ECLI:NL:TGZCTG:2017:333 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2017.200

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2017:333
Datum uitspraak: 07-12-2017
Datum publicatie: 07-12-2017
Zaaknummer(s): c2017.200
Onderwerp: Onheuse bejegening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen verpleegkundige. Naar aanleiding van een huisbezoek door een arts-assistent vanwege verbale agressie en fysieke dreiging in de thuissituatie is klager in 2014 gedurende drie maanden in contact geweest met de GGZ-instelling waar de verpleegkundige werkzaam is. Klager was bekend met psychoses in het verleden. Klager verwijt de verpleegkundige onder meer dat hij een verkeerde diagnose heeft gesteld en medische onwaarheden heeft gedeeld met zijn ex-vriendin, dat hij een onjuiste rapportage heeft geschreven, dat hij de verkeerde huisarts heeft aangeschreven en zijn huidige huisarts te laat heeft ingelicht en dat hij vooringenomen en onzorgvuldig is geweest en zich zou hebben laten beïnvloeden door de ex-vriendin van klager. Verder maakt klager bezwaar tegen de hoogte van het bedrag dat de instelling bij zijn zorgverzekeraar in rekening heeft gebracht. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege onderschrijft het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege en verwerpt het beroep.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2017.200 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., sociaal psychiatrisch verpleegkundige, werkzaam te B.,

verweerder in beide instanties, gemachtigde: mr. W.R. Kastelein, advocaat te Zwolle.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 10 augustus 2016 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen de heer C. - hierna de verpleegkundige - een klacht ingediend. Bij beslissing van 28 maart 2017, onder nummer 16/295VP heeft dat College de klacht afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De verpleegkundige heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 7 november 2017, waar zijn verschenen klager en de verpleegkundige, bijgestaan door mr. Kastelein. Als getuige aan de zijde van klager is gehoord D., de moeder van klager, die in handen van de voorzitter de belofte heeft afgelegd. De zaak is over en weer bepleit.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

(…)2. De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1. Klager, geboren op 25 mei 1973, is in de periode van 19 augustus 2014 tot en met

11 november 2014 in contact geweest met GGZ-E. te B. (hierna de instelling). Aanleiding was een huisbezoek op 19 augustus 2014 van de dienstdoend arts-assistent in opleiding tot psychiater en de dienstdoend crisisinterventor van deze instelling.

2.2. In het door de arts-assistent opgemaakte verslag ten aanzien van klager staat, voor zover van belang, het volgende:

(…) Psychiatrisch onderzoek

Verwijzer: huisarts (…)

Info verwijzer: Vanavond gebeld door vriendin nadat patiënt verbaal agressief naar haar was en daarbij fysiek erg dreigend is geweest. Patiënt is bekend met psychose in het verleden. De vraag is of er nu opnieuw een psychose is. Huisarts is met politie op huisbezoek geweest, de aanwezigheid van de politie liet de spanning verder oplopen. (…)

Differentiaal diagnose beschrijvend

Conclusie: Het betreft een 41-jarige man bekend met psychose NAO, schizotypische persoonlijkheidsstoornis waarbij asfyxie rond de geboorte een mogelijke rol speelt. Er is nu sprake van een beginnende psychotische decompensatie, met achterdocht en oplopende spanning met verbale agressie en dreigende agressie richting partner. De aanleiding is mogelijk het bezig zijn met een second opinion, (…)

Beleid iom (…) [huisarts, toevoeging college]: Gezien de oplopende spanning en dreiging is ervoor gekozen om patiënt met zijn moeder mee te laten gaan om daar de nacht door te brengen. Morgen dient herbeoordeling te volgen. (…) Er nog geen afspraak gepland, vriendin zal bellen. Patiënt weigert inname van medicatie, dit is op dit moment dan ook niet voorgeschreven. (…)

2.3. Als werkhypothese heeft de arts-assistent genoteerd: AS I (…) Psychotische stoornis NAO en als AS II: Schizotypische persoonlijkheidsstoornis.

2.4. Verweerder, werkzaam bij de instelling, heeft klager op 20 augustus 2014 voor het

eerst gezien. Er is driemaal contact geweest die dag. Eerst telefonisch tussen verweerder en klager en zijn moeder en daarna twee gesprekken bij de instelling. Verweerder was daarbij steeds aanwezig. Het tweede contact, later op de middag, heeft samen met een psychiater plaatsgevonden. In het overzicht voortgang/contacten staat het volgende over respectievelijk het telefoongesprek en het tweede contact:

Patiënttekst:

Door: (…) [verweerder, toevoeging college]

(…)Belt conform afspraak. (…) Blijkt me te herkennen van eerdere bemoeienis door de CD. (…) Moeder belt enige tijd nadien. Geeft te kennen dat pt liefst door iemand anders gezien zou worden, hij heeft het idee dat ‘het niet geklikt heeft’, verwacht weer medicatieadvies te zullen krijgen, wil dat niet (…)

Patiënttekst:

Door: (…) [psychiater]

C: (…) manisch psychotisch beeld met weinig/geen ziektebesef/inzicht (…)

2.5. Er volgen diverse vervolgcontacten met klager. Op 11 november 2014 wordt het dossier gesloten nadat klager te kennen heeft gegeven geen bemoeienis meer te wensen van de instelling.

