ECLI:NL:TGZCTG:2017:172 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2016.338

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2017:172
Datum uitspraak: 20-06-2017
Datum publicatie: 20-06-2017
Zaaknummer(s): C2016.338
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een verzekeringsarts. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2016.338 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., verzekeringsarts, werkzaam te D., verweerster in beide instanties, gemachtigde: E..

1. Verloop van de procedure

A. - hierna: klager - heeft op 4 december 2015 bij het Regionaal Tuchtcollege te Groningen tegen C. - hierna: de verzekeringsarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 9 augustus 2016, onder nummer G2015.152 heeft dat College de klacht afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De verzekeringsarts heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

Van de zijde van klager zijn op 24 januari 2017 nog twee brieven ingekomen.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 4 april 2017, waar klager en de verzekeringsarts met haar gemachtigde zijn verschenen. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht, de gemachtigde van de verzekeringsarts aan de hand van een pleitnotitie, die is overgelegd.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag

gelegd.

“2. De feiten

Voor de beoordeling van de klacht gaat het college uit van de volgende feiten.

2.1

Klager heeft zich op 23 april 2009 ziek gemeld voor zijn werk als onderhoudsmonteur als gevolg van een handoperatie. Deze operatie was het gevolg van een bedrijfsongeval in 2007 waarbij klager ernstig letsel aan zijn linkerhand had opgelopen.

2.2

Verweerster is werkzaam als verzekeringsarts bij het UWV. In deze hoedanigheid heeft zij klager in het kader van de wet Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) gezien op 12 april 2011.

2.3

Uit de verslaglegging blijkt dat bij dit consult is gekeken naar de verzekeringsgeneeskundige voorgeschiedenis, het letsel in 2007 en de behandeling nadien. Daarnaast zijn de restklachten besproken, evenals overige klachten aan de longen, de rug, de knie, vermoeidheid en klachten van psychische aard. Er heeft lichamelijk onderzoek plaatsgevonden, evenals onderzoek naar de psychische status van klager. Ook heeft verweerster informatie ingewonnen bij de behandelaars van klager.

2.4

Verweerster concludeerde dat klager belastbaar was met beperkingen ten aanzien van de rug, de rechterknie, de linkerschouder en de linkerhand. Dit is opgenomen in de lijst van functionele mogelijkheden.

2.5

Na arbeidsdeskundig onderzoek werd klager met ingang van 30 mei 2011 voor minder dan 35% arbeidsongeschikt verklaard. Klager heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing van het UWV. Nadat zijn bezwaarschrift ongegrond was verklaard, heeft hij hiertegen beroep en hoger beroep ingesteld. Deze beroepen zijn beide ook ongegrond verklaard.

3. De klachten

Klager verwijt verweerster een onbehoorlijke behandeling bij het onderzoek op 12 april 2011 en het daarna opmaken van een ondeugdelijke rapportage, zonder objectief, consistent en toetsbaar oordeel. Meer specifiek verwijt hij verweerster:

- mishandeling door het onderzoek voort te zetten terwijl hij daartoe niet in staat was; het ontbreken van een goed onderzoek ter vaststelling van de functionele mogelijkheden;

- minachting ten opzichte van zijn behandelend specialisten;

- een denigrerende uitlating door in de rapportage op te nemen dat hij klachten “ervaart”;

- dat zij stelt dat hij zou kunnen solderen omdat de dampen met een airco kunnen worden afgevoerd;

- ten onrechte in haar rapportage vermeldt dat Ascal bij hem een zwelling in het gezicht (in plaats van bij de keel) heeft veroorzaakt;

- het overtreden van de artseneed;

- dat zij verantwoordelijk is voor het verslechteren van zijn gezondheid.

4. Het verweer

Verweerster heeft gemotiveerd verweer gevoerd strekkende tot kennelijk ongegrondverklaring van de klacht.

5. De beoordeling van de klacht

5.1.

Het college wijst er allereerst op dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijke bekwame beroepsoefening, rekening houdende met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2.

