ECLI:NL:TGZCTG:2017:161 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2016.449

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2017:161
Datum uitspraak: 18-05-2017
Datum publicatie: 01-06-2017
Zaaknummer(s): c2016.449
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen gz-psycholoog. Klager is in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van een jaar met TBS met dwangverpleging. In het kader van de strafzaak zijn een tweetal forensische rapportages uitgebracht over klagers geestesvermogen: in eerste aanleg een rapportage d.d. 6 juni 2014 en in hoger beroep een rapportage d.d. 27 augustus 2015. Verweerster (gz-psycholoog) is door de pro-justitia rapporteurs als externe deskundige ingeschakeld (voor een deelonderzoek) vanwege haar deskundigheid op het gebied van autisme spectrumstoornissen. Verweerster heeft in dit verband een twee uur durend gesprek met klager gevoerd. Tevens zijn in overleg met verweerster een aantal specifieke (aanvullende) psychologische testen bij klager afgenomen. De conclusie van de tweede rapportage luidde dat een PDD-NOS stoornis niet valt uit te sluiten. Klager is het niet eens met de conclusies uit deze rapportage. Volgens klager hebben de onderzoekers van het multidisciplinaire team onzorgvuldig gehandeld bij het onderzoek naar zijn geestvermogens en daarbij bewust toegeschreven naar de stoornis PDD-NOS. Klager heeft aangevoerd dat verweerster een zelfstandig onderzoek uitvoerde en de onderzoeksvragen van het gerechtshof zelfstandig diende te beantwoorden. De klacht heeft betrekking op het niet verstrekken aan klager van inzage en afschrift van de bevindingen van verweerster (waaronder onderzoeksresultaten van door haar afgenomen tests). Deze gegevens zijn in het kader van een pro Justitia rapportage over klager meegenomen in de beoordeling door de pro-justitia rapporteurs. Het RTG Amsterdam heeft de klacht afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep. Klager heeft geen recht op inzage.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2016.449 van:

A., verblijvende te B., appellant,

tegen

C., GZ-psycholoog, wonende te D.,

verweerster in beroep.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna te noemen klager - heeft op 8 januari 2016 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. - hierna te noemen de gz-psycholoog - een klacht ingediend. Bij beslissing van 15 juli 2016, onder nummer 16/009, heeft dat College de klacht afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De gz-psycholoog heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal College van 28 maart 2017, waar zijn verschenen klager en de gz-psycholoog.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

2. De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1. Bij vonnis van de rechtbank Gelderland, locatie B. van 21 januari 2014 is in het kader van een tegen klager aanhangige strafzaak een onderzoek naar zijn geestvermogens gelast. In dit verband is klager vanaf 13 maart 2014 tot en met

30 april 2014 opgenomen geweest in het E. (verder: E.) voor onderzoek door een team bestaande uit een psychiater (tevens verweerder in de klachtprocedure met kenmerk 16/007), psycholoog (tevens verweerder in de procedure met kenmerk 16/008p), forensisch milieuonderzoeker, groepsleider,

proces-begeleidend gedragsdeskundige en jurist. Klager gaf destijds geen toestemming voor een milieuonderzoek en het opvragen van informatie bij derden. Aan het onderzoek hebben wel meegewerkt de moeder van klager, zijn pleegouders en zijn zus. Klager heeft destijds ook niet meegewerkt aan een (neuro)psychologisch onderzoek. De NIFP-rapportage is uitgebracht op 6 juni 2014.

2.2. Bij vonnis van 13 oktober 2014 is klager veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één jaar. Daarnaast is aan hem de maatregel van TBS met dwangverpleging opgelegd. Klager is in hoger beroep gegaan van dit vonnis.

2.3. De raadsman van klager heeft in de procedure in hoger beroep verzocht om een nieuw deskundigenrapport. Bij voorzittersbeslissing van 18 december 2014 van het gerechtshof Arnhem/Leeuwarden is aan de aan het E. verbonden psychiater en psycholoog opdracht gegeven aanvullend multidisciplinair te rapporteren. Daarbij heeft het hof verzocht tevens te reageren op de brief van de behandelend psycholoog van klager drs. F., die de diagnose stoornis in autisme spectrum, genoemd in de NIFD-rapportage van 6 juni 2014, niet onderschrijft, maar denkt aan een persoonlijkheidsstoornis NAO met narcistische en borderline trekken.

