ECLI:NL:TGZCTG:2017:167 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2016.453
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2017:167 |
---|---|
Datum uitspraak: | 13-06-2017 |
Datum publicatie: | 14-06-2017 |
Zaaknummer(s): | c2016.453 |
Onderwerp: | Schending beroepsgeheim |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Tussenbeslissing in de zaak onder nummer C2016.453 van:
A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,
gemachtigde: mr. H.W.P.B. Taminiau te Breda,
tegen
C., psychiater, werkzaam te B., verweerder in beide instanties,
gemachtigde: mr. R. Gerretsen, advocaat te Utrecht.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klager - heeft op 19 juli 2016 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. - hierna de psychiater - een klacht ingediend. Bij beslissing van 30 september 2016, onder nummer 16/257 heeft dat College klager in de klachtonderdelen 1 en 2 niet-ontvankelijk verklaard en klachtonderdeel 3 afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De psychiater heeft een verweerschrift in beroep ingediend tevens houdende verzoek ex artikel 67 lid 3 Wet BIG inhoudende dat bepaalde processtukken niet met klager worden gedeeld, maar slechts met diens advocaat. Tevens heeft de psychiater in het verweerschrift verzocht de zaak achter gesloten deuren te behandelen.
Het Centraal Tuchtcollege heeft het verzoek ex artikel 67 lid 3 Wet BIG van de psychiater gehonoreerd (brief van 14 februari 2017).
De gemachtigde van klager heeft laten weten dat hij per 31 december 2016 niet meer als advocaat ingeschreven stond en heeft het Centraal Tuchtcollege verzocht hem bijzondere toestemming te verlenen op grond van artikel 67 lid 3 Wet BIG teneinde alsnog van bedoelde processtukken kennis te nemen (brief d.d. 22 februari 2017).
Het Centraal Tuchtcollege heeft daarop besloten een zogenoemde regiezitting te houden en dit besluit bij brief d.d. 9 maart 2017 aan de gemachtigden van klager en beklaagde mede gedeeld.
Het Centraal Tuchtcollege heeft het verzoek van de psychiater om de zaak achter gesloten deuren te behandelen, voorshands afgewezen (brief d.d. 22 maart 2017).
De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 18 april 2017, waar zijn verschenen klager, bijgestaan door
mr. Taminiau voornoemd, en de psychiater, bijgestaan door mr. Gerretsen voornoemd.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift met de bijlagen, van het aanvullende klaagschrift en het verweerschrift van verweerder.
De klacht betreft een door verweerder verstrekte schriftelijke verklaring van
5 november 2015 betreffende de gezondheidssituatie van D., geboren op
1 juli 1967 en overleden op 28 augustus 2015. Klager klaagt (1) over het schenden door verweerder van zijn beroepsgeheim door het verstrekken van medische informatie over D. en (2) over het noemen van de naam van de zoon in de door verweerder opgemaakte verklaring waardoor bij deze het risico is ontstaan op emotionele schade, alsmede (3) over het niet reageren op verzoeken van klager om uitleg over de verstrekte verklaring.
Alvorens de zaak inhoudelijk te kunnen beoordelen, dient eerst te worden vastgesteld of klager klachtgerechtigd is. Het college is van oordeel dat dit ten aanzien van de klacht onder (1) niet het geval is. Klager is geen bloed- of aanverwant van D. maar is de
ex-echtgenoot van haar. D. was ten tijde van haar overlijden gehuwd met de heer
E..