Het college is van oordeel dat het onderzoek zoals dat door verweerster is uitgevoerd op 12 april 2011 voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Er is door verweerster in voldoende mate aandacht gegeven aan de klachten van verweerder en er is voldoende onderzoek verricht om tot een evenwichtig oordeel te komen. Klager heeft de door hem naar voren gebrachte klachten op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt, ook niet nadat hij daartoe in de gelegenheid is gesteld tijdens het mondeling vooronderzoek. Ook uit het dossier blijken geen aanknopingspunten voor enig onzorgvuldig handelen door verweerder.”

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden. Het Centraal Tuchtcollege neemt hierbij de navolgende nuancering in acht. Klager heeft naar voren gebracht dat hij geen klachten van psychische aard had en dat de verzekeringsarts ook geen onderzoek heeft gedaan naar het mogelijk bestaan van dergelijke klachten. Desgevraagd heeft klager ter zitting erkend dat de verzekeringsarts wel heeft gevraagd naar zijn psychisch welbevinden en dat hij hierop heeft geantwoord dat hij veel pijn had en vermoeid was waardoor hij weinig energie had om iets te ondernemen.

Voorts heeft klager gesteld dat ten onrechte de door hem gevoerde procedures tegen het UWV worden aangehaald in de opsomming van feiten. Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat dit procedures betreffen waarin het handelen en de visie van de verzekeringsarts eveneens een belangrijke rol spelen. Daarmee is de inhoud van deze stukken ook voor de onderhavige procedure van belang.

4. Beoordeling van het beroep

4.1 Klager beoogt met zijn beroep zijn klacht opnieuw en in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen. Daarnaast is, volgens klager, zijn klacht ten onrechte niet per onderdeel behandeld en maakt het Regionaal Tuchtcollege zich, evenals de verzekeringsarts, schuldig aan discriminatie door te concluderen dat klager zijn stellingen niet aannemelijk heeft gemaakt. Ten slotte lijkt het Regionaal Tuchtcollege weinig waarde te hechten aan de artseneed, aldus klager.

Klager concludeert tot gegrondverklaring van zijn beroep.

4.2 De verzekeringsarts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

4.3 Het Centraal Tuchtcollege stelt voorop dat het geen aanleiding ziet om de klacht van klager per onderdeel te behandelen. Evenals het Regionaal Tuchtcollege ziet het Centraal Tuchtcollege voldoende samenhang tussen de verschillende klachtonderdelen – die immers allemaal het door de verzekeringsarts verrichte onderzoek betreffen – om deze gezamenlijk te behandelen.

4.4 Dat het Regionaal Tuchtcollege zich schuldig maakt aan discriminatie is niet gebleken. Klager merkt in dit kader op dat van hem wordt verwacht dat hij zijn klacht onderbouwt terwijl van de verzekeringsarts wordt verwacht dat zij haar verweer ‘slechts’ aannemelijk maakt. In een tuchtprocedure als deze dient degene die klaagt zijn klacht te onderbouwen met objectieve gegevens, zoals feiten die blijken uit het dossier. Klager heeft in zijn klacht weliswaar verwezen naar het dossier en naar de gang van zaken tijdens het onderzoek maar onderbouwt dit vervolgens met alleen zijn eigen interpretatie hiervan, zonder dat deze interpretatie objectief verifieerbaar is. De verzekeringsarts op haar beurt, stelt hier voldoende feiten en omstandigheden tegenover, met als gevolg dat hetgeen klager heeft aangevoerd niet aannemelijk is geworden.

4.5 Voor het overige heeft de behandeling van de zaak in beroep het Centraal Tuchtcollege, alles in ogenschouw nemend, geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. K.E. Mollema, voorzitter, prof. mr. J. Legemaate en

mr. A.R.O. Mooy, leden-juristen en drs. J.A.F. Leunisse-Walboomers en mr. drs. M.J. Kelder,

leden-beroepsgenoten en mr. M.W. van Beek, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van

20 juni 2017.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.