ECLI:NL:TGZCTG:2017:238 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2017.100

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2017:238
Datum uitspraak: 15-08-2017
Datum publicatie: 16-08-2017
Zaaknummer(s): c2017.100
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen een bedrijfsarts. Klager verwijt de be drijfsarts dat zij niet heeft gehandeld als een redelijk bekwaam bedrijfsarts. De klacht is opgebouwd uit tien onderdelen. Het Regionaal Tuchtcollege heeft geconcludeerd dat de bedrijfsarts met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg kan worden gemaakt en heeft de klacht in al haar onderdelen afgewezen. Omtrent het handelen van de bedrijfsarts komt het Centraal Tuchtcollege tot dezelfde bevindingen als het Regionaal Tuchtcollege en neemt hetgeen het Regionaal Tuchtcollege onder ‘5. De beoordeling’ heeft overwogen over de handelwijze van de bedrijfsarts hier over. Daarmee onderschrijft het Centraal Tuchtcollege het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat de bedrijfsarts met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg kan worden gemaakt. Het beroep wordt verworpen.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2017.100 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., bedrijfsarts, (thans) werkzaam te D., verweerster in beide instanties, gemachtigde: mr. A.C. Zentveld, jurist bij E. te D..

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 4 juli 2016 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. - hierna de bedrijfsarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 6 december 2016, onder nummer 16/228, heeft dat College de klacht in al haar onderdelen afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen.

De bedrijfsarts heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 6 juli 2017, waar zijn verschenen klager en de bedrijfsarts, bijgestaan door mr. Zentveld.

Partijen hebben hun standpunten toegelicht.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“2.       De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1.      Klager heeft van mei 2008 tot en met januari 2014 gewerkt bij zijn werkgever. Op 5 november 2012 heeft klager zich ziekgemeld en daarna op 12 december een tweede keer.

2.2.      Verweerster is sinds 2009 als bedrijfsarts in dienst van E.. De (ex-) werkgever van klager is klant van (de rechtsvoorganger van) E., uit hoofde waarvan verweerster klager op het spreekuur van 3 januari 2013 voor het eerst heeft gezien. Tijdens dat spreekuur heeft klager aan verweerster te kennen gegeven overwerkt te zijn. Een dag later heeft de werkgever van klager contact gezocht met het kantoor van verweerster en meegedeeld dat de samenwerking met en het functioneren van klager de laatste tijd niet goed verliep.

2.3.      Er is een re-integratietraject gestart voor klager bij zijn werkgever. Op 20 juni 2013 heeft het UWV geoordeeld dat de werkgever gedurende de ziekteperiode van klager onvoldoende re-integratie inspanningen heeft uitgevoerd. Op advies van verweerster is getracht om een mediation traject in te zetten, hetgeen geen resultaat heeft gehad. Vervolgens is verweerster voor klager een ‘spoor 2’ traject gestart.

3.         De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster niet heeft gehandeld als een redelijk bekwaam bedrijfsarts. De klacht, opgebouwd uit verschillende onderdelen, luidt zakelijk weergegeven als volgt: (i) verweerster heeft ten onrechte geen onderzoek gedaan naar de eerste ziektedag van klager; (ii) verweerster had niet de beschikking over de zogenaamde RI&E (Risico Inventarisatie & Evaluatie) van de werkgever van klager; (iii) verweerster had een uitgebreide probleemanalyse moeten opstellen, in plaats van een verkorte probleemanalyse; (iv) verweerster heeft nagelaten een onderzoek in te stellen naar de werkomgeving van klager; (v) verweerster heeft zonder onderzoek een mediation traject willen starten; (vi) verweerster heeft nagelaten een FML (Functionele Mogelijkheden Lijst) op te stellen; (vii) verweerster heeft onvoldoende gedaan om de mediation te laten slagen; (viii) verweerster is onder valse voorwendselen een spoor 2 traject gestart, terwijl dit feitelijk een outplacement procedure was; (ix) er is geen arbeidskundig onderzoek gestart en (x) verweerster heeft klager ten onrechte ‘volledig arbeidsgeschikt voor passende werkzaamheden’ genoemd.

4.         Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

5.1.      Het college wijst er bij de inhoudelijke beoordeling allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard. Het gaat daarbij om persoonlijke verwijtbaarheid van de beroepsbeoefenaar. Het college zal de klachtonderdelen hierna afzonderlijk behandelen.