In lijn met de jurisprudentie van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg overweegt het college dat in beginsel uitsluitend de patiënt zelf rechtstreeks belanghebbende en dus klachtgerechtigd is ten aanzien van een hem of haar betreffende medische handeling, waaronder de gestelde schending van het beroepsgeheim bij afgifte van een hem of haar betreffende verklaring geldt. Na overlijden van een patiënt zijn de naaste betrekkingen klachtgerechtigd. Deze klachtgerechtigheid berust in het algemeen op de te veronderstellen wil van de patiënt. Als een patiënt gehuwd is of een met een echtgeno(o)t(e) gelijk te stellen levensgezel heeft, ligt de klachtgerechtigdheid na het overlijden van de patiënt in beginsel, met uitsluiting van de overige naaste betrekkingen, bij diens levensgezel. Deze wordt immers geacht de wil van de patiënt het best te kennen. Dat is niet anders wanneer de klacht een handelen of nalaten als bedoeld in artikel 47, eerste lid, aanhef en sub a ten tweede van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (hierna: Wet BIG) betreft. Aldus is E. klachtgerechtigd en niet klager. Het college ziet ten aanzien van genoemd klachtonderdeel geen uitzondering op dit uitgangspunt. Klager heeft aangevoerd dat sprake was van duurzame ontwrichting van het huwelijk van patiënt en E. maar heeft dat niet, althans onvoldoende onderbouwd. Dat E. voor het overlijden een verzoekschrift tot het treffen van een voorlopige voorziening in een echtscheidingsprocedure heeft ingediend, kan niet als een genoegzame onderbouwing daarvan worden aangemerkt, mede gelet op wat verweerder in de opgegeven verklaring heeft verklaard.
Voor zover de klacht initieel was ingediend mede namens klagers kinderen (F., 17 jaar en G., 15 jaar) heeft klager in het aanvullende klaagschrift aangegeven dat hij voor G. als wettelijk vertegenwoordiger een klacht wenst in te dienen. Bij brief van 21 juli 2016 heeft klager laten weten dat zijn kinderen niet op de hoogte zijn van de inhoud van voormelde verklaring. Wat daar verder ook van zij, het voorgaande leidt ertoe dat E., met uitsluiting van de kinderen en de ex-echtgenoot klachtgerechtigd is. De conclusie is dat klager, al dan niet klagend namens zijn dochter, niet ontvankelijk is.
Wat betreft het klachtonderdeel (2) heeft klager, blijkens het aanvullend klaagschrift, de klacht niet mede namens F. ingediend. Het college gaat gelet op de leeftijd van F. (17 jaar) uit van wilsbekwaamheid tot het indienen van een klacht en daarmee is in beginsel F., met uitsluiting van anderen, klachtgerechtigd tot het indienen van een klacht betreffende het handelen van verweerder jegens hem. Het feit dat klager wenst dat hij niet op hoogte raakt van de inhoud van de verklaring kan niet tot een ander oordeel leiden. Ook ten aanzien van dit klachtonderdeel komt klager geen klachtrecht toe, evenmin aan klagers dochter G.
Met betrekking tot de klacht onder (3), dat verweerder niet gereageerd heeft op de door of namens klager verzonden brieven, is klager klachtgerechtigd. Dit kan echter niet leiden tot een gegrond tuchtrechtelijk verwijt. Naar het oordeel van het college is geen sprake van schending van de eerste of tweede tuchtnorm van artikel 47 Wet BIG door verweerder. Verweerder heeft een door hem opgemaakte verklaring verstrekt, kennelijk op verzoek van E. Dat maakt nog niet dat verweerder verplicht is om zijn handelen uit te leggen aan een derde, in dit geval klager. Van tuchtrechtelijk verwijt handelen op dit punt jegens klager is dan ook niet gebleken ”.
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
3.1 Klager is de ex-echtgenoot van wijlen mevrouw D. (hierna patiënte), geboren op
1 juli 1967. Uit dit huwelijk zijn twee kinderen geboren, te weten F. (geboren op 11 mei 1999) en G. (geboren op 1 augustus 2001). Het huwelijk is op 22 augustus 2005 door echtscheiding ontbonden. Na het huwelijk oefenden klager en patiënte gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over de kinderen. Patiënte is op 12 september 2009 gehuwd met de heer E. (hierna: de weduwnaar). Op 28 augustus 2015 is patiënte door zelfdoding overleden. Patiënte was voordien onder behandeling bij de psychiater. De psychiater heeft op 5 november 2015 ten behoeve van de weduwnaar in het kader van de afwikkeling van de nalatenschap van patiënte een schriftelijke verklaring opgesteld die door de weduwnaar is gebruikt in een juridische procedure rond bovengenoemde afwikkeling.
