ECLI:NL:TGZCTG:2017:324 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2017.262
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2017:324 |
---|---|
Datum uitspraak: | 21-11-2017 |
Datum publicatie: | 30-11-2017 |
Zaaknummer(s): | c2017.262 |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen arts. De arts heeft klaagster in opdracht van de gemeente bezocht voor een herindicatie in het kader van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning, waarna hij aan de gemeente een advies heeft uitgebracht. Klaagster verwijt verweerder in zeven klachtonderdelen dat verweerders onderzoek en advisering onzorgvuldig is geweest. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht in alle onderdelen afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege bevestigt deze beslissing. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2017.262 van:
A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,
tegen
C., arts, werkzaam te B., verweerder in beide instanties,
gemachtigde: L. ten Hove.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klaagster - heeft op 20 september 2016 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. - hierna verweerder - een klacht ingediend. Bij beslissing van 9 mei 2017, onder nummer 2016/357 heeft dat College de klacht in alle onderdelen als kennelijk ongegrond afgewezen.
Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen.
Verweerder heeft een verweerschrift in beroep ingediend.
De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 21 november 2017, waar verweerder is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mevrouw L. ten Hove voornoemd. Klaagster is met kennisgeving niet ter terechtzitting verschenen. Verweerder heeft een pleitnota overgelegd.
Het Centraal Tuchtcollege heeft na afloop van de mondelinge behandeling op 21 november 2017, na beraadslaging in raadkamer, in het openbaar mondeling uitspraak gedaan. Hetgeen hierna volgt is een schriftelijke uitwerking van die uitspraak.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“2. De feiten
Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:
In opdracht van de gemeente B. heeft verweerder klaagster op 31 mei 2016 thuis bezocht voor een herindicatie in het kader van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO). Naast klaagster en verweerder waren daarbij aanwezig de partner van klaagster en haar casemanager. In vervolg op het huisbezoek heeft verweerder een advies uitgebracht aan de gemeente.
3. De klacht en het standpunt van klaagster
Zakelijk weergegeven luiden de verwijten die klaagster verweerder maakt als volgt:
1. het onderzoek was onzorgvuldig, niet onafhankelijk en al klaar na het stellen van drie vragen;
2. er is geen medische informatie gebruikt, dan wel opgevraagd bij behandelaars, er is uitgegaan van onjuiste medische informatie over klaagster en haar partner, welke onjuistheden ook in het advies zijn opgenomen;
3. daarbij is de partner van klaagster zonder toestemming of medeweten in het onderzoek betrokken;
4. de vragen van klaagster zijn niet beantwoord;
5. er is door verweerder geen legitimatie gevraagd;
6. verweerder vroeg klaagster te lopen, terwijl zij rolstoelafhankelijk is;
7. door de onzekerheid over de mobiliteit heeft klaagster een opname voor pijnrevalidatie moeten uitstellen en de stress door deze onzekerheid heeft een nadelige invloed op klaagsters gezondheid gehad.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden.
Hij heeft in dat kader onder meer het navolgende aangevoerd.
ad 1: verweerder verwijst naar zijn onderzoeksbevindingen en het verslag van de casemanager. Het ging om een uitvoerig onderzoek naar alle leefgebieden van de WMO. Verweerder heeft uitgelegd dat hij verbonden is aan een onafhankelijk medisch adviesbureau.
ad 2: de door de partner van klaagster na afloop van het huisbezoek aangeleverde informatie was voor verweerder voldoende om een advies op te stellen. Het was niet nodig aanvullende informatie op te vragen. De aangeleverde informatie is door verweerder daadwerkelijk gebruikt. Het rapport is immers niet reeds op 31 mei 2016, maar pas op 9 juni 2016 verzonden. De longfunctietesten zijn beoordeeld op grond van de richtlijn COPD en hartfalen. Verweerder heeft de feitelijke medische informatie uit de aangeleverde correspondentie overgenomen en is verder uitgegaan van wat hij bij het huisbezoek heeft gezien en wat klaagster hem tijdens dat bezoek heeft verteld. Zo heeft verweerder bijvoorbeeld zelf vastgesteld dat er honden aanwezig waren.
ad 3: er is geen recht op huishoudelijke ondersteuning als de partner de gebruikelijke zorg kan verlenen. Verweerder heeft vastgesteld dat er geen sprake is van medische problematiek die de partner van klaagster belemmert in het voeren van het huishouden. Klaagster en haar partner hebben aangegeven dat de partner weliswaar gezond is, maar vanwege de zorg voor zijn echtgenote en het feit dat hij moest inburgeren, geen tijd had om huishoudelijke taken te verrichten. De partner heeft verweerder het huis laten zien, waarbij verweerder geen afwijkingen aan lopen, bewegen of spreken heeft bemerkt. Het woord “gezond” is door verweerder gebruikt in de zin van “geen belemmeringen vanuit ziekte in relatie tot de aanvraag”.
ad 4: er is klaagster een hoorzitting voorgesteld waarin haar klachten en vragen besproken konden worden, maar klaagster heeft daarvan afgezien. Verder heeft de gemeente een verzoek voor een aanvullend advies ingediend, dat later door klaagster is geblokkeerd. De strekking van het advies is door de casemanager met klaagster besproken.
ad 5: er is niet naar een legitimatie van klaagster of haar partner gevraagd, omdat tijdens het onderzoek een casemanager aanwezig was, die al contact met klaagster had gehad, en omdat klaagster bevestigde dat degene die zich als partner van klaagster voorstelde ook haar partner was.