2.4. Klager is vervolgens vanaf 21 april 2015 tot 2 juni 2015 opnieuw opgenomen geweest in het E.. De onderzoekend psychiater en psycholoog hebben in deze periode onder meer psychologische testen bij klager laten afnemen. Tevens is een psychomotorisch onderzoeker toegevoegd aan het team. Daarnaast is verweerster, in verband met haar deskundigheid op het gebied van autisme spectrum stoornissen, verzocht klager te onderzoeken. Verweerster heeft in dit verband een twee uur durend gesprek met klager gevoerd. Tevens zijn in overleg met verweerster een aantal specifieke (aanvullende) psychologische testen bij klager afgenomen.

2.5. Op 27 augustus 2015 is de (tweede) NIFP-rapportage uitgebracht. De conclusie van deze rapportage luidde – kort gezegd – dat een PDD-NOS stoornis de meest waarschijnlijke diagnose is en dat een persoonlijkheidsstoornis niet valt uit te sluiten. Klager is het niet eens met de conclusies uit deze rapportage. In de rapportage staat wat betreft het door verweerster uitgevoerde onderzoek op pagina’s 6, 18, 23 en 24 onder meer het volgende:

“(…) Betrokkene werd onderzocht door een multidisciplinair team (…) Voorts werd betrokkene tijdens zijn verblijf in het E. onderzocht door psycholoog (verweerster, RTG), werkzaam als hoofd van het G. Centrum te H.

(…)

De onderzoeksbevindingen, de daaruit getrokken conclusies en de beantwoording van de vraagstelling, zijn weergegeven in onderstaand rapport. Betrokkene is in de gelegenheid gesteld om kennis te nemen van de verschillende rapportonderdelen en werd na de eindbespreking op de hoogte gesteld van de conclusies van het onderzoek en de beantwoording van de vraagstelling.

(…)

In overleg met (verweerster, RTG) zijn een aantal specifieke psychologische testen bij betrokkene afgenomen waarbij met namen de observaties en niet zozeer of alleen de uitslagen van belang werden geacht. Er is ervoor gekozen om deze observaties hier wat meer uitgebreid te beschrijven ten behoeve van de diagnostiek. Daarnaast is de conclusie van het door (verweerster, RTG) uitgevoerde onderzoek aan het einde van het onderdeel ‘psychologisch testonderzoek’ integraal opgenomen in dit onderhavige rapport. (…)

Conclusie en beantwoording van onderzoeksvraag door (verweerster, RTG)

Samengevat komt uit het onderzoek een patroon naar voren dat betrokkene zich erg gekwetst kan voelen wanneer hij het idee heeft dat anderen hem onrecht aandoen. Dit resulteert in sterke gevoelens van boosheid en frustratie. Betrokkene kan deze gevoelens niet goed loslaten of kanaliseren. Dit komt mede doordat hij niet is geneigd om met anderen te praten over hetgeen hij voelt. Daarnaast speelt zijn overmatig ontwikkelde vasthoudendheid een belangrijke rol in het niet los kunnen laten. Deze vasthoudendheid heeft op andere gebieden juist een positieve invloed gehad (…) Echter de vasthoudendheid lijkt zich ten tijde van het delict, maar ook in de periode bij het E. eerder op een negatieve manier te uiten. Door de gevoelens van boosheid en zijn sterke vasthoudendheid kan hij doorschieten in het zoeken/eisen van ‘gerechtigheid’. Het gevoel van onrecht te zijn aangedaan lijkt zich maar te blijven opdringen, waardoor betrokkene de context uit het oog verliest en er weinig ruimte is voor relativerende gedachten. (…)

Bij een autismespectrumstoornis (ASS) gaat men uit van een aangeboren onvermogen om zich in een ander te verplaatsen en andermans acties in de context te zien. Ook is er bij ASS doorgaans sprake van het doorschieten in activiteiten en gedachten. Het is dan ook niet vreemd dat er bij betrokkene is gedacht aan ASS.

Uit de observaties van het testonderzoek komt naar voren dat betrokkene erg gedetailleerd kan zijn in zijn informatieverwerking. Hij heeft veel behoefte aan duidelijkheid en is in sterke mate regelgestuurd. Ook heeft hij de neiging om de taal letterlijk te nemen. Verder komt de theory of mind als beperkt naar voren en is betrokkene wat meer gericht op zijn eigen perspectief dan dat van de ander. Deze kenmerken zien we vaak bij mensen met ASS, wat de eerder gestelde diagnose in het autismespectrum kan ondersteunen.

Echter gezien de problematische jeugd van betrokkene is een alternatieve hypothese dat hij zich al op jonge leeftijd niet gezien voelde (…) Hij heeft door de tijd heen geleerd dat doorzetten en zich in iets vastbijten hem helpt om zich te redden in het leven en om te bereiken wat hij wil. Dit copingmechanisme lijkt hij echter niet alleen toe te passen in situaties waarin dit helpend is, maar ook in situaties waarin hij zich gekwetst en niet gezien voelt.

