ECLI:NL:TGZCTG:2017:177 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2016.266
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2017:177 |
---|---|
Datum uitspraak: | 22-06-2017 |
Datum publicatie: | 22-06-2017 |
Zaaknummer(s): | C2016.266 |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen een psychiater. Klaagster verwijt de psychiater dat zij a) bevooroordeeld was en een verkeerde diagnose heeft gesteld b) onvoldoende informatie heeft verstrekt over de behandeling, de gevolgen daarvan en eventuele alternatieven c) verkeerde medicijnen heeft voorgeschreven of verstrekt d) ten onrechte heeft doorverwezen naar een andere beroepsbeoefenaar e) willens en wetens heeft meegewerkt aan verschillende mishandelingen en klaagster heeft bang gemaakt en geïntimideerd. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege onderschrijft het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat de psychiater met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg kan worden gemaakt. Het beroep wordt verworpen. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2016.266 van:
A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,
tegen
C., psychiater, destijds werkzaam te B., verweerster in beide instanties, gemachtigde: mr. W.R. Kastelein, advocaat te Zwolle.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klaagster - heeft op 31 augustus 2015 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. - hierna de psychiater - een klacht ingediend. Bij beslissing van 13 mei 2016, onder nummer 15/261, heeft dat College de klacht afgewezen.
Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen.
De psychiater heeft een verweerschrift in beroep ingediend.
De zaak is in beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaken met nummers C2016.265, C2016.267, C2016.268 en C.2016.269 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 18 mei 2017, waar zijn verschenen klaagster en de psychiater, bijgestaan door mr. Kastelein. Partijen hebben hun standpunten toegelicht.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.
“2. De feiten
Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:
2.1. Klaagster, geboren in 1965, is op 18 december 2014 door de politie aangehouden en naar het politiebureau gebracht. Aanleiding daartoe waren diverse aangiftes van buren na verbale agressie en bedreigingen door klaagster en het plaatsen van een foto van een politieagent op Facebook met daarbij de beschuldiging van verkrachting.
2.2. Na beoordeling door de voorwacht en de arts van de crisisdienst is verweerster als dienstdoende psychiater geconsulteerd. Zij is naar het politiebureau gegaan om de situatie te beoordelen en heeft klaagster gesproken.
2.3. Verweerster heeft vervolgens een medische verklaring geschreven ten behoeve van een IBS, die daarna door de burgemeester is afgegeven. Voorafgaand aan het vervoer naar de instelling waar klaagster is opgenomen, is klaagster sederende medicatie toegediend.
2.4. Verweerster heeft op 5 januari 2015 een – positieve – second opinion gegeven in verband met een door de behandelaren van klaagster voorgenomen dwangbehandeling met medicatie.
3. De klacht en het standpunt van klaagster
De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster:
a. bevooroordeeld was en een verkeerde diagnose heeft gesteld;
b. onvoldoende informatie heeft verstrekt over de behandeling, de gevolgen daarvan en eventuele alternatieven;
c. verkeerde medicijnen heeft voorgeschreven of verstrekt;
d. ten onrechte heeft doorverwezen naar een andere beroepsbeoefenaar;
e. willens en wetens heeft meegewerkt aan verschillende mishandelingen en klaagster heeft bang gemaakt en geïntimideerd.
Klaagster heeft ter toelichting onder meer aangevoerd dat verweerster haar ten onrechte heeft gediagnosticeerd als een verwarde psychotische vrouw met complottheorieën en achterdocht. Het verslag van de voorwacht staat vol leugens en deze leugens zijn door verweerster gebruikt om haar een IBS aan te smeren. Verweerster heeft veroorzaakt dat klaagster op het politiebureau gedwongen medicatie kreeg en daarna bijna 5 weken is opgesloten in een instelling waar zij onder meer gedwongen is gedrogeerd.
4. Het standpunt van verweerster
Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Verweerster heeft onder meer het navolgende aangevoerd.
Verweerster heeft op 18 december 2014 zelf met klaagster gesproken op het politiebureau. Het gesprek verliep moeizaam en het was onmogelijk met klaagster te komen tot afspraken over een vorm van behandeling of zorg op vrijwillige basis. Er was sprake van achterdocht en angst. Klaagster ontkende de gebeurtenissen die tot haar aanhouding hadden geleid. Er was onder meer sprake van uitgebreide complottheorieën en traumatische ervaringen in het verleden. Op dat moment was voor verweerster niet te beoordelen welk gedeelte van het verhaal van klaagster (een kern van) waarheid bevatte. Er was evident sprake van psychotische overtuigingen met paranoïde trekken. Verweerster had geen reden te twijfelen aan de haar gerapporteerde gebeurtenissen. Zij heeft de IBS besproken met de aanwezige voorwacht en de arts van de crisisdienst. Ook het medisch dossier van klaagster is geraadpleegd.
Verweerster heeft besloten dat aan de eisen van een IBS was voldaan, namelijk het (vermoeden van) het bestaan van een psychische stoornis, daaruit voortvloeiend gevaar van agressie naar anderen, het oproepen van agressie van anderen jegens klaagster en mogelijk gevaar voor het kind waar klaagster de zorg voor had.
