ECLI:NL:TGZCTG:2017:260 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2017.173

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2017:260
Datum uitspraak: 14-09-2017
Datum publicatie: 14-09-2017
Zaaknummer(s): C2017.173
Onderwerp: Onheuse bejegening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen huisarts. Klager is meerdere malen bij verweerder op consult geweest en daarbij enkele keren doorverwezen. Klager verwijt verweerder dat deze hem niet serieus heeft genomen en zijn klachten niet goed heeft behandeld. Gelet op de klachten had verweerder volgens klager veel eerder moeten ontdekken wat er aan de hand was. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2017.173 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., huisarts, werkzaam te B., verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mr. A.W. Hielkema, verbonden aan de stichting VvAA Rechtsbijstand te Utrecht.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 3 november 2016 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. - hierna de huisarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van

7 maart 2017, onder nummer 2016/417x, heeft dat College de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De huisarts heeft een verweerschrift in beroep ingediend. Het Centraal Tuchtcollege heeft van beide partijen nog nadere correspondentie ontvangen.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 29 augustus 2017, waar zijn verschenen klager, en de huisarts, bijgestaan door mr. Hielkema voornoemd.

Zowel klager als de huisarts en zijn gemachtigde hebben hun respectieve standpunten nader toegelicht.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2.      De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

Sinds oktober 2014 is klager patiënt in de huisartsenpraktijk waar verweerder werkzaam is. Klager is meerdere malen bij verweerder op consult geweest en daarbij enkele keren doorverwezen. Op 25 augustus 2015 heeft verweerder klager doorverwezen naar de oogarts in verband met een verhoogde oogboldruk. Dit was door de opticien ontdekt. In maart 2016 heeft de oogarts verweerder bericht dat naast de verhoogde oogboldruk ook sprake was van een verhoogde bloeddruk. In opdracht van verweerder is op 10 maart 2016 gestart met bloeddrukmedicatie. Op 7 april 2016 heeft preventief vervolgonderzoek plaatsgevonden. Uit de lab onderzoeken bleek dat klager een te trage schildklierfunctie en te hoge cholesterolwaarden had. Er is gestart met cholesterolverlagende medicatie en met een opbouwschema voor de suppletie van schildklierhormoon. Op 22 augustus 2016 is klager op zijn verzoek door verweerder verwezen naar een internist voor verdere begeleiding van de schildklieraandoening.

3.         De klacht en het standpunt van klager

Zakelijk weergegeven verwijt klager verweerder dat hij klager niet serieus heeft genomen en zijn klachten niet goed heeft behandeld.

Ter toelichting heeft klager onder meer aangevoerd dat verweerder, gelet op de klachten, veel eerder had moeten ontdekken wat er met klager aan de hand was. Verweerder had niet gezien dat er een te hoge oogboldruk was, terwijl klager al tijden rode ogen had. Verweerder heeft constant foute diagnoses gesteld en het doorverwijzen naar specialisten moest steeds op initiatief van klager plaatsvinden.

4.         Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden.

Hij heeft in dat kader onder meer aangevoerd dat hij zich niet herkent in de klacht en klager altijd serieus heeft genomen. Bij vragen en lichamelijke of psychische klachten werd altijd snel en adequaat gereageerd. Desgewenst en op indicatie is klager doorverwezen naar verschillende specialisten. Bij de nieuw ontdekte verhoogde bloeddruk is een adequaat preventief vervolgtraject gestart, waarbij de traag werkende schildklier en verhoogde cholesterol aan het licht kwamen. Daarna is klager onmiddellijk ingesteld op medicatie. Klachten die bij een traag werkende schildklier passen zijn door klager nooit geuit. Het bezoek aan de opticien heeft het nodige in gang gezet. Vervolgens is door verweerder en de praktijkmedewerkers snel ingegrepen en kan klager nu juist adequaat behandeld worden.

5.         De beoordeling

5.1       Ter toetsing staat of verweerder bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het door klager klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep terzake als norm was aanvaard. Bij de tuchtrechtelijke beoordeling van beroepsmatig handelen gaat het niet om de vraag of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de aangeklaagde beroepsbeoefenaar binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in zijn beroepsgroep ter zake als norm was aanvaard. 

5.2       Na kennisneming van de stukken, inclusief het medisch dossier, is het college van oordeel dat er voor verweerder geen indicatie is geweest om rekening te houden met de aanwezigheid van een hoge oogboldruk, een hoge bloeddruk, hoog cholesterol of een traag werkende schildklier. Verweerder heeft juist gehandeld door klager na de vaststelling van de hoge oogboldruk door de opticien door te verwijzen naar de oogarts en door na de bevindingen van de oogarts aanvullend onderzoek te doen en te starten met behandeling. Verweerder heeft gehandeld conform de richtlijnen van het NHG. Het dossier biedt het college geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder in de behandeling van klager is tekort geschoten.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is.

Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.         Beoordeling van het beroep

4.1       Klager beoogt met zijn beroep de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen en concludeert - impliciet - tot gegrondverklaring van het beroep.

4.2  De huisarts voert hiertegen verweer en concludeert tot verwerping van het

beroep.

4.3              De behandeling van de zaak in beroep heeft geen ander licht op de zaak

geworpen. Het Centraal Tuchtcollege kan zich verenigen met de overwegingen en het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege en neemt deze overwegingen en dit oordeel integraal over. Dit betekent dat het beroep wordt verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter, mr. L.F. Gerretsen-Visser en mr. M.W. Zandbergen, leden-juristen en dr. M.K. Dees en F.M.M. van Exter, leden-beroepsgenoten en mr. M.D. Barendrecht-Deelen, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 14 september 2017.

Voorzitter   w.g.                                            Secretaris  w.g.