ECLI:NL:TGZCTG:2017:131 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2016.343

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2017:131
Datum uitspraak: 20-04-2017
Datum publicatie: 20-04-2017
Zaaknummer(s): c2016.343
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen huisarts. Klaagster is in behandeling gekomen bij een psychiatrische instelling nadat zij door de politie was aangemeld in verband met veelvuldige en voortdurende aangiftes van door klaagster ondervonden burenoverlast. De huisarts is in zijn functie van arts niet in opleiding tot specialist onder supervisie van een psychiater betrokken geweest bij de zorgverlening aan klaagster. Klaagster verwijt de huisarts zijn rol bij de beoogde medicatieverstrekking aan klaagster en zijn gespreksweergaven in het medisch dossier en zijn wijze van bejegenen. Verder verwijt klaagster de huisarts dat hij de behandeling van klaagster zou hebben misbruikt om haar te breken. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht zonder nader onderzoek als kennelijk ongegrond afgewezen. De behandeling van de zaak in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg. Het beroep wordt verworpen.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2016.343 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen:

C., huisarts, destijds werkzaam te D., thans werkzaam te E.,

verweerder in beide instanties, gemachtigde: mr. drs. P.A. de Zeeuw, werkzaam te Amsterdam.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klaagster - heeft op 25 februari 2015 bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag tegen C. - hierna de huisarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 18 mei 2016, onder nummer 2015-063d heeft dat College de klacht afgewezen.

Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. Op 28 september 2016 is bij het Centraal Tuchtcollege nog binnengekomen een brief van 23 september 2016 van klaagster. De huisarts heeft een verweerschrift in beroep ingediend. Bij het Centraal Tuchtcollege zijn nog brieven van klaagster binnengekomen, gedateerd respectievelijk 16, 20 en 21 februari 2016. Bij brieven van 24 januari 2017 en 27 februari 2017 heeft het Centraal Tuchtcollege de brieven van 16 januari 2017 en 20 februari 2017 van klaagster aan haar retour gezonden onder verwijzing naar artikel 5 van het Reglement van het Centraal Tuchtcollege, aangezien deze brieven zijn binnengekomen na indiening van het beroepschrift en verweerschrift en deze betrekking hebben op de inhoud van het geschil. Klaagsters brief van 21 februari 2017 met bijlagen is aan het procesdossier toegevoegd.

De zaak is in beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaken C2016.340, C2016.341, C2016.342, C2016.344 en C2016.345 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 16 maart 2017, waar zijn verschenen klaagster en de huisarts, bijgestaan door mr. De Zeeuw.

Klaagster heeft haar standpunten nader toegelicht aan de hand van aantekeningen die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd. Mr. De Zeeuw heeft de standpunten van de huisarts toegelicht.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“(…) 2. De feiten

2.1 Klaagster, geboren in 1950, ervaart sinds de aankoop in 2003 van haar nieuwbouwappartement veel geluidsoverlast (voetstappen, piepende leidingen etc.) van haar boven- en onderburen. Zij denkt dat de buren dit expres doen en verdenkt de buren er ook van dat zij opnameapparatuur met allerlei geluiden in het afzuigsysteem van haar appartement hebben geplaatst.

2.2 In eerste instantie heeft klaagster samen met haar echtgenoot met de buren gepraat over de overlast. Sinds haar echtgenoot in januari 2005 is overleden staat zij er alleen voor. Zij heeft inmiddels tientallen brieven geschreven naar diverse instanties en heeft een advocaat ingeschakeld.

2.3 In de periode 2007-2010 is klaagster vervolgens in behandeling gekomen van F. (hierna: F.), nadat zij in 2007 was aangemeld door de politie in verband met veelvuldige en voortdurende aangiftes van de door klaagster ondervonden burenoverlast.

2.4 Verweerder heeft sinds medio 2008 tot in 2010 gewerkt in het G. (G.) te B. in de functie van ‘arts niet in opleiding tot specialist’ (ANIOS). In deze functie was verweerder wel de behandelaar van klaagster maar werkte toen onder supervisie van psychiater H., eveneens aangeklaagd door klaagster bij onderhavig College onder zaaknummer 2015-063c. Verweerder deed (i) de patiëntenzorg op de afdeling, (ii) sprak met patiënten en hun familieleden en (iii) maakte behandelplannen voor en afspraken met patiënten.

2.5 In de periode 2007-2010 is tweemaal een rechterlijke machtiging (hierna: RM) aangevraagd, die eenmaal is toegewezen.

2.6 Na toewijzing van de RM, afgegeven op 30 maart 2009, is klaagster opgenomen in F. (gesloten acute opnameafdeling) en na twee weken overgeplaatst naar het G. (G.) te B. (open afdeling). De RM is uiteindelijk niet verlengd, waarna klaagster uit de zorg van F. is verdwenen. Klaagster heeft toen niet gekozen voor medicamenteuze behandeling

2.7 Na 2010 heeft klaagster haar onvrede over F. en de verschillende behandelaren veelvuldig kenbaar gemaakt.

3. De klacht

In het klaagschrift, de door klaagster toegezonden stukken en de repliek richten de klachtonderdelen zich op:

a. de dienstverlening vanuit F. in het algemeen, waarbij zaken worden genoemd die buiten het kader van de medisch inhoudelijke zorg vallen, zoals bijvoorbeeld de beoordeling van het TNO-rapport, geschillen met de voorzitter van de VvE en de bewoners van het appartementencomplex waar klaagster woont etc.;

b. de door verweerder individueel aan klaagster verleende zorg.