Verweerster stelt zich op het standpunt dat zij op goede gronden de geneeskundige verklaring heeft kunnen afgeven. Zij betwist een onjuiste diagnose te hebben gesteld of onvoldoende informatie te hebben gegeven. Verweerster heeft nooit de intentie gehad om klaagster angst in te boezemen of te (laten) intimideren. Voor het vervoer van klaagster naar de instelling op 18 december 2014 was sederende medicatie middels een injectie noodzakelijk, omdat klaagster zich zodanig verzette, dat zij door meerdere politieagenten moest worden vastgehouden. Tijdens het verblijf van klaagster in de instelling is verweerster betrokken geweest bij de beoordeling tot dwangbehandeling. Zij heeft daarover uitgebreid met klaagster gesproken. Klaagster was geagiteerd en afwijzend, waarbij de paranoïde overtuigingen op de voorgrond kwamen te staan. Verweerster heeft klaagster gewezen op haar rechten. De dwangmedicatie gaf na een eerste toename van agitatie duidelijk een vermindering van de achterdocht en de agitatie bij klaagster. Verweerster heeft het belang van klaagster meegewogen en is ervan overtuigd dat antipsychotische medicatie geïndiceerd was.
5. De beoordeling
5.1. De klacht van klaagster richt zich primair op de door verweerster afgegeven geneeskundige verklaring van 18 december 2014 ten behoeve van de IBS. Het college is van oordeel dat verweerster op grond van de informatie die haar op dat moment ter beschikking stond de verklaring heeft kunnen en mogen afgeven. Zij heeft zich daarbij niet alleen gebaseerd op de informatie die haar is aangereikt door derden, maar heeft blijkens het dossier haar oordeel mede gevormd op grond van haar eigen waarneming van de gedragingen van klaagster en het met klaagster gevoerde gesprek. Het dossier biedt geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerster een onjuiste diagnose heeft gesteld.
5.2. Het college acht op grond van het dossier voldoende aannemelijk dat verweerster getracht heeft om zorg op vrijwillige basis met klaagster te bespreken en, toen klaagster afwerend reageerde, de mogelijkheid en gevolgen van IBS met haar heeft besproken. Er zijn geen aanwijzingen dat verweerster klaagster onvoldoende of onjuist heeft geïnformeerd. Evenmin biedt het dossier aanknopingspunten voor het oordeel dat sprake is geweest van een onjuiste bejegening door verweerster, in het bijzonder van intimidatie.
5.3. Gelet op de tegenstand die klaagster bood toen men haar naar de instelling wilde vervoeren was het geven van sederende medicatie naar het oordeel van het college gerechtvaardigd. De gegeven medicatie betrof een gebruikelijke combinatie in een gebruikelijke dosering met een kortdurende werking.
5.4. Verweerster is voorts betrokken geweest bij de beslissing om klaagster gedurende haar verblijf in de instelling dwangmedicatie te verstrekken. Die beslissing had de instemming van de bij de behandeling van klaagster betrokkenen, is blijkens het dossier zorgvuldig tot stand gekomen en uitgebreid met klaagster besproken. De gegeven medicatie is niet ongebruikelijk en was blijkens het dossier effectief.
5.5. Van verwijzing naar een andere beroepsbeoefenaar is blijkens het dossier geen sprake geweest.
5.6. Van enig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen of nalaten door verweerster is niet gebleken.
De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is.
Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet is bestreden.
4. Beoordeling van het beroep
4.1 Blijkens haar (aanvullend) beroepschrift is klaagster het niet eens met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege van 13 mei 2016. Naar het Centraal Tuchtcollege begrijpt, beoogt klaagster met haar beroep haar klacht opnieuw ter beoordeling voor te leggen met in achtneming van de door haar overgelegde video- en geluidsopnames die het Regionaal Tuchtcollege buiten beschouwing heeft gelaten.
4.2 De psychiater heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Uit haar verweer blijkt dat de psychiater zich kan vinden in het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat haar geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg kan worden gemaakt.
Ontvankelijkheid van klaagster in het beroep
4.3 De psychiater heeft in beroep (primair) aangevoerd dat klaagster niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar beroep omdat, samengevat, het (aanvullend) beroepschrift niet de gronden van het beroep bevat. Uit dat beroepschrift blijkt dat klaagster het beroep vooral wenst te benutten om haar klacht te onderbouwen met (nader) bewijsmateriaal. Dit vormt een voldoende grond voor beroep. Klaagster wordt dan ook in haar beroep ontvangen.
Beoordeling van de klacht
4.4 Tijdens de terechtzitting in beroep op 18 mei 2017 heeft klaagster haar klacht herhaald en nader toegelicht. De psychiater heeft ten verweer aangevoerd, samengevat, dat zij bij de beoordeling van klaagster voorafgaand aan en ten behoeve van een IBS zorgvuldig heeft gehandeld en dat zij op goede gronden de geneeskundige verklaring voor een IBS heeft kunnen afgeven. Daarbij heeft zij klaagster voldoende informatie verstrekt.
4.5 Het Centraal Tuchtcollege komt op grond van de stukken waaronder transcripties van door klaagster opgenomen telefoongesprekken en het mondeling debat tijdens de terechtzitting in beroep omtrent het handelen van de psychiater tot dezelfde bevindingen als het Regionaal Tuchtcollege en neemt hetgeen het Regionaal Tuchtcollege onder ‘5. De beoordeling’ heeft overwogen over de handelwijze van de psychiater hier over. Daarmee onderschrijft het Centraal Tuchtcollege het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat de psychiater met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg kan worden gemaakt. Dit betekent dat de klacht van klaagster faalt en het beroep moet worden verworpen.
4.6 Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter, mr. L.F. Gerretsen-Visser en mr. E.F. Lagerwerf-Vergunst, leden-juristen en mr. drs. R.H. Zuiderhout en drs. M. Drost, leden-beroepsgenoten en mr. R. Blokker, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting
van 22 juni 2017. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.