ECLI:NL:TGZCTG:2017:261 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2016.462

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2017:261
Datum uitspraak: 28-09-2017
Datum publicatie: 28-09-2017
Zaaknummer(s): c2016.462
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen gz-psycholoog. Uit het huwelijk van klager zijn twee kinderen geboren. De echtgenote van klager heeft een suïcidepoging ondernomen. De kinderen zijn via de huisarts geplaatst in een netwerkgezin. De school heeft een zorgmelding gedaan bij Bureau Jeugdzorg en Bureau Jeugdzorg heeft een melding gedaan aan de Raad voor de Kinderbescherming. De Raad heeft een onderzoek gestart naar de kinderen en hun gezinssituatie. De kinderen hebben brieven overhandigd aan de raadsonderzoeker. Na afronding van het onderzoek en voorafgaand aan het opstellen van het rapport en de te nemen beslissingen over de kinderen is verweerster, gz-psycholoog, enkel tijdens een multidisciplinair overleg geraadpleegd door de raadsonderzoeker. De kinderen zijn uiteindelijk onder toezicht geplaatst van Bureau Jeugdzorg voor de periode van een jaar. Klager verwijt verweerster: 1. dat zij geen onderzoek heeft gedaan naar de authenticiteit van de brieven van de kinderen zoals die zijn aangehecht aan het definitieve rapport van de Raad. De inhoud van de brieven is qua taalgebruik, structuur en inhoud niet te rijmen met de leeftijd van de kinderen en het is volgens klager evident dat de brieven zijn geschreven door een ander dan de kinderen die wrok koestert richting klager. Verweerster had dat moeten onderkennen. Voorts verwijt hij haar dat zijn bezwaren niet hebben geleid tot aanpassing van het rapport. 2. dat zij niet heeft gereageerd op de bezwaren van klager over het aanhechten van de brieven aan het rapport van de Raad en haar beslissing de brieven aan te hechten niet alsnog heeft gemotiveerd. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart beide klachtonderdelen ongegrond en wijst deze af. Het Centraal Tuchtcollege neemt dit oordeel over.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2016.462 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., gz-psycholoog, werkzaam te D., verweerster in beide instanties, gemachtigde: mr. E. Lam, advocaat te Amsterdam.

 1.        Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 22 april 2016 (ingekomen op 26 april 2016) bij het Regionaal Tuchtcollege te Groningen tegen C. - hierna de gz-psycholoog - een klacht ingediend. Bij beslissing van 11 oktober 2016, onder nummer GP2016/06, heeft dat College de klacht afgewezen.  

Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De gz-psycholoog heeft een verweerschrift ingediend.

De klacht is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 12 september 2017, waar zijn verschenen klager en de gz-psycholoog, bijgestaan door mr. Lam.

Partijen hebben hun respectieve standpunten nader toegelicht.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

"2. Vaststaande feiten

Voor de beoordeling van de klacht gaat het college uit van de volgende feiten.2.1

Uit de affectieve relatie en het huwelijk tussen klager en mevrouw E. (hierna te noemen: de moeder) zijn op respectievelijk 29 maart 1999 en 28 april 2003 de kinderen F. en G. (hierna tezamen: de kinderen) geboren.

2.2

Op 4 oktober 2013 zijn de kinderen door hun huisarts aangemeld bij het H. Nadat de moeder van de kinderen op 15 januari 2014 een suïcidepoging had ondernomen, zijn de kinderen op 16 januari 2014 geplaatst in een netwerkgezin. Op 17 januari 2014 heeft de school van de kinderen een zorgmelding gedaan aan I. (hierna te noemen: I.). I. heeft vervolgens op 7 februari 2014 een melding gedaan aan de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de Raad).

2.3

De Raad heeft een onderzoek gestart naar de kinderen en hun gezinssituatie. Het onderzoek is uitgevoerd door mevrouw J. (hierna te noemen: de raadsonderzoeker). De raadsonderzoeker heeft op respectievelijk 5 maart 2014 en

7 maart 2014 gesproken met klager en de moeder. Op 7 maart 2014 heeft de raadsonderzoeker gesproken met de kinderen tijdens een huisbezoek aan het netwerkgezin. Daarbij hebben beide kinderen een brief overhandigd aan de raadsonderzoeker met het verzoek om deze brieven aan te hechten aan het onderzoeksrapport.

