ECLI:NL:TGZCTG:2017:173 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2016.339

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2017:173
Datum uitspraak: 20-06-2017
Datum publicatie: 20-06-2017
Zaaknummer(s): C2016.339
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een verzekeringsarts. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2016.339 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

F., verzekeringsarts, werkzaam te D., verweerder in beide instanties, gemachtigde: E..

1. Verloop van de procedure

A. - hierna: klager - heeft op 4 december 2015 bij het Regionaal Tuchtcollege te Groningen tegen F. - hierna: de verzekeringsarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 9 augustus 2016, onder nummer G2015/153 heeft dat College de klacht afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De verzekeringsarts heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 4 april 2017, waar klager en de verzekeringsarts met zijn gemachtigde is verschenen. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht, de gemachtigde van de verzekeringsarts aan de hand van een pleitnotitie, die is overgelegd.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag

gelegd.

“2. De feiten

Voor de beoordeling van de klacht gaat het college uit van de volgende feiten.

2.1

Klager heeft zich op 23 april 2009 ziek gemeld voor zijn werk als onderhoudsmonteur als gevolg van een handoperatie. Deze operatie was uitgevoerd naar aanleiding van een bedrijfsongeval in 2007 waarbij klager ernstig letsel aan zijn linkerhand had opgelopen.

2.2

In het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is klager door verzekeringsarts C. gezien op 12 april 2011. Uit haar verslaglegging blijkt dat tijdens dit consult is gekeken naar de verzekeringsgeneeskundige voorgeschiedenis, het letsel in 2007 en de behandeling nadien. Daarnaast zijn de restklachten besproken, evenals overige klachten aan de longen, de rug, de knie, vermoeidheid en klachten van psychische aard. Er heeft lichamelijk onderzoek plaatsgevonden en onderzoek naar de psychische status van klager. Ook heeft C. informatie ingewonnen bij de behandelaars van klager.

2.3

C. concludeerde dat klager belastbaar was met beperkingen ten aanzien van de rug, de rechterknie, de linkerschouder en de linkerhand. Dit werd opgenomen in de lijst van functionele mogelijkheden.

2.4

Na arbeidsdeskundig onderzoek werd klager met ingang van 30 mei 2011 voor minder dan 35% arbeidsongeschikt verklaard. Klager heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing van het UWV. In het kader van deze bezwaarprocedure heeft verweerder hem gezien op 11 oktober 2011.

2.5.

Verweerder concludeerde dat de beoordeling van C. zorgvuldig en volledig was geweest. Hij is voorts tot de conclusie gekomen dat er aanvullende beperkingen aangenomen moeten worden ten aanzien van de bol- en cilindergreep en blootstellingen aan trillingen en schokken aan de linkerhand. De lijst van functionele mogelijkheden werd dienovereenkomstig aangepast.

2.6.

Het bezwaarschrift van klager tegen het besluit van het UWV is ongegrond verklaard. Hij heeft zich met deze conclusies niet kunnen verenigen en heeft beroep en hoger beroep ingesteld. Beide beroepen zijn ongegrond verklaard.

3. De klachten

Klager verwijt verweerder een onbehoorlijke behandeling bij het onderzoek op

11 oktober 2011 en het daarna opmaken van een ondeugdelijke rapportage, zonder objectief, consistent en toetsbaar oordeel. Meer specifiek verwijt hij verweerder:

- onjuistheden in de rapportage;

- mishandeling;

- het onjuist vermelden van kleine reparaties;

- het ontbreken van een goed onderzoek; de rapportage van C. had moeten

worden aangepast;

- minachting, ook ten opzichte van een collega van verweerder met meer kennis van

zaken;

- dat hij verantwoordelijk is voor het verslechteren van zijn gezondheid.

4. Het verweer

Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd strekkende tot kennelijk ongegrondverklaring van de klacht.

5. De beoordeling van de klacht

5.1.

Het college wijst er allereerst op dat het er bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijke bekwame beroepsoefening, rekening houdende met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2.

Het college is van oordeel dat het onderzoek zoals dat door verweerder is uitgevoerd op 11 oktober 2011 voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Verweerder heeft de klachten voldoende geïnventariseerd en op verzoek van klager is afgezien van lichamelijk onderzoek. Hij heeft voldoende kennis genomen van de medische feiten en de bezwaren van klager en tegen die achtergrond een inzichtelijke beoordeling gemaakt. Ook een door klager ingebracht expertiserapport werd daarbij betrokken.

5.3.

