ECLI:NL:TGZCTG:2017:21 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2016.258

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2017:21
Datum uitspraak: 10-01-2017
Datum publicatie: 10-01-2017
Zaaknummer(s): c2016.258
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen gz-psycholoog die als intermediair fungeerde tussen de familie van patiënte en het verpleeghuis waarin zij verbleef. De klacht houdt in dat de gz-psycholoog wist dat er fouten werden gemaakt in het verpleeghuis en hij deze ten onrechte niet heeft gemeld. Feiten en omstandigheden die de juistheid van de klacht zouden onderbouwen zijn gesteld noch gebleken. De gz-psycholoog heeft met regelmaat bemiddeld tussen de familie van patiënte en de medewerkers van het verpleeghuis, terwijl die bemiddeling indertijd naar tevredenheid van (ook) klaagster leek te zijn. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2016.258 van:                                                       

A., wonende te B. (C.), appellante,

klaagster in eerste aanleg,

tegen

D., gz-psycholoog, destijds werkzaam te B. (C.),

verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mr. O.L. Nunes, advocaat  te Utrecht.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna klaagster - heeft op 17 juli 2015 bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag tegen D. - hierna de gz-psycholoog - een klacht ingediend. Bij beslissing van 5 april 2016, onder nummer 2015-180d, heeft dat College de klacht afgewezen.

Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De gz-psycholoog heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De klacht is in beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaken C.2016.256 (A./E., (destijds) verpleegkundige), C.2016.257 (A./ F., verpleegkundige) en C.2016.259 (A./G., (destijds) anios ouderengeneeskunde) behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 15 december 2016, waar zijn verschenen klaagster, vergezeld van H. en I. en de gz-psycholoog, bijgestaan door mr. Nunes.

Klaagster en mr. Nunes hebben hun standpunten toegelicht mede aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege is overgelegd.

Zowel klaagster als de gz-psycholoog en zijn gemachtigde hebben hun respectieve standpunten nader toegelicht.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

            "2.       De feiten

            2.1       Klaagster is de dochter van mevrouw J., geboren in 1945 en overleden op

8 mei 2013 (hierna: patiënte).

2.2       Patiënte is van 29 januari 2011 tot haar overlijden op 8 mei 2013 verzorgd bij K., locatie L. in B. C. (hierna: het geriatrisch centrum). Verweerder was daar destijds werkzaam als gz-psycholoog en was niet betrokken bij de somatische zorg aan patiënte.

3.         De klacht

Hoewel de klacht jegens verweerder onduidelijk is destilleert het College uit de omvangrijke stukken de volgende klacht. Klaagster verwijt verweerder zakelijk weergegeven dat hij wist dat er fouten werden gemaakt in het geriatrisch centrum en hij deze ten onrechte niet heeft gemeld. Verder verwijt klaagster verweerder dat hij zijn wettelijk zorgplicht ten aanzien van patiënte heeft verzuimd.

4.         Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

5.1       Door verweerder is aangegeven dat hem niet duidelijk is welke vermeende fouten op de afdeling hem bekend hadden moeten zijn en welke hij had moeten melden. Ook is het verweerder niet duidelijk met welk handelen hij zijn wettelijke zorgplicht ten aanzien van patiënte heeft verzuimd. Bij repliek zijn door klaagster geen nadere feiten en omstandigheden aangevoerd die de juistheid van de klacht zouden kunnen onderbouwen. Ook het College vindt in het (medisch) dossier geen aanwijzingen of onderbouwing voor de juistheid van de klacht. De klacht is dan ook ongegrond.

5.2       Aan de overige opmerkingen en grote hoeveelheid stukken van klaagster gaat het College verder voorbij, ofwel omdat de relevantie daarvan voor de klacht jegens verweerder ontbreekt ofwel omdat verweerder deze heeft bestreden en enig verwijt niet valt vast te stellen.

5.3       Om bovenstaande redenen zal de klacht zonder nader onderzoek als kennelijk ongegrond worden afgewezen."

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten

weergegeven in overweging 2. "De feiten" van de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet is bestreden.

4.         Beoordeling van het beroep

4.1  In beroep heeft klaagster haar hiervoor onder 2 " 3. De klacht " vermelde klacht

herhaald en nader toegelicht. De gz-psycholoog heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.  

4.2            Het Centraal Tuchtcollege is met het Regionaal Tuchtcollege van oordeel dat de klacht van klaagster moet worden afgewezen. De behandeling van de zaak in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg. Het Centraal Tuchtcollege voegt hier nog het volgende aan toe. De gz-psycholoog heeft verklaard dat hij heeft deelgenomen aan het multidisciplinair team en dat hij met regelmaat heeft bemiddeld tussen de familie van patiënte en de medewerkers van het verpleeghuis, terwijl die bemiddeling indertijd naar tevredenheid van (ook) klaagster leek te zijn. Het Centraal Tuchtcollege heeft de overtuiging gekregen dat de gz-psycholoog goed heeft begrepen hoe betrokken klaagster en haar familie bij patiënte waren en dat hij daar zo goed mogelijk recht aan heeft willen doen.

4.3            Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat het beroep moet worden verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. J.M. Rowel-van der Linde, voorzitter,

mr. L.F. Gerretsen-Visser en prof. mr. J. Legemaate, leden-juristen en drs. G.L.G. Couturier en drs. E.D. Berkvens, leden-beroepsgenoten en mr. A.R. Sijses, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 10 januari 2017.

Voorzitter  w.g.                      Secretaris  w.g.