ad 6: verweerder heeft aangegeven dat hij met klaagster een gesprek wilde voeren, mogelijk lichamelijk onderzoek wilde verrichten en een stukje wilde lopen. Klaagster gaf meteen aan niet te kunnen lopen en geen lichamelijk onderzoek te wensen. Het is niet op voorhand gezegd dat iemand die rolstoelafhankelijk is geheel niet kan lopen. Uit de brief van de huisarts blijkt overigens dat klaagster wel in staat is om enkele tientallen meters te lopen.
ad 7: verweerder ziet niet hoe zijn advies tot de door klaagster gestelde gevolgen kan hebben geleid en meent dat een causaal verband tussen zijn handelwijze en die gevolgen ontbreekt.
5. De beoordeling
5.1 Het dossier biedt het college geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder in zijn onderzoek en advisering op een tuchtrechtelijk verwijtbare wijze is tekortgeschoten jegens klaagster. Gelet op de vraagstelling – herindicatie in het kader van de WMO – was de onderzoeksmethode van verweerder niet onzorgvuldig. De activiteiten en bevindingen van verweerder zijn adequaat vermeld in zijn rapportage en worden mede ondersteund door de verslaglegging van de casemanager. Met betrekking tot de concrete klachtonderdelen voegt het college hieraan nog het volgende toe.
5.2 Uit het dossier blijkt dat verweerder tijdens het huisbezoek vragen heeft gesteld, heeft geobserveerd en onderzoek heeft gedaan. Nadien heeft verweerder (aanvullende) medische gegevens ontvangen. Het college gaat ervan uit dat verweerder in zijn advisering de ontvangen medische gegevens daadwerkelijk gebruikt heeft, nu uit de door verweerder overgelegde stukken blijkt dat het advies (ondanks de datering op 31 mei 2016) opgesteld en verzonden is op 9 juni 2016. Het college merkt op dat niet geheel duidelijk is wat klaagster verweerder op dit punt verwijt, waar zij enerzijds stelt dat verweerder de aanvullende informatie niet heeft afgewacht en anderzijds dat hij die informatie niet had mogen gebruiken.
5.3 Verweerder heeft de bronnen, waarop hij zijn bevindingen heeft gebaseerd, verklaard en onderbouwd. Het college ziet geen onjuistheden in die bevindingen. Zo heeft klaagster tijdens het vooronderzoek erkend dat er tijdens het onderzoek honden bij haar in huis waren. Klaagsters rookgewoonte was vermeld in een ziekenhuisverslag; dat klaagster daarover tegen de betreffende arts een grap zou hebben gemaakt, doet daaraan niet af. Klaagsters stelling dat haar longfunctie aanzienlijk slechter zou zijn dan door verweerder vermeld, vindt geen steun in de schriftelijke resultaten van een recent verricht longfunctie-onderzoek.
5.4 Klaagster heeft na afloop van het onderzoek een groot aantal klachten geuit en vele vragen gesteld. Zij is uitgenodigd om daarover in gesprek gegaan, maar is op deze uitnodiging (uiteindelijk) niet ingegaan.
5.4 Vanuit professioneel oogpunt ziet het college geen reden waarom verweerder klaagster en/of haar partner om een legitimatie had moeten vragen. De identiteit van beiden stond niet ter discussie. De partner van klaagster is vrijwillig bij het onderzoek aanwezig geweest en heeft actief aan het gesprek deelgenomen. Uit het dossier blijkt dat tijdens het onderzoek de vraag aan de orde is geweest of en in hoeverre de partner van klaagster in staat was om huishoudelijke activiteiten te verrichten.
5.5 De vraag van verweerder aan klaagster of zij kon lopen was legitiem. Het gebruik van een rolstoel impliceert niet noodzakelijk dat de gebruiker niet kan lopen.
5.6 Ook overigens kunnen de klachtonderdelen niet tot een gegrondverklaring leiden nu zij niet nader zijn onderbouwd, geen steun vinden in het dossier en/of door verweerder op gemotiveerde wijze zijn weersproken.
De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond is.
Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt ”.
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.
4. Beoordeling van het beroep
4.1 Klaagster beoogt met haar beroep haar klacht in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen. Het beroep strekt ertoe dat de klacht alsnog gegrond wordt verklaard.
4.2 Verweerder heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
4.3 Het Centraal Tuchtcollege komt op grond van de stukken en de behandeling van de zaak ter terechtzitting in beroep omtrent het handelen van verweerder in zijn hoedanigheid van arts tot dezelfde bevindingen als het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg en neemt hetgeen het Regionaal Tuchtcollege in de bestreden beslissing onder ‘5. De beoordeling’ heeft overwogen hier over. Dit betekent dat het Centraal Tuchtcollege evenals het Regionaal Tuchtcollege van oordeel is dat verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Het Centraal Tuchtcollege acht de klacht in alle onderdelen ongegrond en zal het beroep van klaagster verwerpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: mr. C.H.M. van Altena, voorzitter,
mr. E.F. Lagerwerf-Vergunst en mr. A.R.O. Mooy, leden-juristen en mr. J.A.W. Dekker, leden-beroepsgenoten en drs. J.A.F. Leunisse-Walboomers en mr. D. Brommer, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 21 november 2017.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.