ECLI:NL:TGZCTG:2017:182 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2016.268

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2017:182
Datum uitspraak: 22-06-2017
Datum publicatie: 22-06-2017
Zaaknummer(s): C2016.268
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een klinisch psycholoog. Klaagster verwijt de psycholoog dat hij a) bevooroordeeld was en een verkeerde diagnose heeft gesteld b) onvoldoende informatie heeft verstrekt over de behandeling, de gevolgen daarvan en eventuele alternatieven c) heeft gelogen over de status van het gesprek, dit ten onrechte een intakegesprek heeft geregistreerd en het gesprek heeft gebagatelliseerd d)willens en wetens heeft meegewerkt aan verschillende mishandelingen. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege onderschrijft het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat de psycholoog met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg kan worden gemaakt. Het beroep wordt verworpen.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2016.268 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

C., klinisch psycholoog, (destijds) werkzaam te B.,

verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mr. W.R. Kastelein, advocaat te Zwolle.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klaagster - heeft op 31 augustus 2015 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. - hierna de psycholoog - een klacht ingediend. Bij beslissing van 13 mei 2016, onder nummer 15/264, heeft dat College de klacht afgewezen.

Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen.

De psycholoog heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaken met nummers C2016.265, C2016.266, C2016.267 en C.2016.269 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 18 mei 2017, waar zijn verschenen klaagster en de psycholoog, bijgestaan door mr. Kastelein. Partijen hebben hun standpunten toegelicht.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“2. De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1. Klaagster, geboren in 1965, is op 24 juli 2014 door de huisarts verwezen naar de GGZ. In de verwijsbrief van de huisarts is onder meer vermeld dat sprake is van een decompenserende borderline persoonlijkheidsstoornis, dat klaagster “toenemend ontregelt en [..] weinig vertrouwen in de wereld heeft, medicijnen niet vertrouwt, maar [..] toenemend wel ‘op oorlogspad is’.” Ook is in de verwijsbrief vermeld dat klaagster hulp wil.

2.2. Klaagster heeft zich bij de GGZ gemeld. Op 1 september 2014 heeft zij een gesprek gehad met verweerder en vervolgens op 5 september 2014 een gesprek met een psychiater. Nadien heeft klaagster met verweerder geen contact meer gehad.

3. De klacht en het standpunt van klaagster

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:

a. bevooroordeeld was en een verkeerde diagnose heeft gesteld;

b. onvoldoende informatie heeft verstrekt over de behandeling, de gevolgen daarvan en eventuele alternatieven;

c. heeft gelogen over de status van het gesprek, dit ten onrechte een intakegesprek heeft geregistreerd en het gesprek heeft gebagatelliseerd;

d. willens en wetens heeft meegewerkt aan verschillende mishandelingen.

Klaagster heeft ter toelichting onder meer aangevoerd dat zij hulp zocht vanwege ernstige mishandelingen. Zij heeft met verweerder een gesprek gevoerd omdat zij daartoe is gemanipuleerd, niet omdat zij psychiatrie nodig heeft. Verweerder heeft klaagster niet serieus genomen en haar ten onrechte als patiënt geregistreerd.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Daarbij heeft verweerder onder meer het volgende aangevoerd.

Na de verwijzing door de huisarts heeft verweerder op 1 september 2014 een eerste gesprek met klaagster gevoerd. Verweerder is specialist op het terrein waarvoor klaagster door de huisarts was aangemeld, namelijk persoonlijkheidsstoornissen. Bij de betreffende GGZ-instelling worden na een aanmelding door de huisarts twee behandelaren aangewezen, die ieder een gesprek met de patiënt voeren. De twee gesprekken samen vormen de intake. Tijdens de intake wordt gekeken of sprake is van een psychische stoornis. Voorts wordt beoordeeld of hulp nodig is en hoe die hulp eruit moet zien.

Verweerder is het gesprek van 1 september 2014 respectvol en open met klaagster aangegaan. Na het intakegesprek heeft verweerder nog overleg over klaagster gevoerd met de psychiater, die klaagster op 5 september 2014 heeft gezien. Omdat er geen hulpvraag was, gevaar afwezig was en klaagster niet vrijwillig in zorg wilde komen is – mede in overleg met de huisarts – aan de intake geen vervolg gegeven. Met klaagster heeft verweerder geen contact meer gehad.