            (ad i)

5.2.      Anders dan klager stelt, behoort de vaststelling van een eerste ziektedag niet tot de taken van een bedrijfsarts. Het is de werkgever die de eerste ziektedag aan de arbodienst dient door te geven en het is de bedrijfsarts ook niet toegestaan om deze datum te wijzigen. Verweerster heeft in haar spreekuurnotities van 2 mei 2013 vermeld dat klager het niet eens was met de eerste ziektedag en zij heeft klager aangeraden dit met de werkgever te bespreken. In de rectificatie van 24 mei 2013 heeft verweerster nog eens uitdrukkelijk vermeld dat zij klager en de werkgever adviseert om een overeenkomst te bereiken over de exacte datum van de eerste ziektedag. Naar het oordeel van het college heeft verweerster hiermee voldoende gedaan om de bezwaren van klager tegen de vastgestelde eerste ziektedag bij de werkgever onder de aandacht te brengen. Het klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

            (ad ii)

5.3.      Het college acht het niet verwijtbaar dat verweerster ten tijde van het eerste gesprek met klager niet de beschikking had over de RI&E van de werkgever van klager. Het opvragen van een RI&E van het bedrijf voorafgaand aan een gesprek met een werknemer is niet verplicht. Verweerster heeft naar aanleiding van het eerste gesprek met klager contact opgenomen met de werkgever, toen het haar duidelijk was dat er ook werk gebonden factoren speelden bij het verzuim van klager. Hiermee heeft verweerster voldoende actie ondernomen. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.

            (ad iii)

5.4.      Klager wordt niet gevolgd in zijn stelling dat verweerster wettelijk gehouden was een uitgebreide probleemanalyse op te stellen. De vorm van de probleemanalyse wordt niet door de wet voorgeschreven. Van belang is dat in de probleemanalyse voldoende informatie staat vermeld waar een werkgever mee verder kan. Naar het oordeel van het college komt in de probleemanalyse over klager, die later nog is bijgesteld, voldoende naar voren hoe verweerster de situatie van klager zag en welke aanbevelingen zij deed aan de werkgever. Aldus is dit klachtonderdeel ongegrond.

            (ad iv)

5.5.      Anders dan klager stelt, bestaat voor een bedrijfsarts geen verplichting om voorafgaand aan het consult met een werknemer een onderzoek uit te voeren naar de werkomgeving van de werknemer. Er kan wel aanleiding bestaan om een dergelijk onderzoek na afloop van een consult uit te voeren. In dit geval heeft verweerster naar aanleiding van hetgeen in het eerste consult naar voren is gekomen, contact opgenomen met de werkgever. Hiermee heeft verweerster voldoende adequaat gehandeld, zodat dit klachtonderdeel ongegrond is.

            (ad v)

5.6.      Het college volgt klager niet in zijn verwijt dat verweerster zonder onderzoek een mediation traject heeft geadviseerd. Gelet op de problematiek die speelde, was de conclusie dat sprake was van een verstoorde arbeidsrelatie tussen klager en zijn werkgever gerechtvaardigd. In een dergelijke situatie is het advies van mediation begrijpelijk en passend. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.

            (ad vi)

5.7.      Het opstellen van een FML behoort niet tot de werkzaamheden van een bedrijfsarts. Dat is de taak van een verzekeringsarts. Dat verweerster geen FML heeft opgesteld, valt haar derhalve niet te verwijten. Voor zover klager het verweerster verwijt dat zij het er niet toe heeft geleid dat door een verzekeringsarts een FML werd opgesteld, dan wordt hij daarin evenmin gevolgd, nu ook dat niet op de weg van verweerster lag. Daar komt bij dat intussen duidelijk was dat klager niet bij zijn oude werkgever zou terugkeren, zodat het opstellen van een FML niet langer nodig was. Ook dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

            (ad vii)

5.8.      Voor zover klager verweerster verwijt dat de mediation niet is geslaagd, wordt hij hierin evenmin gevolgd. Een bedrijfsarts speelt geen rol bij het proces van mediation en heeft dus ook geen aandeel in het wel of niet slagen daarvan. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.