2.4

Na afronding van het onderzoek, en voorafgaand aan het opstellen van het rapport en de te nemen beslissingen over de kinderen, is verweerster als gedragsdeskundige geraadpleegd door de raadsonderzoeker. Verweerster heeft niet gesproken met de kinderen, hun ouders of andere betrokkenen in het dossier. Verweerster is enkel tijdens een multidisciplinair overleg geconsulteerd door de raadsonderzoeker en heeft in dat kader advies gegeven over de bevindingen en (voorgenomen) beslissingen in het rapport. Het overleg tussen de raadsonderzoeker en verweerster is niet schriftelijk vastgelegd. Vervolgens heeft de raadsonderzoeker het rapport opgesteld, waaraan de door de kinderen overhandigde brieven zijn gehecht. Het concept rapport is door de raadsonderzoeker aan verweerster voorgelegd. Verweerster had daarop geen op- of aanmerkingen.

2.5

De bevindingen in het concept rapport zijn op 24 maart 2014 door de raadsonderzoeker afzonderlijk besproken met klager en de moeder van de kinderen. Het concept rapport met de aangehechte brieven van de kinderen is op diezelfde dag aan hen toegezonden. De moeder heeft op 28 maart 2014 schriftelijk bevestigd dat zij akkoord is met het concept rapport. Klager heeft gereageerd op het concept rapport met op- en aanmerkingen, waaronder zijn bezwaar tegen het aanhechten van de brieven van de kinderen.

2.6

Het definitieve rapport van de Raad is op 31 maart 2014 aan de ouders en de andere betrokkenen verstrekt. De Raad heeft op grond van de bevindingen in het rapport het verzoek gedaan aan de kinderrechter om de kinderen onder toezicht te stellen voor de duur van één jaar. Het definitieve rapport is, met daaraan de brieven van de kinderen gehecht, aan de kinderrechter verstrekt. De raadsonderzoeker heeft gesproken met klager over zijn brief naar aanleiding van het concept rapport en de daarin opgenomen bezwaren. De brief van klager is vervolgens in overleg door de Raad nagezonden aan de kinderrechter.

2.7

Bij beschikking van 23 april 2014 zijn de kinderen door de kinderrechter onder toezicht gesteld van I. voor de duur van één jaar.

2.8

Klager heeft bij diverse medewerkers van de Raad zijn ongenoegen geuit over het aanhechten van de brieven van de kinderen aan het definitieve rapport, omdat de brieven niet op authenticiteit zijn onderzocht. Dat ongenoegen heeft klager ook gemeld aan verweerster in een brief van 12 december 2015. Verweerster heeft de ontvangst van de klacht aan klager bevestigd. De teamleider van verweerster, mevrouw K., heeft - mede ten behoeve van de overige medewerkers van de Raad bij wie klager zijn ongenoegen had geuit - per e-mail gereageerd op de klachten van klager op 18 december 2015 en op 5 februari 2016.

3. De klacht

Klager verwijt verweerster samengevat het volgende:

1.   Verweerster heeft geen onderzoek ingesteld naar de authenticiteit van de brieven van de kinderen, zoals die zijn aangehecht aan het definitieve rapport van de Raad. Dat was wel noodzakelijk geweest. De inhoud van de brieven is qua taalgebruik, structuur en inhoud niet te rijmen met de leeftijd van de kinderen op dat moment, zodat evident is dat de brieven door een andere persoon zijn geschreven die wrok koestert richting klager c.q. de kinderen heeft geïndoctrineerd bij het schrijven van de brieven. Verweerster had dat tijdens het multidisciplinaire overleg dienen te onderkennen en heeft door dat na te laten onzorgvuldig en in strijd met de voor haar geldende voorschriften gehandeld. Klager verwijt verweerster bovendien dat zijn bezwaren naar aanleiding van het concept rapport niet hebben geleid tot aanpassing van het rapport, althans onvoldoende. Gevolg is dat de kinderen onder toezicht zijn gesteld en hun belang is veronachtzaamd.

2.   Verweerster heeft niet gereageerd op de bezwaren van klager die hij op 12 december 2015 en nadien bij haar heeft geuit over het aanhechten van de brieven aan het rapport van de Raad, en heeft haar beslissing om de brieven van de kinderen aan te hechten aan het rapport niet alsnog gemotiveerd.