5. De beoordeling

5.1. De gemachtigde van klaagster heeft tijdens het mondeling vooronderzoek erkend dat klaagster door de huisarts is verwezen, dat zij aan die verwijzing gevolg heeft gegeven door naar de gesprekken met verweerder en de psychiater te gaan en dat deze gesprekken de enige contacten waren die klaagster met verweerder en de psychiater heeft gehad.

5.2. Verweerder heeft naar het oordeel van het college de gangbare procedure gevolgd door na verwijzing van de huisarts met klaagster een intakegesprek te voeren. In de intakefase wordt nagegaan of sprake is van psychische problematiek en wat er mogelijk aan hulp kan worden geboden. Het dossier biedt het college geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder klaagster op welke wijze ook onjuist of onvoldoende zou hebben geïnformeerd, of dat verweerder in de bejegening van klaagster tekort zou zijn geschoten. Verweerder heeft geen (zelfstandige) diagnose gesteld en er zijn geen aanwijzingen dat de in het verslag van het psychiatrisch onderzoek gestelde diagnose onjuist zou zijn. Tot een behandeling of een plan van aanpak is het niet gekomen, omdat in overleg met de psychiater die het tweede deel van de intake voor haar rekening had genomen en met de huisarts van klaagster is besloten aan de intake geen verder gevolg te geven. Dit was overeenkomstig de wens van klaagster.

5.3. Van enig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen of nalaten door verweerder is niet gebleken.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is.

Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.”

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet is bestreden.

4. Beoordeling van het beroep

4.1 Blijkens haar (aanvullend) beroepschrift is klaagster het niet eens met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege van 13 mei 2016. Naar het Centraal Tuchtcollege begrijpt, beoogt klaagster met haar beroep haar klacht opnieuw ter beoordeling voor te leggen met in achtneming van de door haar overgelegde video- en geluidsopnames die het Regionaal Tuchtcollege buiten beschouwing heeft gelaten.

4.2 De psycholoog heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Uit zijn verweer blijkt dat de psychiater zich kan vinden in het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat hem geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg kan worden gemaakt.

Ontvankelijkheid van klaagster in het beroep

4.3 De psycholoog heeft in beroep (primair) aangevoerd dat klaagster niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar beroep omdat, samengevat, het (aanvullend) beroepschrift niet de gronden van het beroep bevat. Uit dat beroepschrift blijkt dat klaagster het beroep vooral wenst te benutten om haar klacht te onderbouwen met (nader) bewijsmateriaal. Dit vormt een voldoende grond voor beroep. Klaagster wordt dan ook in haar beroep ontvangen.

Beoordeling van de klacht

4.4 Tijdens de terechtzitting in beroep op 18 mei 2017 heeft klaagster haar klacht herhaald en nader toegelicht. De psycholoog heeft ten verweer aangevoerd, samengevat, dat hij bij de behandeling van klaagster alle gangbare procedures heeft gevolgd, dat hij klaagster voldoende en juist heeft geïnformeerd en dat hij niet tekort is geschoten in de wijze van bejegening van klaagster.

4.5 Het Centraal Tuchtcollege komt op grond van de stukken waaronder transcripties van door klaagster opgenomen telefoongesprekken en het mondeling debat tijdens de terechtzitting in beroep omtrent het handelen van de psycholoog tot dezelfde bevindingen als het Regionaal Tuchtcollege en neemt hetgeen het Regionaal Tuchtcollege onder ‘5. De beoordeling’ heeft overwogen over de handelwijze van de psycholoog hier over. Daarmee onderschrijft het Centraal Tuchtcollege het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat de psycholoog met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg kan worden gemaakt. Dit betekent dat de klacht van klaagster faalt en het beroep moet worden verworpen.

4.6 Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter, mr. L.F. Gerretsen-Visser en mr. E.F. Lagerwerf-Vergunst, leden-juristen en mr. drs. L.C. Mulder en

drs. G.L.G. Couturier, leden-beroepsgenoten en mr. R. Blokker, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 22 juni 2017. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.