Kortom: het is niet uit te sluiten dat op ASS gelijkende symptomen toegeschreven kunnen worden aan een problematische jeugd waarin betrokkene bepaalde overlevingsmechanismen heeft aangeleerd die hij ook is gaan gebruiken in situaties waarin ander gedrag wenselijk is. In dat geval zou er sprake zijn van een persoonlijkheidsstoornis.

Om een diagnose in het autismespectrum dan ook met zekerheid te kunnen stellen danwel uitsluiten is een hetero-anamnestisch gesprek wenselijk. In dit gesprek kan de kindertijd of adolescentie nader in kaart gebracht worden en onderzocht worden of er destijds kenmerken aanwezig waren voor autismespectrumstoornis. Zonder hetero-anamnestisch informatie is het moeilijk om een autismespectrumstoornis bij betrokkene vast te stellen, of om deze uit te sluiten. (…)”

2.6. De raadsman van klager heeft bij het E. de onderliggende rapportages opgevraagd, waaronder de rapportage van verweerster. Bij brief van 2 november 2015 heeft de stafjurist van het NIFP, mr. I. onder meer geantwoord:

“(…) Vooropgesteld staat dat in de E.-rapporten, voor zover forensisch relevant, de bevindingen uit de bevindingen uit het psychologisch en psychiatrisch onderzoek verwerkt. Ook de werkaantekeningen van de deskundigen zijn in de verslaglegging betrokken. Daarmee is naar mijn oordeel in ieder geval voldaan aan het wettelijk recht op afschrift van de schriftelijke bevindingen van de onderzoekers.

Ruwe onderzoeken van het testpsychologisch onderzoek

Gelet op de geldende richtlijnen van het College Bescherming Persoonsgegevens kunnen de ruwe testgegevens niet aan u worden verstrekt. Deze testgegevens worden slechts afgestaan in het kader van nadere rapportage door een vakgenoot, dan wel na een expliciet verzoek hiertoe van het hof bij de verantwoording van de door onderzoekers getrokken conclusies.

De verstrekking van de testgegevens is auteursrechtelijk beschermd, om de waarde en de betrouwbaarheid van de ontwikkelde tests te kunnen waarborgen. In geval van een eventuele second opinion naast het E.-onderzoek, kunnen –als vakgenoot – eventueel de testprotocollen en zonodig ruwe scores worden verstrekt om deze te betrekken bij zijn of haar onderzoek.

Het volledige rapport van psycholoog (verweerster, RTG)

Zoals vermeld in het E.-rapport van 2015 is de conclusie van het onderzoek van (verweerster, RTG) volledig opgenomen in het E.-rapport.

Voor meer informatie dan opgenomen, wil ik u verzoeken om middels de nieuwe

PJ-rapporterend psycholoog haar onderzoeksgegevens bij ons op te vragen.

Gezien het feit dat de testgegevens een (groot) deel van haar onderzoek uitmaken, wordt ook bij dit onderzoek de geldende richtlijnen van het College Bescherming Persoonsgegevens aangehouden. En dat betekent dat deze testgegevens slechts afgestaan worden in het kader van een nadere rapportage door een vakgenoot, dan wel na expliciet verzoek van het hof hiertoe.

(…)

Uw cliënt heeft voorafgaand aan de eindvergadering de conceptrapportages van de psycholoog, psychiater en de groepsleiding mogen zien. (…) deze conceptrapportages worden gelijkgesteld aan werkaantekeningen. Werkaantekeningen van de onderzoekers vormen volgens vaste jurisprudentie geen onderdeel van het dossier en zijn derhalve niet beschikbaar voor inzage door anderen dan de individuele rapporteurs. Ik verwijs in dit kader naar de uitspraak van de RSJ d.d. 26 oktober 2004 (zaaknummers 04/1667/GA en 04/1856/GA) waarin onder ander het volgende staat vermeld:

“het wettelijk inzagerecht zich niet uitstrekt over de rapportage nu deze slechts bevindingen en voorlopige conclusies van de deskundige bevat die uitdrukkelijk nog bespreking in multidisciplinair overleg behoeven, waarna de eindrapportage wordt opgemaakt. Daarnaast is van belang dat de rapportage in het kader van het onderzoek met de onderzochte wordt besproken en diens reactie op de inhoud een wezenlijk deel uitmaakt van dat onderzoek. De rapportage is, gelet hierop, eerder aan te merken als de persoonlijke werkaantekeningen van de deskundige en valt hiermee niet onder de stukken die in het dossier dienen te worden opgenomen. (…)”

3. De klacht en het standpunt van klager

3.1. Klager brengt in zijn klaagschrift (dat gericht is tegen meerder personen) naar voren - zakelijk weergegeven - dat de onderzoekers van het multidisciplinaire team onzorgvuldig hebben gehandeld bij het onderzoek naar zijn geestvermogens en daarbij bewust hebben toegeschreven naar de stoornis PDD-NOS.