4. Het verweer

Het verweer luidt – zakelijk weergegeven – als volgt:

1.   Verweerster is op afstand betrokken geweest bij het onderzoek door de raadsonderzoeker en heeft niet gesproken met klager, de kinderen of andere betrokkenen. In overleg met verweerster heeft de raadsonderzoeker besloten de brieven van de kinderen aan te hechten aan het rapport, ter ondersteuning van het mondelinge, beknoptere verhaal van de kinderen. In de werkwijze van de Raad is het uitgangspunt dat brieven van kinderen op verzoek bij een rapport worden gevoegd, ook als de kinderen hulp hebben gehad bij het opstellen daarvan. Daarbij bestond er voor verweerster geen aanleiding om de brieven op authenticiteit te onderzoeken; de authenticiteit is geen gespreksonderwerp geweest tijdens het multidisciplinaire overleg tussen verweerster en de raadsonderzoeker. Ten eerste omdat de inhoud van de brieven het mondelinge gesprek van de kinderen met de raadsonderzoeker op hoofdlijnen ondersteunde en daarmee consistent was. Ten tweede omdat de kinderen de brieven zelf aan de raadsonderzoeker hebben overhandigd met het verzoek deze aan het rapport te hechten. Ten derde omdat het niet ongebruikelijk is dat kinderen op jonge leeftijd hulp krijgen bij het schrijven van brieven. Enkel wanneer het verzoek tot het aanhechten van een brief aan het rapport wordt geweigerd, wordt die beslissing gemotiveerd.

Niet de brieven van de kinderen zijn blijkens de uitspraak van de kinderrechter van 23 april 2014 de aanleiding geweest voor de ondertoezichtstelling, maar de gezinssituatie die op dat moment bestond bij de ouders van de kinderen. Klager heeft zich tijdens de procedure bij de kinderrechter niet verzet tegen de ondertoezichtstelling, doch enkel de uitvoering daarvan door I.. In de procedure bij de kinderrechter en de opvolgende procedure bij het Gerechtshof hebben de kinderen bevestigd dat de inhoud van de brieven juist is. Het belang van klager is dan ook niet geschaad door het aanhechten van de brieven aan het rapport.

De raadsonderzoeker is primair verantwoordelijk voor het uitvoeren van het onderzoek. Verweerster biedt enkel ondersteuning en heeft een consulterende en adviserende rol in de eindfase. Die rol heeft verweerster in lijn met de door haar in acht te nemen voorschriften zorgvuldig vervuld. Verweerster diende te beoordelen of er een bedreiging bestond voor de ontwikkeling van de kinderen, en daarvan was in haar ogen geen sprake. Een authenticiteitsonderzoek naar de brieven gaat die beoordeling te buiten. Dat de beslissing om de brieven aan te hechten niet is gemotiveerd, en er geen aantekeningen zijn gemaakt van het overleg tussen verweerster en de raadsonderzoeker, is gebruikelijk in de praktijk bij de Raad. Het rapport van de Raad moet worden gezien als de verslaglegging.

2.   De klachten van klager zijn zorgvuldig behandeld. Klager heeft hierover contact gehad met de raadsonderzoeker en nadien met de teamleider mevrouw K.. De Raad heeft er gezien klagers klachten tegen verschillende raadsmedewerkers voor gekozen een centrale contactpersoon aan te wijzen om de beantwoording naar klager te stroomlijnen. Ook wat betreft de klacht tegen verweerster - waarvan de ontvangst door verweerster is bevestigd - heeft mevrouw K. als contactpersoon de klachten van klager adequaat in behandeling genomen. Nadat klager zijn klachten bleef herhalen, is het contact door mevrouw K. stopgezet.

5. Beoordeling van de klacht

5.1 Algemeen

Het college wijst er allereerst op dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven, rekening houdend met de stand van wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard. Daarbij stelt het college voorop dat verweerster alleen kan worden aangesproken op haar eigen handelen en nalaten.

5.2 Eerste klachtonderdeel

Het college acht het met klager waarschijnlijk dat de brieven niet zelfstandig door de kinderen zijn geschreven. Echter, het college acht het evenzeer aannemelijk dat in de praktijk het niet ongebruikelijk is dat kinderen van jonge leeftijd worden ondersteund bij het opstellen daarvan. Gelet op deze omstandigheid en de overige afwegingen die verweerster samen met de raadsonderzoeker tijdens het multidisciplinaire overleg heeft gemaakt, acht het college het begrijpelijk dat verweerster bij de raadsonderzoeker niet heeft aangedrongen op nader onderzoek naar aanleiding van de brieven. Zoals verweerster heeft onderbouwd, was zij slechts op afstand betrokken bij het onderzoek en bestonden er op basis van het door de raadsonderzoeker opgebouwde dossier diverse aanknopingspunten om te veronderstellen dat de brieven voor wat betreft de beleving van de kinderen op een kern van waarheid berusten. Daarbij is van belang dat de raadsonderzoeker primair verantwoordelijk is voor de uitvoering van het onderzoek, in dat kader de ouders en kinderen spreekt en daarvan verslag doet in het rapport. Ook moet niet uit het oog worden verloren dat de brieven slechts ter ondersteuning van de bevindingen in het rapport zijn aangehecht. In het rapport worden meerdere omstandigheden genoemd die dragend zijn geweest voor de conclusie dat er sprake was van een bedreiging voor de ontwikkeling van de kinderen. Verweerster is bij dat onderzoek niet rechtstreeks betrokken geweest en vervulde uitsluitend een consulterende en adviserende rol. Tegen deze achtergrond is de beslissing van de raadsonderzoeker om, in overleg met verweerster en conform het in de praktijk gehanteerde uitgangspunt, de brieven bij het rapport te voegen, niet onbegrijpelijk of onzorgvuldig. Het college ziet gezien de in het rapport van de Raad opgenomen omstandigheden onvoldoende aanleiding om aan te nemen dat verweerster in de consulterende en adviserende rol, die zij in deze vervulde, bij de raadsonderzoeker had moeten aandringen op nader onderzoek naar aanleiding van de brieven van de kinderen. Het eerste klachtonderdeel is daarom ongegrond.

