ECLI:NL:TGZCTG:2017:275 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2017.168

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2017:275
Datum uitspraak: 10-10-2017
Datum publicatie: 10-10-2017
Zaaknummer(s): c2017.168
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen huisarts. Klaagster was in 2008 ingeschreven in de praktijk van (onder meer) verweerster, huisarts. Klaagster is in 2011 onder curatele gesteld. Klaagster verwijt verweerster dat zij: 1. ten onrechte in de verwijsbrief van 9 december 2008 heeft geschreven dat klaagster jarenlang last heeft van psychische klachten en paranoïde beelden (de verwijsbrief ligt volgens klaagster ten grondslag aan haar onder curatele stelling); 2. klaagster ten onrechte heeft verwezen naar de psycholoog in plaats van naar een psychiater. Het RTG Amsterdam wijst de klacht als kennelijk ongegrond af. Het beroep wordt verworpen.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2017.168 van:

A., wonende te B., appellante,

tegen

C., huisarts, werkzaam te B., verweerster in beroep,

gemachtigde: mr. R.J. Peet, verbonden aan de Stichting VvAA te Utrecht.            

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna te noemen klaagster - heeft op 27 juli 2016 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. - hierna te noemen de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 21 maart 2017, onder nummer 16/272 heeft dat College de klacht afgewezen. Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare  terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 14 september 2017, waar zijn verschenen klaagster, en de arts, bijgestaan door mr. Peet.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd:

2.       De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1. Klaagster was in 2008 als patiënt ingeschreven in de huisartsenpraktijk waar verweerster werkzaam is. Zij voert deze praktijk samen met een collega. Aan de praktijk zijn voorts meerdere (waarnemende) huisartsen verbonden.

2.2.  Klaagster is in 2011 door de kantonrechter onder curatele gesteld.

2.3.  Uit de door klaagster bij het klaagschrift gevoegde verwijsbrief van voornoemde huisartsenpraktijk wordt - voor zover van belang - het volgende overgenomen:

"  (…) 09.12.2008      C

S. Wil graag verwijzing psychotherapeut. Heeft eerder psychologische hulp gehad. Wil graag praten over complottheorieen gericht tegen patiente: rechters zijn tegen haar, ex-man heeft haar opgelicht. Wil nu naar psychotherapeut van broer op D. (…)

dossier: jarenlange psychische klachten, paranoide beelden, geen diagnose gesteld

E. verzoek verw Psychotherapie

Plan: Verwijsbrief

Gaarne uw evaluatie / behandeling ".

3.         De klacht en het standpunt van klaagster

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster:

1.         ten onrechte in de verwijsbrief van 9 december 2008 heeft geschreven dat klaagster jarenlang last heeft van psychische klachten en paranoïde beelden;

2.         klaagster ten onrechte heeft verwezen naar de psycholoog in plaats van naar een psychiater.

Klaagster heeft onder andere aangevoerd dat verweersters verwijsbrief van 9 december 2008 tot op heden ten grondslag ligt aan haar ondercuratelestelling, mede omdat elke opvolgend huisarts de inhoud van voornoemde verwijsbrief overneemt. Dat terwijl zij jarenlang geen patiënte van verweerster is geweest.

4.         Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

5.1. Het college stelt voorop dat bij het antwoord op de vraag of verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld in de zin van art. 47, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) het persoonlijk handelen van verweerster centraal staat.

5.2. Het eerste en tweede klachtonderdeel lenen zich voor een gezamenlijke behandeling. Verweerster heeft aangevoerd dat klaagster reeds enkele jaren niet meer als patiënt staat ingeschreven in de huisartsenpraktijk. Verweerster betwist dat zij de verwijsbrief van 9 december 2008 heeft geschreven, nu haar naam niet onder verwijsbrief staat vermeld en de daarop getoonde handtekening niet van haar is. Klaagster heeft slechts een gedeelte van het medisch dossier overgelegd en niet de periode waarop de klacht betrekking heeft, zodat niet is na te gaan wie van de aan de praktijk verbonden huisartsen de verwijsbrief heeft geschreven. Nu verweerster gemotiveerd heeft betwist dat zij voornoemde verwijsbrief heeft geschreven en klaagster haar stellingen op dit punt niet nader heeft onderbouwd, missen beide klachtonderdelen feitelijke grondslag. Beide klachtonderdelen zijn ongegrond. Daarbij merkt het college ten overvloede op dat anders dan klaagster meent uit het dossier niet kan worden afgeleid dat de inhoud van voornoemde verwijsbrief door opvolgende huisartsen wordt overgenomen.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is.

Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.         Beoordeling van het beroep

4.1            In beroep heeft klaagster haar klacht herhaald en nader toegelicht.

4.2            De arts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

4.3            De behandeling van de zaak in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, mr. L.F. Gerretsen-Visser en

mr. R. Veldhuisen, leden-juristen en dr. W. de Ruijter en drs. M.G.M. Smid-Oostendorp, leden-beroepsgenoten en mr. C.F. van Spanje-van Klaveren, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 10 oktober 2017.

            Voorzitter   w.g.                                             Secretaris   w.g.