ECLI:NL:TGZCTG:2017:176 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2016.265
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2017:176 |
---|---|
Datum uitspraak: | 22-06-2017 |
Datum publicatie: | 22-06-2017 |
Zaaknummer(s): | C2016.265 |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen een psychiater. Klaagster verwijt de psychiater dat zij a) bevooroordeeld was en een verkeerde diagnose heeft gesteld b) onvoldoende informatie heeft verstrekt over de behandeling, de gevolgen daarvan en eventuele alternatieven c) heeft gelogen over de status van het gesprek, dit ten onrechte een intakegesprek heeft geregistreerd en het gesprek heeft gebagatelliseerd d) willens en wetens heeft meegewerkt aan verschillende mishandelingen e) klaagster heeft gestalkt met telefoontjes en twee maal ongewenst naar het huis van klaagster is gegaan. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege onderschrijft het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat de psychiater met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg kan worden gemaakt. Het beroep wordt verworpen. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2016.265 van:
A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,
tegen
C., psychiater, destijds werkzaam te B.,verweerster in beide instanties, gemachtigde: mr. W.R. Kastelein, advocaat te Zwolle.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klaagster - heeft op 31 augustus 2015 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. - hierna de psychiater - een klacht ingediend. Bij beslissing van 13 mei 2016, onder nummer 15/260, heeft dat College de klacht afgewezen.
Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen.
De psychiater heeft een verweerschrift in beroep ingediend.
De zaak is in beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaken met nummers C2016.266, C2016.267, C2016.268 en C.2016.269 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 18 mei 2017, waar zijn verschenen klaagster en de psychiater, bijgestaan door mr. Kastelein. Partijen hebben hun standpunten toegelicht.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.
“2. De feiten
Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:
2.1. Klaagster, geboren in 1965, is op 24 juli 2014 door de huisarts verwezen naar de GGZ. In de verwijsbrief van de huisarts is onder meer vermeld dat sprake is van een decompenserende borderline persoonlijkheidsstoornis, dat klaagster “toenemend ontregelt en [..] weinig vertrouwen in de wereld heeft, medicijnen niet vertrouwt, maar [..] toenemend wel ‘op oorlogspad is’.” Ook is in de verwijsbrief vermeld dat klaagster hulp wil.
2.2. Klaagster heeft zich bij de GGZ gemeld, op 1 september 2014 een gesprek gehad met een klinisch psycholoog en vervolgens op 5 september 2014 een gesprek met verweerster. Nadien heeft klaagster met verweerster geen persoonlijk contact meer gehad.
3. De klacht en het standpunt van klaagster
De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster:
a. bevooroordeeld was en een verkeerde diagnose heeft gesteld;
b. onvoldoende informatie heeft verstrekt over de behandeling, de gevolgen daarvan en eventuele alternatieven;
c. heeft gelogen over de status van het gesprek, dit ten onrechte een intakegesprek heeft geregistreerd en het gesprek heeft gebagatelliseerd;
d. willens en wetens heeft meegewerkt aan verschillende mishandelingen;
e. klaagster heeft gestalkt met telefoontjes en twee maal ongewenst naar het huis van klaagster is gegaan.
Klaagster heeft ter toelichting onder meer aangevoerd dat zij hulp zocht vanwege ernstige mishandelingen. Zij heeft met verweerder een gesprek gevoerd omdat zij daartoe is gemanipuleerd, niet omdat zij psychiatrie nodig heeft. Verweerder heeft klaagster niet serieus genomen, haar ten onrechte als patiënt geregistreerd en als patiënt willen hebben behouden.
4. Het standpunt van verweerster
Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Zij heeft onder meer het volgende aangevoerd.
Bij de GGZ-instelling waar verweerster werkt worden na een aanmelding door de huisarts twee behandelaren aangewezen, die ieder een gesprek met de patiënt voeren. De twee gesprekken samen vormen de intake. Tijdens de intake wordt gekeken of sprake is van een psychische stoornis. Voorts wordt beoordeeld of hulp nodig is en hoe die hulp eruit moet zien. De intake is bij klaagster gedaan door een klinisch psycholoog, die op 1 september 2014 met klaagster heeft gesproken en door verweerster, die op 5 september 2014 met klaagster heeft gesproken. Verweerster heeft na de intakegesprekken overleg gevoerd met de psycholoog over de bevindingen en het vervolg. Ook heeft zij met toestemming van klaagster overleg gevoerd met de huisarts van klaagster. Verweerster heeft met klaagster besproken dat er geen vervolg zou komen op het intakegesprek als de huisarts het daarmee eens zou zijn.
Het gesprek tussen verweerster en klaagster is vroegtijdig beëindigd omdat klaagster zeer emotioneel werd. Van mishandeling of manipulatie is geen sprake geweest. Klaagster heeft verweerster aan het eind van het gesprek een hand gegeven. Zij heeft verweerster op 12 september 2014 ook nog een e-mail gezonden met reacties van een aantal mensen die het verhaal van klaagster zouden kunnen onderschrijven.
