hetzelfde artikel is bepaald dat de mentor de betrokkene met betrekking tot die rechtshandelingen in en buiten rechte vertegenwoordigt. Dit houdt in dat niet klaagster, maar (mevrouw F. van) Stichting E. Mentorschappen in beginsel patiënte in rechte mag vertegenwoordigen. Nu niet gebleken is dat (mevrouw F. van) Stichting E. Mentorschappen instemt met de onderhavige klacht, moet klaagster aldus niet-ontvankelijk worden verklaard in haar klacht voor zover betrekking hebbend op de behandeling van patiënte.

Klacht voor zover betrekking hebbend op het handelen of nalaten ten opzichte van klaagster zelf

Klaagster heeft ook gesteld dat het handelen van verweerster – te weten dat verweerster het ZZP van patiënt ten onrechte naar 7 heeft verhoogd – haar persoonlijk raakt. Omdat klaagster hiermee lijkt te zeggen dat zij een klacht wil indienen over een handelen of nalaten van verweerster in strijd met de zorg die deze behoort te betrachten ten opzichte van klaagster zelf, heeft de secretaris klaagster verzocht deze stelling nader te onderbouwen.

Klaagster heeft de stelling dat de upcoding haar persoonlijk raakt, vervolgens als volgt onderbouwd. Klaagster maakt als Nederlands staatsburger bezwaar tegen de frauduleuze strategie van upcoding waarmee zorgaanbieders het systeem proberen te bedriegen. Zorgfraude is volgens klaagster een structureel probleem dat de maatschappij jaarlijks veel geld kost.

Het college oordeelt dat de door klaagster gegeven onderbouwing onvoldoende is om te komen tot ontvankelijkheid van klaagster vanwege een klacht over het handelen of nalaten van de beroepsbeoefenaar in strijd met de zorg die deze behoort te betrachten ten opzichte van klaagster zelf. Klaagster moet aldus niet-ontvankelijk worden verklaard in haar klacht voor zover betrekking hebbend op het handelen of nalaten ten opzichte van haarzelf.”

3. Beoordeling van het beroep

Procedure

3.1 In beroep heeft klaagster haar klacht herhaald en nader toegelicht.

3.2 Namens de arts is verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van

het beroep.

Beoordeling

3.3 De behandeling van de zaak in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

4. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. J.M. Rowel-van der Linde, voorzitter, prof.mr. J. Legemaate en mr. T.W.H.E. Schmitz, leden-juristen en drs. M.G.M. Smid-Oostendorp en drs. C. de Graaf, leden-beroepsgenoten en mr. N. van der Velden, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 7 december 2017.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.