3.2 Klager heeft het ouderlijk gezag over de kinderen. Beide kinderen zijn woonachtig op het adres van klager.
4. Beoordeling ten aanzien van de ontvankelijkheid van klager in de klachtonderdelen 1 en 2
4.1 Met zijn beroep beoogt klager zijn klacht dat de psychiater 1) zijn beroepsgeheim heeft geschonden door medische informatie over patiënte te verstrekken, 2) in de door hem opgemaakte verklaring de naam van de zoon van klager en patiënte heeft genoemd waardoor bij deze het risico is ontstaan op emotionele schade en 3) niet heeft gereageerd op verzoeken van klager om uitleg over de verstrekte verklaring, in volle omvang ter beoordeling aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen. Hij verzoekt het Centraal Tuchtcollege zijn klacht op alle onderdelen in behandeling te nemen en deze alsnog gegrond te verklaren.
4.2 De psychiater heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
4.3 Het Centraal Tuchtcollege overweegt als volgt.
Klachtgerechtigdheid klager in de klachtonderdelen 1 en 2
4.4 Om aangemerkt te worden als rechtstreeks belanghebbende in de zin van artikel 65 lid 1 sub a Wet BIG dient er aan de zijde van de klager sprake te zijn van een belang dat kan worden geplaatst in het kader van de individuele gezondheidszorg. Deze eis vloeit voort uit de aard en strekking van de Wet BIG die beoogt de kwaliteit van de individuele gezondheidszorg te bewaken.
4.5 De onderhavige klacht betreft een door de psychiater op verzoek van de weduwnaar van de overleden patiënte afgegeven verklaring met (medische) informatie over patiënte die is ingebracht in een juridische procedure rondom de afwikkeling van de nalatenschap van patiënte. Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat de verklaring F. en G. raakt in een belang dat kan worden geplaatst in het kader van de individuele gezondheidszorg, nu kennisname van de inhoud van de verklaring hen mogelijk (in)direct emotioneel zou kunnen schaden en dit consequenties zou kunnen hebben voor hun persoonlijk welzijn c.q. gezondheid.
4.6 Klager is de vader en verzorger van F. en G. en met het ouderlijk gezag belast. Duidelijk is dat klager de tuchtrechtelijke procedure tegen de psychiater voert zonder medeweten, instemming, toestemming dan wel machtiging van F. en/of G. Het Centraal Tuchtcollege overweegt in dit verband dat het belang van de kinderen in het onderhavige geval niet op andere wijze kan worden beschermd dan door het voeren van een tuchtprocedure ‘buiten F. en G. om’. Immers, alleen zo blijven zij gevrijwaard van voor hen mogelijk schadelijke (medische) informatie over hun moeder.
4.7 Op grond van de geldende jurisprudentie is in beginsel de weduwnaar als laatste officiële levensgezel van de overleden patiënte na haar overlijden bij uitsluiting van de overige naaste betrekkingen klachtgerechtigd. In het onderhavige geval is echter aannemelijk dat de weduwnaar geen belang heeft bij het indienen van een klacht tegen de psychiater, nu de psychiater op diens verzoek en in diens belang de bewuste verklaring heeft afgegeven.
4.8 Het Centraal Tuchtcollege ziet hierin aanleiding om op voornoemde algemene regel een uitzondering te maken en (ook) klager in zijn hoedanigheid van vader van F. en G. aan te merken als rechtstreeks belanghebbende in de zin van artikel 65 lid 1 sub a Wet BIG. Onverkorte handhaving van eerdergenoemde algemene regel zou immers tot de onwenselijke consequentie leiden dat F. en G. verstoken zouden blijven van de aan hen op grond van de Wet BIG toekomende rechtsbescherming.
4.9 Dit betekent dat het Centraal Tuchtcollege - anders dan het Regionaal Tuchtcollege - van oordeel is dat klager ter zake van de klachtonderdelen 1 en 2 wel als rechtstreeks belanghebbende in de zin van artikel 65 lid 1 sub a van de Wet BIG en derhalve als klachtgerechtigd kan worden aangemerkt. Het Centraal Tuchtcollege zal klager dan ook ontvankelijk verklaren in de klachtonderdelen 1 en 2.