2.6. Op 19 februari 2015 hebben verweerder en een psychiater een ontslagbrief ten aanzien van klager aan de voormalige huisarts van klager gestuurd. In deze brief staat voor zover van belang het volgende:

(…) Voorgeschiedenis

Asfyxie NNO bij de geboorte, 1998 GGZ-E. 2003-2006 GGZ-E.. Diagnose: psychose NAO, sociale fobie, schizotypische persoonlijkheidsstoornis 2012 GGZ-E. crisisdienst vanwege psychotisch toestandsbeeld. Na enkele weken contact beëindigd door patiënt. Tot circa 1 jaar geleden contact bij de heer (…), vrijgevestigd psychiater.

2.7. Op 17 januari 2016 heeft klager een bezwaarschrift bij de instelling ingediend. Hierin vraagt hij onder ander om een specificatie van de door de instelling opgemaakte factuur. Klager heeft in dit bezwaarschrift er ook over geklaagd dat de onder 2.6 genoemde ontslagbrief naar de verkeerde huisarts is gestuurd.

2.8. Bij brief van 1 april 2016 ( mede ondertekend door verweerder) heeft de instelling

excuses gemaakt voor het sturen van de ontslagbrief naar de voormalige huisarts van klager. Met betrekking tot de factuur heeft de instelling meegedeeld dat uit de tijdregistratie is gebleken dat voor het contact op 20 augustus 2014 te veel tijd is geregistreerd en dat de totale tijdsduur met 190 minuten zal worden verlaagd. Het gefactureerde bedrag van € 2.892,55 zal na deze correctie echter hetzelfde blijven, aldus de instelling.

3. De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:

- een onjuiste diagnose heeft gesteld en medisch onwaarheden heeft gedeeld met de

ex-vriendin van klager;

- een onjuiste rapportage heeft geschreven;

- de verkeerde huisarts heeft aangeschreven en de huidige huisarts van klager te

laat heeft ingelicht;

- vooringenomen en onzorgvuldig is geweest en zich zou hebben laten beïnvloeden

door de ex-vriendin van klager, alsmede klager gedreigd zou hebben met opname en medicatie.

Tenslotte heeft klager bezwaar tegen de hoogte van het bedrag dat de instelling bij zijn zorgverzekeraar in rekening heeft gebracht.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

5.1. Het college stelt voorop dat slechts het handelen of nalaten van verweerder in deze procedure aan de orde is. Slechts over verweerder is geklaagd. Klachten die niet zien op het handelen of nalaten van verweerder dienen buiten beschouwing te blijven.

5.2. Uit het dossier komt naar voren dat klager er grote moeite mee heeft dat hij op

19 augustus 2014 te maken heeft gekregen met de crisisdienst van de instelling. Hij suggereert dat zijn ex-vriendin alles in gang heeft gezet om hem het huis uit te krijgen. Klager verwijt de instelling dat zij hem niet heeft gesteund. Dit alles is voor hem de aanleiding geweest om twee jaar later onderhavige klachten tegen verweerder in te dienen.

5.3. Het standpunt van klager dat verweerder een onjuiste diagnose heeft gesteld treft geen doel. Dit alleen al omdat verweerder geen diagnose heeft gesteld. De diagnoses zijn gesteld door de arts-assistent die op 19 augustus 2014 bij het huisbezoek aanwezig was en een psychiater.

5.4. De gedingstukken bieden geen grond voor het oordeel dat verweerder medische onwaarheden over klager met de ex-vriendin van klager heeft gedeeld. Uit de gedingstukken volgt niet meer dan dat verweerder in overleg met klager en op zijn verzoek telefonisch contact met zijn ex-vriendin gezocht om te vernemen of zij bereid zou zijn om een systeemgesprek te voeren. Niet is gebleken dat verweerder over het toestandsbeeld van klager informatie heeft verstrekt. Dat klager op dit punt een verwijt kan worden gemaakt, is het college dan ook niet gebleken. Ook is er geen enkel aanknopingspunt dat verweerder medisch onwaarheden over klager heeft gedeeld met een oude bekende van klager die werkzaam is als verpleegkundige bij de crisisdienst.

5.5. De klacht die ziet – naar het college begrijpt - op de inhoud van de ontslagbrief van

19 februari 2015 die aan zijn voormalig huisarts is verzonden slaagt niet. Deze brief is ondertekend door de psychiater en verweerder. Klager heeft niet onderbouwd wat onjuist aan deze brief is, laat staan dat hij duidelijk heeft gemaakt welke onjuiste rol verweerder bij het opstellen van deze brief heeft gespeeld. Dat klager het niet eens is met de inhoud van de brief vormt onvoldoende grond om de inhoud van deze brief als onjuist aan te merken. De beschreven voorgeschiedenis komt overeen met hetgeen in de ontslagbrief over de periode 2003 tot 2006 en in een brief aan de huisarts uit 2012 (producties 4 en 5) is vermeld.

