ECLI:NL:TGZCTG:2017:279 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2016.489

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2017:279
Datum uitspraak: 12-10-2017
Datum publicatie: 12-10-2017
Zaaknummer(s): c2016.489
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen gz-psycholoog. Verweerster is opgeleid tot gz-psycholoog/klinisch psycholoog. Zij is werkzaam als directeur behandelzaken bij een hulpverleningsinstelling. Klager is in 2010 voor behandeling verwezen naar de hulpverleningsinstelling, waar verweerster zijn hoofdbehandelaar werd. In 2014 is de behandelrelatie beëindigd. Klager is van mening dat hij tijdens de periode waarin hij behandeld werd niet de zorg en de begeleiding heeft ontvangen die passend is bij iemand die getraumatiseerd en hoogbegaafd is. Klager heeft veel meegemaakt in zijn leven en heeft iedere dag last van de gevolgen daarvan. Desalniettemin heeft verweerster zonder enige vorm van overleg de behandelrelatie opgezegd. Volgens klager was toegezegd dat hij een andere behandelaar zou krijgen. Dit is nooit gebeurd. De keren dat klager nog contact met verweerster zocht, begon ze te schreeuwen en bedreigde ze hem. Klager is psychisch alleen maar achteruit gegaan tijdens de behandeling. Door het gebrek aan adequate zorgverlening is hij nu kapot en zwaar depressief. Hij voelt zich bedonderd en gebruikt. Verweerster is niet geschikt voor haar beroep, aldus klager. Het RTG Groningen heeft de klacht afgewezen. Ook het Centraal Tuchtcollege wijst de klacht af nu noch gebleken is van een onjuiste behandeling en beëindiging van de behandelrelatie noch van een onheuse bejegening.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2016.489 van:

A., wonende te B., appellant,

klager in eerste aanleg,

tegen

C., gz-psycholoog, werkzaam te B., verweerster in beide instanties, gemachtigde: mr. M.R. Gans, advocaat te Groningen.

 1.        Verloop van de procedure

A.- hierna klager - heeft op 23 juli 2016 (ingekomen op 29 juli 2016) bij het Regionaal Tuchtcollege te Groningen tegen C. - hierna de gz-psycholoog - een klacht ingediend. Bij beslissing van 29 november 2016, onder nummer GP2016/13, heeft dat College de klacht afgewezen.  

Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De gz-psycholoog heeft een verweerschrift ingediend.

De klacht is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 12 september 2017, waar is verschenen de gz-psycholoog, bijgestaan door mr. Gans. Klager is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

"2. Vaststaande feiten             

Voor de beoordeling van de klacht gaat het college uit van de volgende feiten.

2.1

Verweerster is opgeleid tot gz-psycholoog/klinisch psycholoog. Zij is werkzaam als directeur behandelzaken bij D., een hulpverleningsinstelling die onder meer in B. is gevestigd. Klager is in 2010 voor behandeling verwezen naar deze instelling, waar verweerster zijn hoofdbehandelaar werd. In 2014 is de behandelrelatie beëindigd.

3. De klacht

De klacht luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

Klager is van mening dat hij tijdens de periode waarin hij behandeld werd bij D. niet de zorg en de begeleiding heeft ontvangen die passend is bij iemand die getraumatiseerd en hoogbegaafd is. Klager heeft veel meegemaakt in zijn leven en heeft iedere dag last van de gevolgen daarvan. Desalniettemin heeft verweerster zonder enige vorm van overleg de behandelrelatie opgezegd. Toegezegd was dat hij een andere behandelaar zou krijgen. Dit is echter nooit gebeurd. De keren dat klager nog contact met verweerster zocht, begon ze te schreeuwen en bedreigde ze hem. Klager is psychisch alleen maar achteruit gegaan tijdens de behandeling bij D.. Door het gebrek aan adequate zorgverlening is hij nu kapot en zwaar depressief. Hij voelt zich bedonderd en gebruikt. Verweerster is in zijn ogen niet geschikt voor haar beroep. 

4. Het verweer

4.1 Aangaande de behandeling en de beëindiging behandelrelatie

Verweerster betwist dat zij in de behandeling van klager te kort is geschoten. Bij klager is sprake van een meervoudige persoonlijkheidsproblematiek. Hij werd verwezen naar D. voor hulp bij onder andere emotieregulatieproblemen. De behandeling vond op vrijwillige basis plaats. Verweerster was zijn hoofdbehandelaar, maar de feitelijke behandeling werd uitgevoerd door een medewerker. In de laatste periode van de behandeling deden zich diverse problemen voor als gevolg van klagers emotionele en agressieve uitbarstingen. Begin 2014 concludeerde verweerster, in samenspraak met de medewerker die de feitelijke behandeling uitvoerde, dat er bij hun instelling geen mogelijkheden meer werden gezien om klager nog verder te begeleiden bij zijn hulpvragen. Het was beter de behandeling elders voor te zetten. Dit is geregeld met klager besproken en werd ook met zijn huisarts afgestemd. Er werd contact gelegd met E. om klager te verwijzen, maar dat wilde klager niet. Vervolgens werden andere verwijsmogelijkheden onderzocht en besproken met klager. Het was verder aan klager zelf om hiervan gebruik te maken, aangezien hij op vrijwillige basis werd behandeld. Uit het voorgaande blijkt dat er geen sprake is geweest van een tuchtrechtelijk verwijtbare beëindiging van de behandelrelatie.

