ECLI:NL:TGZCTG:2017:277 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2016.466

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2017:277
Datum uitspraak: 12-10-2017
Datum publicatie: 12-10-2017
Zaaknummer(s): c2016.466
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klaagster heeft bij de Intergemeentelijke Sociale Dienst bijzondere bijstand aangevraagd in het kader van de regeling medische meerkosten. Een adviesbureau is gevraagd een sociaal medisch advies uit te brengen met betrekking tot de noodzaak van deze meerkosten. Verweerster, arts maatschappij en gezondheid, is aan dit bureau verbonden en was met het genoemde onderzoek belast.  Klaagster verwijt verweerster dat zij 1) geen onafhankelijk en objectief onderzoek heeft gedaan naar de daadwerkelijke noodzaak van de aangevraagde voorzieningen; 2) geen lichamelijk onderzoek heeft gedaan waardoor zij conclusies kan trekken; 3) geen kennis heeft van ziektebeelden waardoor zij correct kan en mag indiceren; 4) zich niet houdt aan de gedragsregels van medici door zich te laten beïnvloeden door een opdrachtgever welke regels stelt (volgens haar) waardoor ze niet onafhankelijk en objectief kan indiceren; 5) zich niet houdt aan afspraken dat indien zaken onduidelijk zijn zij in samenspraak met klaagster vervolgvragen opstelt noch afdoende vervolgvragen stelt; 6) zich bezig houdt met financiële aangelegenheden hetgeen niets met de medische aangelegenheden te maken heeft. Dat is haar taak als indicerend persoon niet; 7) mogelijk heeft gehandeld volgens de regels van het adviesbureau, maar niet volgens de in de Nederland geldende wetgeving en de voor haar geldende beroepsregels. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het door klaagster ingestelde beroep.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2016.466 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

C.,  arts maatschappij en gezondheid, werkzaam te D.,

verweerster in beide instanties,

gemachtigde: mr. M.J.J. de Ridder, werkzaam te Utrecht.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna klaagster - heeft op 18 december 2015 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. - hierna de arts - een klacht ingediend. Deze klacht is vervolgens doorgeleid naar het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven. Aldaar is de klacht op

4 april 2016 ontvangen. Bij beslissing van 14 december 2016, onder nummer 1659, heeft laatstgenoemd college de klacht afgewezen. Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. Namens de arts is een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaak C2016.467 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 28 september 2017, waar zijn verschenen klaagster, en de arts, bijgestaan door mr. M.J.J. de Ridder. De zaak is over en weer bepleit.

2.         Beslissing in eerste aanleg

2.1       In eerste aanleg zijn de volgende feiten vastgesteld:

“2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

Klaagster heeft begin 2015 bij de E. (E.) bijzondere bijstand aangevraagd in het kader van de regeling medische meerkosten. De aanvraag had betrekking op:

1)     dieetkosten

2)     slijtage kleding en beddengoed

3)     energiekosten

4)     telecommunicatie

5)     waskosten

6)     pedicure/manicure

De E. heeft in april 2015 in het kader hiervan een adviesbureau verzocht een sociaal-medisch advies uit te brengen over klaagster met betrekking tot deze meerkosten. In verband hiermee heeft klaagster op 29 april 2015 het spreekuur van een arts van het adviesbureau bezocht. In mei 2015 is de zaak door verweerster, eveneens werkzaam bij het adviesbureau, overgenomen. Verweerster heeft aan klaagster een medische machtiging toegezonden, waarna er op 27 mei 2015 van de huisarts van klaagster een brief ontvangen is met daarin een opsomming van de bij klaagster gestelde diagnoses en met de voorgeschreven medicatie.

Op 12 juni 2015 heeft klaagster bij de klachtenfunctionaris van het adviesbureau een klacht jegens verweerster ingediend. Naar aanleiding van de behandeling van de klacht zijn er tussen klaagster en verweerster afspraken gemaakt over de te nemen vervolgstappen. Op 4 september 2015 heeft er nog een spreekuurcontact plaats gevonden bij welk contact klaagster nog een aantal medische stukken aan verweerster heeft overhandigd. Daarop is door verweerster een concept advies opgesteld en aan klaagster verzonden. Klaagster heeft daarop een nieuwe klacht jegens verweerster ingediend bij de klachtenfunctionaris van het adviesbureau welke klacht op

11 december 2015 door deze functionaris ongegrond verklaard is. Klaagster heeft  zich op haar blokkeringsrecht beroepen, waarop verweerster bij brief van 26 oktober 2015 klaagster heeft bericht dat het conceptadvies niet naar de gemeente zal worden opgestuurd en dat besloten is het onderzoek te beëindigen.”

2.2       De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer hielden volgens het Regionaal Tuchtcollege het volgende in:

“3. Het standpunt van klaagster en de klacht

Klaagster verwijt verweerster dat zij:

-           geen onafhankelijk en objectief onderzoek heeft gedaan naar de daadwerkelijke noodzaak van de aangevraagde voorzieningen;

              -        geen lichamelijk onderzoek heeft gedaan waardoor zij conclusies kan trekken;

              -        geen kennis heeft van ziektebeelden waardoor zij correct kan en mag indiceren;

              -        zich niet houdt aan de gedragsregels van medici door zich te laten beïnvloeden door een opdrachtgever welke regels stelt (volgens haar) waardoor ze niet onafhankelijk en objectief kan indiceren;

              -        zich niet houdt aan afspraken dat indien zaken onduidelijk zijn zij in samenspraak met klaagster vervolgvragen opstelt noch afdoende vervolgvragen stelt;

              -        zich bezig houdt met financiële aangelegenheden hetgeen niets met de medische aangelegenheden te maken heeft. Dat is haar taak als indicerend persoon niet;

              -        mogelijk heeft gehandeld volgens de regels van het adviesbureau, maar niet volgens de in de Nederland geldende wetgeving en de voor haar geldende beroepsregels.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster is - kort samengevat - van oordeel dat de klachten als ongegrond moeten worden afgewezen. Zij is van mening dat zij in redelijkheid tot haar conclusies heeft kunnen komen en dat haar onderzoek c.q. de rapportage voldoet aan de daaraan te stellen eisen.”