5.6. Verweerder erkent dat op 19 februari 2015 de ontslagbrief per abuis naar de voormalige huisarts van klager is gestuurd. Bij brief van 1 april 2016 heeft de instelling haar excuses aangeboden voor deze administratieve fout. Nog daargelaten dat het college niet heeft kunnen vaststellen dat als gevolg van een vergissing van verweerder verzending van de brief naar de onjuiste huisarts heeft plaatsgevonden acht het college deze vergissing, als die al aan verweerder zou kunnen worden toegerekend, niet zodanig ernstig dat verweerder ter zake een tuchtrechtelijk verwijt moet worden gemaakt. Dit zeker niet nu excuses zijn aangeboden. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond. Over het te laat inlichten van de huidige huisarts van klager geldt dat deze klacht niet nader is geconcretiseerd en reeds daarom niet kan worden getoetst.

5.7. Het klachtonderdeel dat zich richt tegen de vermeende vooringenomen en onzorgvuldigheid van verweerder zal eveneens als ongegrond worden aangemerkt. Dat gebruik is gemaakt van de visies van de direct betrokkenen van klager (zijn moeder en toenmalige vriendin) middels heteroanamnese is geenszins onzorgvuldig te achten. Het is juist gebruikelijk in dit soort situaties. Uit het dossier volgt ook niet dat klager hier bezwaar tegen had. Uit de gedingstukken blijkt dat alle contacten steeds met toestemming van klager plaats hebben gevonden. Er zijn ook geen aanknopingspunten dat verweerder heeft gedreigd met opname of (dwang)medicatie. Klager heeft zijn standpunt ter zake ook niet onderbouwd. Aan klager is wel medicatie aangeboden, maar uit het dossier volgt dat de wens van klager om daar geen gebruik van te maken is gehonoreerd. De wens van klager om tot rust te komen in de vakantiewoning van zijn moeder is eveneens gehonoreerd. Van een gedwongen opname is geen sprake geweest. Klager heeft nog aangevoerd dat hij in 2012 ook met de instelling en verweerder in aanraking is geweest en verweerder destijds zijn vertrouwen heeft geschaad en eigenlijk ook niet met verweerder geconfronteerd wilde worden. Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat in de periode dat hij opnieuw met de instelling te maken had uitdrukkelijk heeft gemeld dat hij geen contact met verweerder wilde hebben. Uit het onder 2.4 vermelde verslag volgt dat in een telefoongesprek met de moeder van verweerder dit even aan de orde geweest, maar dit heeft er niet toe geleid dat klager contact heeft geweigerd.

5.8. Tot slot geldt met betrekking tot de factuur dat niet is gebleken dat verweerder een onjuiste opgave heeft gedaan van het aantal contacten en de tijd die daarmee was gemoeid. De factuur waarover klager klaagt is niet door verweerder opgesteld. Klachten over deze factuur kunnen in deze procedure dan ook niet aan de orde komen. Ook dit klachtonderdeel treft geen doel.

5.9. De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is.

Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt. (…)”.

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg onder het kopje

2. De feiten”, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4. Beoordeling van het beroep

4.1 Klager beoogt met zijn beroep de zaak in volle omvang aan het Centraal

Tuchtcollege voor te leggen en concludeert – impliciet – tot gegrondverklaring van de klacht.

4.2 De verpleegkundige voert hiertegen verweer en concludeert tot verwerping van het beroep.

4.3 Het Centraal Tuchtcollege komt op grond van de stukken en hetgeen over en weer ter terechtzitting in beroep door partijen nog naar voren is gebracht omtrent het handelen van de verpleegkundige tot dezelfde bevindingen als het Regionaal Tuchtcollege en neemt over hetgeen onder rechtsoverweging 5.1 tot en met 5.9 van de beslissing in eerste aanleg is overwogen. Aan hetgeen in rechtsoverweging 5.8 van laatstgenoemde beslissing is overwogen ten aanzien van de factuur van GGZ-E. waar klager over klaagt, wordt toegevoegd dat het Centraal Tuchtcollege het begrijpelijk acht dat klager de systematiek van het declareren als ondoorzichtig ervaart, maar dat de verpleegkundige op dit punt geen verwijt kan worden gemaakt. Het is immers niet de verpleegkundige, maar de (financiële administratie van de) GGZ-instelling die uiteindelijk de declaratie opstelt en bij de zorgverzekeraar in rekening brengt.

4.4 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep moet worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. T.L. de Vries, voorzitter, mr.drs. R. Prakke-Nieuwenhuizen en mr. dr. B. Frederiks, leden-juristen en P.A.M. Storck en P. van der Zee, leden-beroepsgenoten en mr. J.S. Heidstra, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 7 december 2017.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.