            (ad viii)

5.9.      Het college is met klager van oordeel dat het door verweerster ingezette re-integratietraject in het tweede spoor feitelijk een outplacement traject betrof. Verweerster heeft dit ook onderkend en bij nader inzien toegegeven dat het beter was geweest als zij het ook als een outplacementtraject had aangeduid. Dat maakt echter nog niet dat sprake is van een dermate ernstig verwijt dat verweerster hiermee tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, te meer nu het effect van het traject door de onjuiste aanduiding niet is veranderd. Dit klachtonderdeel is derhalve evenmin gegrond. 

            (ad ix)

5.10.    In het licht van het voorgaande, waaruit blijkt dat er in elk geval (ook) sprake was van een verstoorde arbeidsrelatie als gevolg waarvan een outplacementtraject was ingezet, is  het naar het oordeel van het college verweerster niet aan te rekenen dat er geen arbeidskundig onderzoek is uitgevoerd. Het is niet zo dat een bedrijfsarts het te allen tijde ertoe dient te leiden dat een arbeidskundig onderzoek plaatsheeft. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

            (ad x)

5.11.    Klager wordt niet gevolgd in zijn stelling dat verweerster zonder onderzoek met behandelaars of arbeidskundig onderzoek niet tot de conclusie had mogen komen dat klager volledig arbeidsgeschikt was voor passende werkzaamheden. Verweerster heeft zich bij het opstellen van dit advies gebaseerd op de informatie die haar door klager zelf was verstrekt alsmede op informatie van de huisarts van klager. Weliswaar heeft verweerster pas later toegevoegd dat de geschiktheid uitsluitend op spoor twee zag, maar in het verweerschrift is voldoende toegelicht waarom verweerster aanvankelijk heeft verondersteld dat bij beide partijen bekend was dat klager niet bij zijn werkgever zou terugkeren. Toen dit anders bleek te zijn, heeft verweerster een correctie aangebracht waarin dit met zoveel woorden is opgenomen. Het college acht het in het licht van al het voorgaande niet verwijtbaar dat verweerster tot de conclusie is gekomen dat klager volledig arbeidsgeschikt is voor passende werkzaamheden bij een andere werkgever. Ook het laatste klachtonderdeel is ongegrond.”

5.12.    De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is.

Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet is bestreden.

4.         Beoordeling van het beroep

4.1       Het Centraal Tuchtcollege begrijpt uit het beroepschrift en het aanvullend beroepschrift, dat klager met het beroep zijn klacht in volle omvang ter beoordeling voorlegt.

4.2       De bedrijfsarts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep en bevestiging van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege.

4.3       Het Centraal Tuchtcollege stelt voorop dat in beroep alleen kan worden geoordeeld over die klachten die in het oorspronkelijke klaagschrift aan het Regionaal Tuchtcollege ter beoordeling zijn voorgelegd. Voor zover het (aanvullend) beroepschrift nieuwe klachten bevat kan klager daarin niet worden ontvangen.

4.4       Voor zover klager heeft aangevoerd dat het Regionaal Tuchtcollege ten onrechte stukken aan klager heeft teruggestuurd respectievelijk buiten beschouwing heeft gelaten, overweegt het Centraal Tuchtcollege dat partijen in beroep in de gelegenheid zijn gesteld datgene naar voren te brengen wat volgens hen van belang is.

Voor zover er in eerste aanleg al sprake is geweest van een verzuim, is dit hersteld door de behandeling van de zaak in beroep.

4.5       Ter terechtzitting in beroep heeft klager het Centraal Tuchtcollege verzocht zijn huisarts als getuige in deze zaak te horen. Het Centraal Tuchtcollege acht zich op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting voldoende ingelicht zodat er geen noodzaak bestaat om de huisarts van klager als getuige te horen. Klagers verzoek daartoe wordt dan ook afgewezen.

4.6       Omtrent het handelen van de bedrijfsarts komt het Centraal Tuchtcollege tot dezelfde bevindingen als het Regionaal Tuchtcollege en neemt hetgeen het Regionaal Tuchtcollege onder ‘5. De beoordeling’ daarover heeft overwogen hier over. Daarmee onderschrijft het Centraal Tuchtcollege het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat de bedrijfsarts met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg kan worden gemaakt.

4.7       Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn nieuwe klachten in beroep; verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter, mr. dr. B.J.M. Frederiks en mr. A. Smeeïng-van Hees, leden-juristen en mr. drs. J.A.W. Dekker en

drs. M. van Bergeijk, leden-beroepsgenoten en mr. R. Blokker, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 15 augustus 2017.

                        Voorzitter   w.g.                                            Secretaris  w.g.