2.3       Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd:

“5. De overwegingen van het college

De klachten van klaagster komen er in de kern op neer dat verweerster bij haar advisering onvoldoende zorgvuldig geweest is omdat haar onderzoek en haar rapportage niet voldoen aan de daaraan te stellen eisen, zij over onvoldoende deskundigheid beschikt met betrekking tot ziektebeelden en zij onvoldoende onafhankelijk is geweest. Deze klachten lenen zich voor een gezamenlijke behandeling.

Een rapportage zoals door verweerster is uitgebracht, wordt volgens vaste jurisprudentie van het Centraal Tuchtcollege aan de hierna volgende criteria getoetst:

1.     het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust;

2.     het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden;

3.     in het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen;

4.     het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen;

5.     de rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid

Uitgaande van de feiten en de overgelegde stukken stelt het college vast dat het door verweerster verrichte medische onderzoek is uitgevoerd volgens de normen van de beroepsgroep, meer in het bijzonder conform de KNMG-richtlijnen. Uit het (concept-)advies blijkt dat verweerster bij het opstellen van dat advies uitgegaan is van een eigen dossierstudie, van door klaagster tijdens het spreekuur aangeleverde medische informatie, informatie ontvangen van de zijde van de huisarts alsmede van eigen onderzoek. Het college merkt hierbij op dat eigen onderzoek ook bestaat uit het observeren van de aanvraagster tijdens het binnenkomen in de spreekkamer, de anamnese, het stellen van vragen en het bestuderen van de voorhanden zijnde medische informatie. De taak van verweerster gaat niet zover dat zij daarnaast nog bij alle betrokken medische specialisten informatie zou moeten inwinnen; de informatie van de huisarts is in principe voldoende om te komen tot een advies. Dit is slechts anders indien de ontvangen informatie onvolledig is of nog andere vragen oproept, maar dit is niet gesteld noch gebleken.

Voor zover klaagster stelt dat verweerster een tuchtrechtelijk verwijt gemaakt kan worden omdat zij een open machtiging voor de huisarts heeft opgesteld, volgt het college haar daar niet in. Immers heeft verweerster voldoende aannemelijk gemaakt dat zij tengevolge van de bij klaagster aanwezig complexe problematiek, het overnemen van het dossier van een collega en de veelheid van aanvragen een brede machtiging heeft moeten opstellen. Omdat ook zij vond dat het een brede machtiging was heeft zij een extra waarborg ingebouwd door de machtiging eerst aan klaagster ter goedkeuring voor te leggen.

Met betrekking tot de klachten dat verweerster geen kennis zou hebben van ziektebeelden, dat zij niet onafhankelijk zou zijn, zij zich bezig zou houden met financiële gegevens en zij niet gehandeld zou hebben conform de in Nederland geldende wetgeving en de voor verweerster geldende beroepsregels kunnen deze klachten niet slagen vanwege een gebrek aan onderbouwing en explicitering.

Tot slot merkt het college op dat partijen met betrekking tot een aantal aspecten in de advisering van mening verschillen over de gang van zaken. In gevallen, waarin de lezingen van partijen over de feitelijke gang van zaken uiteenlopen en niet kan worden vastgesteld welke van beide lezingen aannemelijk is, kan een verwijt dat is gebaseerd op de lezing van klaagster in beginsel niet gegrond worden bevonden. Dit berust niet op het uitgangspunt dat het woord van klaagster minder geloof verdient dan dat van verweerster, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat een bepaalde gedraging of bepaald nalaten verwijtbaar is, eerst moet worden vastgesteld dat er een voldoende feitelijke grondslag voor dat oordeel bestaat. In casu kan bij gebreke van enige objectiveerbare onderbouwing de lezing van klaagster niet gevolgd worden.

Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat de klacht wordt afgewezen.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor onder “2. De feiten” zijn weergegeven, echter met dien verstande dat waar vermeld staat “2) slijtage kleding en beddengoed” door het Centraal Tuchtcollege wordt gelezen: “slijtage kleding”.

4.         Beoordeling van het beroep

Procedure

4.1       In beroep heeft klaagster haar klacht herhaald en nader toegelicht. Het beroep strekt ertoe dat de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege wordt vernietigd, dat de klacht gegrond wordt verklaard en dat alsnog een passende maatregel aan de arts wordt opgelegd.

4.2       Door en namens de arts is gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot

verwerping van het beroep.

Beoordeling

4.3

De behandeling van de zaak in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter, mr. E.F. Lagerwerf-Vergunst en mr. M.W. Zandbergen, leden-juristen en dr. H.S. Boersma en

drs. J.A.F. Leunisse-Walboomers, leden-beroepsgenoten en mr. N. van der Velden, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 12 oktober 2017.

Voorzitter  w.g.                      Secretaris  w.g.