3.2. Ten aanzien van verweerster heeft klager aangevoerd dat zij een zelfstandig onderzoek uitvoerde en de onderzoeksvragen van het gerechtshof zelfstandig diende te beantwoorden. Zij heeft volgens klager in dat verband onzorgvuldig gehandeld door:

a) klager ten onrechte geen gelegenheid te geven voor een inzagemoment of een mondelinge bespreking, terwijl klager hier wel uitdrukkelijk om verzocht had via de psychiater van het E.. Verweerster heeft dit ook niet zelf aangeboden aan klager. Verweerster heeft hiermee volgens klager in strijd gehandeld met het inzage- en correctierecht op basis van de WGBO. Volgens klager diende verweerster hieraan te voldoend, nu verweerster volgens hem een volwaardig onderzoek heeft uitgevoerd.

b) het extern psychologisch rapport ten onrechte niet vrij te geven op het moment dat hiernaar door klager een aanvraag werd gedaan op basis van de WGBO.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht bestreden. Verweerster voert aan dat ze uit haar onderzoek onvoldoende informatie heeft verkregen om een autismespectrumstoornis te kunnen stellen of uit te sluiten. Met betrekking tot voornoemde klachtonderdelen schrijft zij dat haar geen verzoek om inzage heeft bereikt, zodat zij hier geen gehoor aan heeft kunnen geven. Zij ging ervan uit dat haar bevindingen door de eindverantwoordelijke onderzoekers met klager zouden worden besproken. Wat betreft het vrijgeven van de rapportage op het moment dat hierom werd gevraagd, gaat ze ervan uit dat dit verzoek aan het E. was gericht. Een dergelijke aanvraag heeft haar evenmin bereikt. Zij heeft haar bevindingen zoals afgesproken naar het E. gezonden.

5. De beoordeling

5.1. De klacht heeft betrekking op het niet verstrekken aan klager van inzage en afschrift van de bevindingen van verweerster (waaronder onderzoeksresultaten van door haar afgenomen tests). Deze gegevens zijn in het kader van een pro Justitia rapportage over verweerder meegenomen in de beoordeling door de pro Justitia-rapporteurs.

Algemeen

5.2. Vooropgesteld wordt dat er bij psychiatrisch en psychologisch onderzoek pro Justitia - hoewel er geen sprake is van (de gewone) behandelingsovereenkomst die op vrijwillige basis is aangegaan tussen psychiater en patiënt - sprake is van handelingen op het gebied van de geneeskunst. De wet inzake de geneeskundige behandelovereenkomst (WGBO) is van toepassing zolang de aard van de rechtsbetrekking zich daartegen niet verzet (artikel 7:464 van het Burgerlijk Wetboek, verder: BW). Dit betekent dat niet alle bepalingen uit de WGBO onverkort gelden bij het psychiatrisch onderzoek pro Justitia. Relevant voor de beoordeling van de klacht zijn de Beroepscode voor psychologen van het Nederlands Instituut voor Psychologen (verder: de NIP-code), de gedragscode Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen (de NRGD-code), alsmede de NIFP aanbevelingen voor het uitbrengen van een Pro Justitia –rapportage.

5.3. Uit de regelgeving volgt dat een verdachte recht heeft op inzage in de pro Justitia-rapportage alsmede dat hij recht heeft op het verkrijgen van een afschrift van de stukken, voor zover deze geen (privacygevoelige) gegevens van derden bevatten en het rapport de opdrachtgever reeds heeft bereikt. Tevens dient de rapporteur met de verdachte de beantwoording van de vraagstelling te bespreken. Naast een verzoek om inzage en afschrift van het rapport kan ook sprake zijn van een verzoek om inzage en afschrift van andere gegevens en stukken uit het dossier van de rapporteur. Een dergelijk verzoek dient (nadat het rapport de opdrachtgever heeft bereikt) in beginsel gehonoreerd te worden. Voor bij het psychologische onderzoek verzamelde testgegevens geldt een uitzondering. Volstaan kan worden met het bieden van inzage tijdens een gesprek, in combinatie met het schriftelijke eindrapport waar de uitslag van de test in beschreven staat.