4.2 Aangaande de bejegening

Verweerster heeft klager nooit agressief of anderszins onheus bejegend. Klager heeft juist zelf  meermalen, en onder andere via Facebook, medewerkers van D. op agressieve wijze bejegend. Wat betreft het feit dat klager door haar zou zijn bedreigd, doelt hij waarschijnlijk op het volgende voorval. Na de beëindiging van de behandelrelatie trad klager het pand van D. binnen en gedroeg zich verbaal zeer agressief. Verweerster heeft hem hierop aangesproken en hem herhaaldelijk verzocht het pand te verlaten. Aangezien hij aanvankelijk niet weg ging, zei ze dat ze de politie zou bellen als hij niet zou vertrekken.

5. Beoordeling van de klacht

5.1 Behandeling en beëindiging behandelrelatie

Klager is ontevreden over de periode waarin hij behandeld werd bij D.. Hij heeft echter niet duidelijk uiteen gezet op welke concrete wijze verweerster jegens hem te kort is geschoten in haar begeleiding en behandeling. Ook uit het dossier blijkt dit niet. Wat wel uit het dossier volgt, is de juistheid van verweersters stelling dat zich in toenemende mate problemen voordeden tussen klager en medewerkers van D.. Die problemen gaven aanleiding om uiteindelijk de behandelrelatie te beëindigen. Klager werd hierbij betrokken en in overleg met hem werd voor een mogelijke overdracht van de behandeling gezorgd. Het college is van oordeel dat deze gang van zaken geen blijk geeft van tuchtrechtelijk verwijtbare gedragingen. De beëindiging van de behandelrelatie was gerechtvaardigd gezien de problematiek die speelde en heeft op zorgvuldige wijze plaatsgevonden. Het eerste klachtonderdeel is dan ook kennelijk ongegrond.

5.2 Bejegening

Klagers stellingen omtrent de bejegening worden weerlegd door verweerster en vinden evenmin steun in het dossier. De door verweerster beschreven gang van zaken omtrent de bejegening en de voorvallen zijn wel in het dossier terug te vinden. Dit maakt dat niet is komen vast te staan dat klager op een onheuse wijze bejegend is door verweerster. Derhalve is ook het tweede klachtonderdeel kennelijk ongegrond. "

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

            Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten weergegeven in overweging 2. "Vaststaande feiten" van de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet is bestreden.

4.         Beoordeling van het beroep

            4.1  Behandeling en beëindiging van de behandelrelatie.

Klager is ontevreden over de periode waarin hij behandeld werd bij D.. Klager heeft noch in eerste aanleg noch in beroep duidelijk uiteengezet op welke concrete wijze de gz-psycholoog jegens hem tekort is geschoten in haar begeleiding en behandeling. Ook uit het onderhavige proces-dossier blijkt dit niet. Uit dit dossier kan wel worden afgeleid dat zich in toenemende mate problemen voordeden tussen klager en medewerkers van D., onder meer over de vraag of D. nog wel een passende en goede behandeling van klager kon bieden. Die problemen gaven D. uiteindelijk aanleiding om te concluderen dat de behandelrelatie verstoord raakte en om de bestaande behandelrelatie te beëindigen. Klager is hierbij uitdrukkelijk betrokken en in overleg met hem werd voor een mogelijke overdracht van de behandeling gezorgd. Deze gang van zaken geeft naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege geen blijk van tuchtrechtelijk verwijtbare gedragingen van de gz-psycholoog. De beëindiging van de behandelrelatie was gezien de problematiek die speelde gerechtvaardigd en heeft op zorgvuldige wijze plaatsgevonden.

Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

4.2  Bejegening.

Klagers stellingen omtrent de bejegening van klager door de gz-psycholoog zijn door de gz-psycholoog gemotiveerd weerlegd. Voor de juistheid van die stellingen is naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege geen steun te vinden in het voorliggende proces-dossier, noch is dat bij gelegenheid van de behandeling ter zitting gebleken. Dit leidt tot de gevolgtrekking dat niet is komen vast te staan dat sprake is geweest van een onheuse bejegening van klager door de gz-psycholoog. Dit klachtonderdeel is derhalve ook ongegrond.

4.3  Conclusie.

Nu de beide klachtonderdelen ongegrond zijn bevonden dient het beroep van klager tegen de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege te worden verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. J.M. Rowel-van der Linde, voorzitter,

mr. W.P.C.M. Bruinsma en mr. T.W.H.E. Schmitz, leden-juristen en drs. M.A.J. Hagenaars en drs. R.M.H. Schmitz, leden-beroepsgenoten, en mr. A.R. Sijses, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 12 oktober 2017.

Voorzitter  w.g.           Secretaris  w.g.