Meer specifiek ten aanzien van punt b verwijt klaagster verweerder:

1. zijn rol bij de beoogde medicatieverstrekking aan klaagster;

2. zijn gespreksweergaven in het medisch dossier;

3. zijn wijze van bejegenen en het feit dat hij de behandeling van klaagster zou hebben misbruikt om haar te breken.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

5.1 Het College overweegt allereerst dat klaagster meer in algemene zin verwijten heeft geformuleerd, die buiten het kader van de medisch inhoudelijke zorg vallen. Die verwijten vallen buiten het bereik van het tuchtrecht en kunnen dus niet beoordeeld worden. Die verwijten zullen daarom verder buiten behandeling blijven.

5.2 Klaagster verwijt verweerder zijn rol bij de beoogde medicatieverstrekking aan klaagster.

Omtrent het eerste klachtonderdeel heeft verweerder het volgende tot zijn verweer aangevoerd: Door het tijdsverloop van zes jaar staan de behandelcontacten met klaagster hem niet geheel meer bij. Verweerder werkte in die tijd onder supervisie van psychiater H.. Van medicatie voorschrijven c.q. verstrekken van medicatie aan klaagster naar eigen inzicht is dan ook geen sprake geweest. Klaagster wenste in die periode bovendien niet medicamenteus behandeld te worden. Een second opinion in het kader van de aanvraag medicamenteuze dwangbehandeling is destijds geaccepteerd en daar is naar gehandeld. Daar heeft verweerder echter geen rol in gehad. De uiteindelijke behandelperiode heeft zich beperkt van maart 2009 tot augustus 2009, waarbij het niet tot een echte behandelrelatie tussen klaagster en verweerder is gekomen.

Het College acht dit verweer afdoende, nu uit de stukken geen enkele aanwijzing valt te putten dat verweerder een rol heeft gehad in het voorschrijven van medicatie en/of verstrekken daarvan aan klaagster. Verweerder valt hierin dan ook geen verwijt, laat staan een tuchtrechtelijk verwijt te maken. Daarmee dient dit klachtonderdeel zonder nader onderzoek als kennelijk ongegrond te worden afgewezen.

5.3 Klager verwijt verweerder de wijze waarop hij de gesprekken met klaagster in het medisch dossier heeft weergegeven.

Ten aanzien van het tweede klachtonderdeel heeft verweerder het volgende tot zijn verweer aangevoerd: Verweerder geeft aan dat, los van het feit dat klaagster in haar omvangrijke toelichting geen concrete onderbouwing heeft gegeven van haar verwijt op dit punt, hij de gesprekken, die wijdlopig waren en meer informatie bevatten dan was vereist in het kader van de behandeling, heeft getracht zo goed mogelijk weer te geven en nooit de intentie heeft gehad om dat verkeerd te doen.

Het College oordeelt als volgt: In het medische dossier van klaagster zijn geen gespreksverslagen aangetroffen die niet voldoen aan hetgeen van verweerder als professional mag worden verwacht. Daarmee dient dit klachtonderdeel zonder nader onderzoek als kennelijk ongegrond te worden afgewezen.

5.4 Klaagster verwijt verweerder zijn wijze van bejegenen en het feit dat hij de behandeling van klaagster zou hebben misbruikt om haar te breken.

Nu klaagster haar klacht op dit punt niet nader heeft onderbouwd met verwijzingen naar voorvallen, dossieraantekeningen etc. en verweerder daarentegen heeft betwist dat hij (i) klaagster onheus heeft bejegend, (ii) zijn positie heeft misbruikt of (iii) op oneigenlijke grond machtsmiddelen heeft gebruikt om klaagster te breken, kan het College niet beoordelen of klaagster haar klacht op dit punt met recht naar voren brengt. Dit klachtonderdeel dient dan ook zonder nader onderzoek als kennelijk ongegrond te worden afgewezen. (…)”.

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg onder het kopje “2. De feiten”, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4. Beoordeling van het beroep

4.1 In beroep heeft klaagster haar klacht herhaald en nader toegelicht.

4.2 De huisarts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

4.3 De behandeling van de zaak in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter, mr. L.F. Gerretsen-Visser en mr. A. Smeeïng-Van Hees, leden juristen en mr. drs. R.H. Zuijderhoudt en

dr. W. de Ruijter, leden beroepsgenoten en mr. J.S. Heidstra, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 20 april 2017. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.