ECLI:NL:TGZCTG:2017:270 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2017.107

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2017:270
Datum uitspraak: 10-10-2017
Datum publicatie: 10-10-2017
Zaaknummer(s): c2017.107
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   De klacht is gericht tegen een neuroloog. Klager verwijt de neuroloog, kort gezegd, dat "veel datums en diagnoses"  in diens rapport niet overeenkomen en dat de neuroloog een verkeerde diagnose heeft gesteld. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht afgewezen. Beroep klager verworpen. Binnen de beroepsgroep van neurologen is het gebruikelijk om de diagnose epilepsie te stellen op basis van de beschrijving van de aanval(len) door de patiënt en vooral door de omstanders, waarbij onder meer van belang is onder welke omstandigheden de aanval plaatsvond, wat zich tijdens de aanval heeft voorgedaan en welke uiterlijke verschijningsvormen de aanval had. In het geval van klager is de neuroloog op goede gronden uitgegaan van de diagnose epilepsie.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2017.107 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

I., neuroloog, werkzaam te J., verweerder in beide instanties,

gemachtigde: C.J. van Weering, advocaat te Utrecht.

1.         Verloop van de procedure

A. – hierna: klager – heeft op 3 mei 2016 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen I. – hierna: de neuroloog – een klacht ingediend. Bij beslissing van 1 maart 2017, onder nummer 1674b heeft dat College de klacht afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De neuroloog heeft een verweerschrift in beroep ingediend. De zaak is in beroep behandeld ter openbare  terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 15 augustus 2017, waar klager en de neuroloog zijn verschenen, de laatste bijgestaan door zijn gemachtigde.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn voormelde beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

Klager is internationaal vrachtwagenchauffeur en heeft eind 2015 bij het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: CBR) een verlenging van zijn groep 2 rijbewijs aangevraagd. Klager is gekeurd door verweerder, die in opdracht van het CBR rijgeschiktheidskeuringen uitvoert. Op basis van verweerders rapportage d.d. 15 december 2015 is klager ongeschikt verklaard.

3. Het standpunt van klager en de klacht

Klager verwijt verweerder dat:

a)              ‘veel datums en diagnoses’ niet overeenkomen. Verweerder heeft ten onrechte geschreven dat klager met Pasen 2015 een aanval heeft gehad. Met Pasen 2015 was klager echter aan het werk als vrachtwagenchauffeur. Klager overlegt daartoe de tachograaf gegevens.

b)              hij twee gezichten heeft, namelijk ‘het ene zegt en het andere doet’.

c)               hij een verkeerde diagnose heeft gesteld en een rapportage heeft opgesteld in opdracht van het CBR d.d. 15 december 2015 die ‘niet klopt’ als deze vergeleken wordt met de rapportage van de huisarts en het K..

4. Het standpunt van verweerder

Ad a) Verweerder geeft toe dat de data van de drie epileptische consulten d.d. 25 december 2009 in zijn rapportage foutief vermeld staan als 25 september 2009. Verweerder heeft deze foutieve datum overgenomen in zijn verweerschrift. Voorts staat nog eenmaal een andere brief fout gedateerd. Hoewel dit onzorgvuldig is, is de datum voor de conclusie ten aanzien van de rijgeschiktheid momenteel en op de datum van de rapportage door verweerder d.d. 15 december 2015 niet van belang.

Verweerder gaat ervan uit dat klager in april 2015 een aanval heeft gehad, aangezien verweerder zelf bij de anamnese van de rapportage d.d. 15 december 2015 ‘met Pasen 2015’ heeft opgenomen en verschillende specialisten nadien ook een aanval in april 2015 vermelden. Dit was een aanval met bewustzijnsverlies en amnesie voor de aanval met trekkingen van armen en benen die verweerder duidt als epilepsieaanval, al dan niet geprovoceerd door hyperventilatie. Verweerder heeft dit uiteengezet in zijn dupliek.

Ad b) Verweerder herkent zich niet in het standpunt van klager dat hij ‘het ene zegt en het andere doet’. Verweerder verwijst hiervoor naar hetgeen hij heeft uiteengezet in zijn verweerschrift en dupliek.

Ad c) Het was niet aan verweerder om een diagnose te stellen, verweerder moet beoordelen in hoeverre klager met het oog op de verkeersveiligheid geschikt was om een motorvoertuig te besturen. Dit heeft verweerder gedaan op basis van de medische informatie en de diagnoses die daaruit blijken. Verweerder verwijst verder naar zijn verweerschrift.

5. De overwegingen van het college

Ad a) Hoewel het opnemen van foutieve data onzorgvuldig te noemen is, heeft dit geen consequenties voor de uiteindelijke conclusie van de rapportage. Verweerder heeft in de anamnese opgenomen dat klager in 2015 met Pasen een aanval heeft gehad, dat wil zeggen op of omstreeks 5 of 6 april 2015.  Het college stelt vast dat er in april 2015 een aanval is geweest. Het college verwijst hiervoor naar de vermelding daarvan in de verschillende dossiers alsmede naar de eigen verklaring van klager tijdens het mondeling vooronderzoek. Het enkele feit dat het om een andere datum in april gaat dan de Paasdagen kan hieraan niet afdoen. Het college zal derhalve aan deze foutieve vermelding geen tuchtrechtelijke consequenties verbinden.