Klager heeft voorts op geen enkele wijze de door hem naar voren gebrachte klachten en (ernstige) beschuldigingen aannemelijk gemaakt, ook niet nadat hij daartoe in de gelegenheid is gesteld tijdens het mondeling vooronderzoek. Ook uit het dossier blijken geen aanknopingspunten voor enig onzorgvuldig handelen door verweerder.

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden. Het Centraal Tuchtcollege neemt hierbij de navolgende nuancering in acht. Klager heeft naar voren gebracht dat hij geen klachten van psychische aard had en dat de verzekeringsarts C. ook geen onderzoek heeft gedaan naar het mogelijk bestaan van dergelijke klachten. Desgevraagd heeft klager ter zitting erkend dat genoemde verzekeringsarts wel heeft gevraagd naar zijn psychisch welbevinden en dat hij hierop heeft geantwoord dat hij veel pijn had en vermoeid was waardoor hij weinig energie had om iets te ondernemen.

Voorts heeft klager gesteld dat ten onrechte de door hem gevoerde procedures tegen het UWV worden aangehaald in de opsomming van feiten. Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat dit procedures betreffen waarin het handelen en de visie van de verzekeringsarts eveneens een belangrijke rol spelen. Daarmee is de inhoud van deze stukken ook voor de onderhavige procedure van belang.

4. Beoordeling van het beroep

4.1 Klager beoogt met zijn beroep zijn klacht opnieuw en in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen. Daarnaast is, volgens klager, zijn klacht ten onrechte niet per onderdeel behandeld en maakt het Regionaal Tuchtcollege zich, evenals de verzekeringsarts, schuldig aan discriminatie door te concluderen dat klager zijn stellingen niet aannemelijk heeft gemaakt. Ten slotte lijkt het Regionaal Tuchtcollege weinig waarde te hechten aan de artseneed, aldus klager.

Klager concludeert tot gegrondverklaring van zijn beroep.

4.2 De verzekeringsarts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

4.3 Het Centraal Tuchtcollege stelt voorop dat het geen aanleiding ziet om de klacht van klager per onderdeel te behandelen. Evenals het Regionaal Tuchtcollege ziet het Centraal Tuchtcollege voldoende samenhang tussen de verschillende klachtonderdelen – die immers allemaal het door de verzekeringsarts verrichte onderzoek betreffen – om deze gezamenlijk te behandelen.

4.4 Dat het Regionaal Tuchtcollege zich schuldig maakt aan discriminatie is niet gebleken. Klager merkt in dit kader op dat van hem wordt verwacht dat hij zijn klacht onderbouwt terwijl van de verzekeringsarts wordt verwacht dat hij zijn verweer ‘slechts’ aannemelijk maakt. In een tuchtprocedure als deze dient degene die klaagt zijn klacht te onderbouwen met objectieve gegevens, zoals feiten die blijken uit het dossier. Klager heeft in zijn klacht weliswaar verwezen naar het dossier en naar de gang van zaken tijdens het onderzoek maar onderbouwt dit vervolgens met alleen zijn eigen interpretatie hiervan, zonder dat deze interpretatie objectief verifieerbaar is. De verzekeringsarts op zijn beurt, stelt hier voldoende feiten en omstandigheden tegenover, met als gevolg dat hetgeen klager heeft aangevoerd niet aannemelijk is geworden. Dat het Regionaal Tuchtcollege weinig waarde lijkt te hechten aan de artseneed wordt door klager eveneens onvoldoende onderbouwd.

4.5 Met het Regionaal Tuchtcollege is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat het onderzoek, zoals dat door de verzekeringsarts is uitgevoerd op 11 oktober 2011, voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Het Centraal Tuchtcollege heeft uit hetgeen over en weer door partijen is gesteld wel moeten afleiden dat de verzekeringsarts enkele slordigheden heeft begaan. Zo heeft hij genoteerd dat klager als ‘straler’ zou hebben gewerkt hetgeen niet het geval was en heeft hij een te verwachten psychische rapportage genoemd terwijl dit een rapportage van een orthopeed betrof. Desgevraagd tijdens de terechtzitting heeft de verzekeringsarts deze verschrijvingen erkend en hiervoor zijn excuses aangeboden. Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat deze verschrijvingen slordig zijn maar dat deze van onvoldoende gewicht zijn om de verzekeringsarts hiervoor een tuchtrechtelijk verwijt te maken.

4.6 Voor het overige heeft de behandeling van de zaak in beroep het Centraal Tuchtcollege, alles in ogenschouw nemend, geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. K.E. Mollema, voorzitter, prof. mr. J. Legemaate en

mr. A.R.O. Mooy, leden-juristen en drs. J.A.F. Leunisse-Walboomers en mr.drs. M.J. Kelder,

leden-beroepsgenoten en mr. M.W. van Beek, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 20 juni 2017. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.