Beoordeling van de overige procedurele verzoeken
Verzoek artikel 67 lid 3 Wet BIG
4.10 Met betrekking tot de door de psychiater - in een gesloten enveloppe - overgelegde (medische) stukken betreffende patiënte overweegt het Centraal Tuchtcollege dat de psychiater ter terechtzitting in beroep gemotiveerd heeft aangegeven dat hij deze stukken relevant acht voor zijn verdediging en heeft volhard in zijn verzoek om deze deel te laten uitmaken van het procesdossier onder de beperkte inzage van artikel 67 lid 3 Wet BIG.
4.11 Aan de orde is dan het verzoek van klager om zijn gemachtigde, die per
31 december 2016 niet meer als advocaat is ingeschreven, op grond van artikel 67 lid 3 Wet BIG bijzondere toestemming te verlenen om kennis te nemen van de hierboven bedoelde stukken betreffende patiënte. Het Centraal Tuchtcollege acht het, vanwege de vertrouwelijke aard van de door de psychiater overgelegde (medische) stukken, van belang dat kennisname van deze stukken geschiedt door een gemachtigde met een beroepsgeheim en wijst het verzoek van klager dan ook af.
4.12 Wel zal het Centraal Tuchtcollege met het oog op de gelijkheid van partijen in de procesvoering klager in de gelegenheid stellen een arts of advocaat aan te wijzen als gemachtigde ex artikel 67 lid 3 Wet BIG die ten behoeve van klager inzage mag hebben in bedoelde (medische) stukken en klager daarover adequaat kan informeren, een en ander voor zover het beroepsgeheim van de aangewezen gemachtigde dat toelaat. Bedoelde (medische) stukken liggen op afspraak ter inzage op het kantoor van het Centraal Tuchtcollege. Klager stelt het Centraal Tuchtcollege tijdig schriftelijk op de hoogte van de naam en het (werk)adres van bedoelde gemachtigde arts of advocaat.
Verzoek horen getuigen
4.13 Met betrekking tot het getuigenaanbod van klager overweegt het Centraal Tuchtcollege dat het klager vrij staat om de getuigen mee te brengen die hij wenst te doen horen, mits hij de namen schriftelijk en tijdig voor de komende terechtzitting aan de secretaris van het Centraal Tuchtcollege bericht.
Verzoek behandeling met gesloten deuren
4.14 De psychiater heeft ter terechtzitting in beroep het Centraal Tuchtcollege verzocht de komende terechtzitting met gesloten deuren te laten plaatsvinden. Ook klager heeft aangegeven daarvan voorstander te zijn. Gelet op het belang van de kinderen acht het Centraal Tuchtcollege in de onderhavige zaak termen aanwezig om de inhoudelijke behandeling van de zaak ter terechtzitting met gesloten deuren te laten plaatsvinden. Het verzoek van de psychiater zal daarom worden toegewezen.
Inhoudelijke behandeling
4.15 Het Centraal Tuchtcollege houdt de zaak aan tot een nader vast te stellen datum en tijdstip teneinde klager in de gelegenheid te stellen tot inzage van de - in de gesloten enveloppe - overgelegde (medische) stukken met tussenkomst van een door klager ex artikel 67 lid 3 Wet BIG aangewezen gemachtigde arts of advocaat. De terechtzitting zal zo mogelijk weer aanvangen in het stadium waarin de behandeling van de zaak zich bevond toen deze ter terechtzitting van 18 april 2017 werd gesloten. Het Centraal Tuchtcollege zal er daartoe naar streven alsdan in dezelfde samenstelling zitting te nemen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verklaart klager ontvankelijk in de klachtonderdelen 1 en 2;
wijst af het verzoek van klager om bijzondere toestemming ex artikel 67 lid 3 Wet BIG als bedoeld in 4.12;
wijst toe het verzoek van de psychiater om de inhoudelijke behandeling van de zaak ter terechtzitting achter gesloten deuren te behandelen;
houdt voor het overige de zaak aan tot een nader vast te stellen datum en tijdstip met het hiervoor onder 4.13 en 4.15 genoemde doel.
Deze beslissing is gegeven door: mr. K.E. Mollema, voorzitter, mr. E.F. Lagerwerf-Vergunst en mr. A. Smeeïng-van Hees, leden-juristen en drs. A.C.L. Allertz en drs. E.J. Stevelmans, leden-beroepsgenoten en mr. D. Brommer, secretaris, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 13 juni 2017.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.