Ad b) De lezingen van klager en verweerder over de feitelijke gang van zaken tijdens het spreekuur lopen uiteen. In gevallen waar de lezingen van partijen omtrent de feitelijke gang van zaken uiteen lopen en wanneer niet kan worden vastgesteld welke van beide lezingen aannemelijk is, kan een verwijt dat is gebaseerd op de lezing van klager in beginsel niet gegrond worden bevonden. Dit berust niet op het uitgangspunt dat het woord van klager minder geloof verdient dan dat van verweerder, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat een bepaalde gedraging of bepaald nalaten verwijtbaar is eerst moet worden vastgesteld dat er een voldoende feitelijke grondslag voor dat oordeel bestaat. Er zijn door klager geen stukken in het geding gebracht die zijn stelling kunnen staven.

Ad c) Een rapportage zoals door verweerder is uitgebracht, wordt volgens vaste jurisprudentie van het Centraal Tuchtcollege aan de hierna volgende criteria getoetst:

1.         het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het

berust;

2.         het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden;

3.         in het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen;

4.         het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen;

5.         de rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid.

Het Centraal Tuchtcollege toetst ten volle of het onderzoek door de rapporteur uit het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de tuchtrechtelijke toets der kritiek kan doorstaan. Ten aanzien van de conclusie van de rapportage wordt beoordeeld of de deskundige in redelijkheid tot zijn conclusie heeft kunnen komen.

Het college is van oordeel dat de rapportage voldoet aan de hiervoor genoemde criteria. Daarnaast heeft klager de mogelijkheid gekregen om gebruik te maken van het blokkeringsrecht, correctierecht, het recht om opmerkingen te maken en verzoeken te doen, het recht te reageren op mogelijke inconsistenties tussen de anamnese en het dossier en het inzagerecht.

Naar aanleiding van het door klager naar voren gebrachte bezwaar ten aanzien van de rapportage die ‘niet klopt’ als deze vergeleken wordt met de rapportage van de huisarts en het K., overweegt het college het volgende. Dit klachtonderdeel is (te) algemeen geformuleerd en klager heeft deze stelling niet (voldoende) onderbouwd.

Op grond van het voorgaande is het college van oordeel dat er geen feiten en/of omstandigheden zijn gebleken op grond waarvan medisch onzorgvuldig en/of verwijtbaar handelen of nalaten door verweerder kan worden vastgesteld. De klacht wordt afgewezen als kennelijk ongegrond.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven onder “2. De feiten” van de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet is bestreden.

4.         Beoordeling van het beroep

4.1 Klager heeft in beroep zijn klacht herhaald en nader toegelicht. Hij concludeert (impliciet) tot gegrondverklaring van zijn klacht.

4.2 De neuroloog heeft gemotiveerd verweer gevoerd.

4.3 Het Centraal Tuchtcollege verenigt zich met het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen. Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting in beroep merkt het Centraal Tuchtcollege nog het volgende op.

Het betoog van klager komt er in de kern op neer dat het alleen gerechtvaardigd is hem ongeschikt te achten voor een ‘groep 2 rijbewijs’ indien de diagnose epilepsie met zekerheid is vastgesteld, hetgeen bij hem niet het geval is. Gelet op de vèrstrekkende gevolgen van de diagnose epilepsie voor de werkzaamheden van klager, als internationaal vrachtwagenchauffeur, kan het Centraal Tuchtcollege zich voorstellen dat klager dit standpunt inneemt.

De diagnose epilepsie is in veel gevallen echter alleen met zekerheid te stellen door het maken van een EEG tijdens een aanval. Die gelegenheid is er bij patiënten met incidentele aanvallen - zoals klager - veelal niet. Binnen de beroepsgroep van neurologen is het daarom gebruikelijk om de diagnose epilepsie  te stellen op basis van de beschrijving van de aanval(len) door de patiënt en vooral door de omstanders, waarbij onder meer van belang is onder welke omstandigheden de aanval plaatsvond, wat er zich tijdens de aanval heeft voorgedaan en welke uiterlijke verschijningsvormen de aanval had.

Gelet op het klinisch beeld van klager, zoals dat is vastgesteld op de polikliniek epilepsie van het E.-ziekenhuis te F. in maart 2008 en in het centrum voor epilepsie G. in maart en april 2008, en op de beschrijving van de aanvallen op de Spoedeisende Hulp in het ziekenhuis H. in december 2009 is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat de neuroloog, die klager heeft gekeurd in het kader van de beoordeling van de geschiktheid om motorrijtuigen te besturen, op goede gronden is uitgegaan van de diagnose epilepsie.

 4.4 Het voorgaande voert tot de slotsom dat het beroep moet worden verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. T.L. de Vries, voorzitter, mr. A. Smeeïng-van Hees en mr.drs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, leden-juristen en dr. R.P. Kleyweg en mr.drs. W.A. Faas, leden-beroepsgenoten en mr. M.H. van Gool, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 10 oktober 2017.

            Voorzitter   w.g.                                                        Secretaris  w.g.