Het college merkt ten overvloede op dat het kennelijk niet gebruikelijk is om schriftelijk aantekeningen te maken van hetgeen tijdens een multidisciplinair overleg bij de Raad wordt besproken. Dat betekent dat in voorkomende gevallen niet onomstotelijk kan worden vastgesteld welke afwegingen tijdens dat overleg hebben plaatsgevonden en tot welke beslissingen die aanleiding  hebben gegeven. In situaties als de onderhavige – waarin van verweerster gevraagd wordt verantwoording af te leggen – is dat bepaald ongewenst.

5.3 Tweede klachtonderdeel

Wat betreft het verwijt van klager dat verweerster zijn bezwaren onvoldoende heeft onderkend, geldt andermaal dat het niet verweerster is geweest die het onderzoek heeft uitgevoerd of het rapport heeft opgesteld. Ten aanzien van de brief van klager naar aanleiding van het concept rapport acht het college de gekozen oplossing door de raadsonderzoeker passend. De brief van klager is in overleg nagezonden aan de kinderrechter door de raadsonderzoeker. Naar het oordeel van het college is hiermee voldoende gewaarborgd dat de zienswijze van klager op de brieven van de kinderen kenbaar is gemaakt aan de kinderrechter. Voor zover verweerster op dit punt als niet-uitvoerende partij al enige verantwoordelijkheid draagt, treft haar daarvan dus geen verwijt. Naar het oordeel van het college geldt hetzelfde voor de klacht die klager op 12 december 2015 aan verweerster heeft gestuurd, over het bijvoegen van de brieven van de kinderen bij het rapport en over het ontbreken van een motivering voor die beslissing. Vaststaat dat verweerster de ontvangst van de klacht aan klager heeft bevestigd en dat de behandeling daarvan in overleg is overgedragen aan haar teamleider. Daarmee heeft verweerster zorgvuldig gehandeld. Dit klachtonderdeel is daarom eveneens ongegrond. "

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

            Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten weergegeven in overweging 2. "Vaststaande feiten" van de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet is bestreden.

4.         Beoordeling van het beroep

            4.1       In beroep heeft klager zijn hiervoor onder 3. "De klacht" vermelde klacht herhaald en nader toegelicht. De gz-psycholoog heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

4.2       Het Centraal Tuchtcollege komt op grond van het schriftelijk en mondeling debat ter terechtzitting in beroep omtrent het handelen van de gz-psycholoog tot dezelfde bevindingen als het Regionaal Tuchtcollege en neemt hetgeen het Regionaal Tuchtcollege onder "5. De beoordeling van de klacht" heeft overwogen over, met uitzondering van de overweging ten overvloede in randnummer 5.2. Daarmee onderschrijft het Centraal Tuchtcollege het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat de in het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming opgenomen omstandigheden onvoldoende aanleiding geven om aan te nemen dat de gz-psycholoog in de consulterende en adviserende rol die zij in deze vervulde, bij de raadsonderzoeker had moeten aandringen op nader onderzoek naar aanleiding van de brieven van de kinderen. Tevens oordeelt het Centraal Tuchtcollege dat de gz-psycholoog ten aanzien van de bezwaren van klager zorgvuldig heeft gehandeld.

4.3       Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat de klacht van klager faalt en dat het beroep moet worden verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. J.M. Rowel-van der Linde, voorzitter,

mr. W.P.C.M. Bruinsma en mr. T.W.H.E. Schmitz, leden-juristen en drs. M.A.J. Hagenaars en drs. R.M.H. Schmitz, leden beroepsgenoten en mr. A.R. Sijses, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 28 september 2017.

Voorzitter       Secretaris  w.g.