Omdat er geen hulpvraag was, gevaar afwezig was en klaagster niet vrijwillig in zorg wilde komen is – mede in overleg met de huisarts – aan de intake geen vervolg gegeven. Verweerster heeft geen contact opgenomen met de door klaagster aangeleverde personen. Met klaagster heeft verweerster ook geen contact meer gehad. Zij heeft eenmalig nog geprobeerd klaagster te bellen om haar te melden dat aan de intake geen gevolg werd gegeven, maar zij heeft klaagster niet kunnen bereiken. Van huisbezoeken is geen sprake geweest.
5. De beoordeling
5.1. De gemachtigde van klaagster heeft tijdens het mondeling vooronderzoek erkend dat klaagster door de huisarts is verwezen, dat zij aan die verwijzing gevolg heeft gegeven door naar de gesprekken met de psycholoog en verweerster te gaan en dat deze gesprekken de enige persoonlijke contacten waren die klaagster met verweerster en de psycholoog heeft gehad.
5.2. Verweerster heeft naar het oordeel van het college de gangbare procedure gevolgd door na verwijzing van de huisarts met klaagster een intakegesprek te voeren. In de intakefase wordt nagegaan of sprake is van psychische problematiek en wat er mogelijk aan hulp kan worden geboden. Het dossier, en in het bijzonder het verslag van het psychiatrisch onderzoek, biedt het college geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerster klaagster op welke wijze ook onjuist of onvoldoende zou hebben geïnformeerd, of dat verweerster in de bejegening van klaagster tekort zou zijn geschoten. Evenmin zijn er aanwijzingen dat verweerster een onjuiste diagnose zou hebben gesteld. Tot een behandeling of een plan van aanpak is het niet gekomen, omdat in overleg met de huisarts van klaagster is besloten aan de intake geen verder gevolg te geven. Dit was overeenkomstig de wens van klaagster.
5.3. Met de erkenning door de gemachtigde van klaagster dat er na de intake geen contact meer is geweest tussen klaagster en verweerster staat ook vast dat telefoontjes en/of huisbezoeken aan klaagster door verweerster niet hebben plaatsgevonden.
5.4. Van enig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen of nalaten door verweerster is niet gebleken.
De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is.
Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet is bestreden.
4. Beoordeling van het beroep
4.1 Blijkens haar (aanvullend) beroepschrift is klaagster het niet eens met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege van 13 mei 2016. Naar het Centraal Tuchtcollege begrijpt, beoogt klaagster met haar beroep haar klacht opnieuw ter beoordeling voor te leggen met inachtneming van de door haar overgelegde video- en geluidsopnames die het Regionaal Tuchtcollege buiten beschouwing heeft gelaten.
4.2 De psychiater heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Uit haar verweer blijkt dat de psychiater zich kan vinden in het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat haar geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg kan worden gemaakt.
Ontvankelijkheid van klaagster in het beroep
4.3 De psychiater heeft in beroep (primair) aangevoerd dat klaagster niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar beroep omdat, samengevat, het (aanvullend) beroepschrift niet de gronden van het beroep bevat. Uit dat beroepschrift blijkt dat klaagster het beroep vooral wenst te benutten om haar klacht te onderbouwen met (nader) bewijsmateriaal. Dit vormt een voldoende grond voor beroep. Klaagster wordt dan ook in haar beroep ontvangen.
Beoordeling van de klacht
4.4 Tijdens de terechtzitting in beroep op 18 mei 2017 heeft klaagster haar klacht herhaald en nader toegelicht. De psychiater heeft ten verweer aangevoerd, samengevat, dat zij bij de behandeling van klaagster alle gangbare procedures heeft gevolgd, dat zij klaagster voldoende en juist heeft geïnformeerd en dat zij niet tekort is geschoten in de wijze van bejegening van klaagster.
4.5 Het Centraal Tuchtcollege komt op grond van de stukken waaronder transcripties van door klaagster opgenomen telefoongesprekken en het mondeling debat tijdens de terechtzitting in beroep omtrent het handelen van de psychiater tot dezelfde bevindingen als het Regionaal Tuchtcollege en neemt hetgeen het Regionaal Tuchtcollege onder ‘5. De beoordeling’ heeft overwogen over de handelwijze van de psychiater hier over. Daarmee onderschrijft het Centraal Tuchtcollege het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat de psychiater met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg kan worden gemaakt. Dit betekent dat de klacht van klaagster faalt en het beroep moet worden verworpen.
4.6 Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter, mr. L.F. Gerretsen-Visser en mr. E.F. Lagerwerf-Vergunst, leden-juristen en mr. drs. R.H. Zuiderhout en drs. M. Drost, leden-beroepsgenoten en mr. R. Blokker, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting
van 22 juni 2017. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.