5.4. In deze zaak hebben de aan het E. verbonden psychiater en psycholoog van het gerechtshof de opdracht gekregen om een pro Justitia rapportage te vervaardigen. De pro Justitia rapporteurs bevestigen hun verantwoordelijkheid voor de conclusie en het advies door hun handtekening onder het rapport. Verweerster wordt in de opdracht van het gerechtshof niet genoemd. Zij is ingeschakeld door het E. om als extern deskundige advies uit te brengen aan de pro Justitia-rapporteurs. Zij heeft als autisme-deskundige de vraag gekregen of er bij klager sprake was van ASS. De tests zijn afgenomen door een medewerker van de dienst ondersteuning diagnostiek (DOP). In de pro Justitia-rapportage wordt verwezen naar de bevindingen van verweerster. Verweerster heeft als extern ingeschakelde deskundige geen invloed op de wijze waarop haar rapportage door het multidisciplinair team, die de vraagstelling van het gerechtshof moet beantwoorden, in hun eindrapportage wordt meegenomen.

Inzage aan klager in bevindingen deelrapportage

5.5. Voornoemde gedragscodes en richtlijnen bieden weinig houvast voor een deskundige die net zoals verweerster, enkel een deelonderzoek voor haar rekening neemt. Er staat niets in over de rechten van de gerapporteerde in een dergelijk geval. In dit geval heeft verweerster aangevoerd dat zij de rapportage niet met klager heeft besproken, omdat een verzoek hiertoe van klager haar niet heeft bereikt. Het college overweegt dat inderdaad niet gebleken is dat een dergelijk verzoek verweerster heeft bereikt. Hoewel het de voorkeur had verdiend dat verweerster vooraf met klager had besproken wie de uitkomsten van het onderzoek met hem zou bespreken (zodat hij wist waar hij aan toe was) acht het college het nalaten hiervan in dit geval niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat sprake is van een bijzondere opdrachtverhouding, waaraan verweerster de opdracht had gekregen tot het maken van een deelrapportage en zij rapporteerde aan een collega-psycholoog, die het geheel aan bevindingen nog met klager zou gaan bespreken. Verweerster heeft ook aangegeven dat zij ervan uitging dat na verzending van haar bevindingen de procedure binnen het E. volgens de regels zou verlopen. Daar mocht zij ook vanuit gaan. Nadere doordenking van deze problematiek door de beroepsgroep ligt in de rede. Het ontbreekt op dit punt op dit moment aan een standaard of uitgekristalliseerde norm waaraan het handelen van verweerster kan worden getoetst.

Vrijgeven rapportage

5.6. Zoals hiervoor is overwogen komt het verweerster – als door de pro Justitia-rapporteurs ingeschakelde extern deskundige - niet toe om ruwe testresultaten aan de testpersoon te verstrekken. Evenmin mag zij een kopie van haar bevindingen aan klager verstrekken, alvorens deze aan de opdrachtgever zijn verstrekt. Nu verder niet is gebleken dat verweerster nadien een verzoek heeft bereikt om een kopie van haar rapportage aan klager te verschaffen, kan aan verweerster op dit punt evenmin een tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.

5.7. Het voorgaande brengt met zich dat verweerster met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor onder “2. De feiten” zijn weergegeven.

4. Beoordeling van het beroep

4.1 In beroep heeft klager zijn klacht herhaald en nader toegelicht. Hij heeft daartoe een pleitnota overgelegd. De gz-psycholoog heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

4.2 De behandeling van de zaak in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

4.3 Het Centraal Tuchtcollege onderschrijft de aanbeveling van het Regionaal Tuchtcollege aan de beroepsgroep om nadere regels op te stellen voor situaties als de onderhavige, waarbij een deskundige slechts een deelonderzoek voor zijn of haar rekening neemt.

4.4 Nu klager geen recht heeft op inzage van de (deel)rapportage van de gz-psycholoog, bestaat het door klager bij pleidooi aangevoerde recht op correctie ook niet. Evenmin is sprake van “een derde” in de zin van de door klager aangehaalde gedragscode. De gz-psycholoog heeft opdracht gekregen van de rapporteur die de oorspronkelijke opdracht had (J.). Zij rapporteerde dus niet aan een derde. Ook op grond van die gedragscode bestaat het recht op inzage dus niet.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep

Deze beslissing is gegeven door: mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter, mr. dr. B.J.M. Frederiks en mr. E.F Lagerwerf-Vergunst, leden-juristen en drs. G.L.G Couturier en

mr. drs. L.C. Mulder, leden-beroepsgenoten en mr. C.F. van Spanje-van Klaveren, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 18 mei 2017.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.