ECLI:NL:TGZCTG:2017:13 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2016.280

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2017:13
Datum uitspraak: 10-01-2017
Datum publicatie: 10-01-2017
Zaaknummer(s): c2016.280
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen gz-psycholoog. Verweerster is als hoofd behandeling werkzaam in de forensisch psychiatrische instelling waar klager heeft verbleven. Klager verwijt verweerster dat zij er voor heeft gezorgd dat hij is overgeplaatst naar een extra beveiligde afdeling in een andere kliniek en voorts dat zij hem op enig moment een astmapompje heeft geweigerd. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen en het beroep van klager wordt verworpen.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2016.280 van:

A., verblijvende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., gz-psycholoog, werkzaam te D., verweerster in beide instanties, gemachtigde: mr. P. Keuning-Taapken, verbonden aan SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft een klacht ingediend die, na doorzending, door het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven is ontvangen op 3 maart 2016 tegen C. - hierna de gz-psycholoog. Bij beslissing van 15 juni 2016, onder nummer 1635, heeft dat College de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De gz-psycholoog heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tucht-college van 25 november 2016, waar zijn verschenen de gz-psycholoog, bijgestaan door mr. A.H.M. de Jonge, kantoorgenote van de gemachtigde van de gz-psycholoog. Klager was niet ter terechtzitting aanwezig. Van hem is tevoren per post bericht van verhindering ontvangen.

De gz-psycholoog heeft, gelijk haar gemachtigde, haar standpunten ter terechtzitting nader toegelicht.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2.       De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

Op 27 september 2007 is klager veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf jaar en tbs. De tbs werd in eerste instantie geëxecuteerd in kliniek E. en vanaf 6 april 2011 in de kliniek F.. Bij brief van 10 juni 2014 diende de advocaat van klager een verzoek tot overplaatsing naar een andere kliniek in. Dit verzoek werd bij brief van 17 juli 2014 door de Staatssecretaris gehonoreerd; klager werd aangeboden voor een overplaatsing naar de G., met de kanttekening dat klager niet direct geplaatst zou kunnen worden. Op 3 november 2014 werd klager, in afwachting van een definitieve overplaatsing naar de kliniek de G., overgeplaatst naar kliniek E..

Verweerster is vanaf 1 mei 2014 als Hoofd Behandeling van de afdeling H. in dienst van F., op welke afdeling klager vanaf 16 februari 2014 tot 3 november 2014 is verbleven.

3.         Het standpunt van klager en de klacht

Klager verwijt verweerster dat zij:

a.               ervoor gezorgd heeft dat klager is overgeplaatst naar een extra beveiligde                                   afdeling in de kliniek E.;

b.               klager op 3 november 2014 een astmapompje heeft geweigerd.

4.         Het standpunt van verweerster

Toen het verzoek van (de advocaat van) klager tot overplaatsing vanuit F. door het ministerie werd gehonoreerd, bleek dat deze overplaatsing langer zou gaan duren en is, met instemming van klager, door het ministerie besloten klager tijdelijk over te plaatsen naar E.. E. heeft zelf besloten op welke afdeling zij klager zouden plaatsen; F. is daarbij niet betrokken geweest en verweerster ook niet.

Wat betreft het weigeren van het astmapompje: verweerster is vanuit haar functie nooit betrokken bij vragen rondom een astmapompje. Op 3 november 2014 heeft verweerster klager niet gezien of gesproken. Er is nergens melding gemaakt van vragen omtrent een astmapompje.

5.         De overwegingen van het college

In het tuchtrecht gaat het om de vraag of aan een hulpverlener een persoonlijk verwijt kan worden gemaakt. Dat betekent dat het voor het gegrond verklaren van de klacht jegens verweerster niet voldoende is aan te tonen dat iets niet goed is gegaan, maar ook dat verweerster daarvan een persoonlijk verwijt treft.

Wat betreft de beide klachtonderdelen moet het college tot het oordeel komen dat, wat er ook van de klachten zij, de betrokkenheid van verweerster daarbij niet is komen vast te staan. Dat betekent dat verweerster geen persoonlijk verwijt kan worden gemaakt en dat de klacht als kennelijk ongegrond zal worden afgewezen.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor onder “2. De feiten” zijn weergegeven.

4.         Beoordeling van het beroep

4.1            In beroep heeft klager zijn klacht herhaald en nader toegelicht.

4.2       De gz-psycholoog heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

4.3       De behandeling van de zaak in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten of tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. A.D.R.M Boumans, voorzitter,

mr. L.F. Gerretsen-Visser en mr. A.R.O. Mooy, leden-juristen en drs. E.D. Berkvens en

mr. drs. L.C. Mulder, leden-beroepsgenoten en mr. M.D. Barendrecht-Deelen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 10 januari 2017.

                        Voorzitter   w.g.                                Secretaris  w.g.