ECLI:NL:TGZCTG:2017:125 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2016.450

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2017:125
Datum uitspraak: 16-03-2017
Datum publicatie: 13-04-2017
Zaaknummer(s): c2016.450
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen huisarts. Klaagster verwijt de huisarts dat zij de behandelrelatie heeft verbroken, weigert zorg te verlenen, klaagster onheus bejegend heeft, het gesprek met klaagster niet wilde aangaan en niet is opgekomen voor de belangen van klaagster. Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht af en het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep. Korte geanonimiseerde samenvatting van de zaak, zoals steeds per zaak te vinden is op de site www.tuchtrecht.nl

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2016.450 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

C., huisarts, werkzaam te D., verweerster in beide instanties,

gemachtigde: mr. J.C.C. Leemans, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand te Amsterdam.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna klaagster - heeft op 9 december 2015 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle tegen C. - hierna de huisarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van

1 november 2016, onder nummer 296/2015, heeft dat College de klacht afgewezen.

Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De huisarts heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

Het Centraal Tuchtcollege heeft van klaagster nog nadere correspondentie ontvangen. waaronder meerdere verzoeken om uitstel van de zitting. Bij brieven van 1 maart 2017 en 9 maart 2017 is klaagster door de secretaris van het Centraal Tuchtcollege geïnformeerd dat haar uitstelverzoek niet zal worden gehonoreerd, omdat de verzoeken niet tijdig zijn gedaan. Vervolgens heeft klaagster e-mailberichten gezonden waarin klaagster stelt dat zij een wrakingsverzoek moet doen. Een wrakingsverzoek dat voldoet aan de daaraan te stellen eisen (in die zin dat uit het wrakingsverzoek blijkt op wie het betrekking heeft en dat het is gemotiveerd ten aanzien van ieder collegelid op wie het betrekking heeft) is door klaagster echter niet ingediend.  

De zaak is in beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaken C2016.296 en C2016.297 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 16 maart 2017, waar de huisarts is verschenen, bijgestaan door mr. Leemans. Klaagster is, met kennisgeving vooraf aan het Centraal Tuchtcollege niet ter terechtzitting verschenen.

Na afloop van de mondelinge behandeling op 16 maart 2017 heeft het College, na beraadslaging in raadkamer, in het openbaar mondeling uitspraak gedaan. Hetgeen hierna volgt is een schriftelijke uitwerking van die uitspraak.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“(…)

2.         DE FEITEN

Op grond van de stukken (waaronder het medisch dossier) dient, voor zover van belang voor de beoordeling  van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klaagster was vanaf december 2012 ingeschreven in de praktijk van verweerster, nadat de behandelrelatie met haar vorige huisarts verstoord was geraakt. Vanwege een borderline persoonlijkheidsstoornis was klaagster in behandeling bij D., de regionale organisatie voor de GGZ.

Uit het overgelegde dossier blijkt dat verweerster klaagster heeft bijgestaan in haar relatie met D. en andere instanties. Zo heeft verweerster klaagster geholpen met het schrijven van een bezwaarschrift tegen een beslissing van het CIZ.

Klaagster heeft verweerster meermalen om een verwijzing verzocht. Verweerster heeft klaagster verwezen naar F., G. in H. en I.. Al deze instellingen konden klaagster niet in behandeling nemen vanwege de ernst van haar problematiek.

In april 2015 heeft verweerster klaagster verwezen naar de SOLK poli van het K. Ziekenhuis. De psychiater wilde echter eerst dat de ernst van de borderline problematiek in rustiger vaarwater was, alvorens tot behandeling over te gaan.

In 2015 ontstond er een conflict tussen klaagster en haar behandelaren van het E. van D.. D. wilde een ander behandelteam voor klaagster zoeken.  Verweerster heeft ter overbrugging gesprekken aangeboden met de POH-GGZ binnen haar praktijk. Tevens werd de buurtcoach ingeschakeld.

Ook vonden er verwijzingen plaats naar een psychologe, K. te L. en M. te N.. Deze werden afgewezen vanwege de te ernstige problematiek van klaagster.

Blijkens de notities in het dossier en hetgeen verweerster heeft gesteld, was de relatie tussen verweerster en klaagster goed totdat klaagster eind oktober 2015 vroeg om een verwijzing naar K. in L. Er liep op dat moment echter ook nog een traject bij het D. en verweerster wilde dat eerst afwachten. Klaagster werd boos en stuurde e-mails en faxen naar de praktijk van verweerster en belde veelvuldig. Verweerster heeft een aantal maal terugge-e-maild en klaagster aangesproken op haar gedrag. In een e-mail van 4 dan wel 5 november 2015 heeft zij het volgende geschreven: “Patienten hebben recht op een second opinion, dat klopt. Maar niet als het steeds over hetzelfde probleem gaat, dat leidt tot verwarring en niet tot betere zorg. In een behandelrelatie is het normaal dat hulpverleners overleggen. Ik stel voor dat je ophoudt te bellen en te mailen over een second opinion. De belasting voor de praktijk is te groot. Ook geschreeuw aan de telefoon tolereer ik niet. Je hebt nu voldoende hulp, de buurtcoach, thuisbegeleiding door P. en het E. Ik stop de gesprekken bij Q, jouw probleem is niet geschikt voor een POH GGZ. Als je je niet houdt aan deze afspraken beëindig ik de behandelrelatie en zoek ik een andere huisarts voor je”

Blijkens het dossier heeft verweerster op 9 november 2015 gebeld en ge-e-maild met klaagster waarbij zij haar boodschap heeft herhaald. Klaagster deelde mee dat zij een klacht ging indienen bij het tuchtcollege. Op 10 november belde klaagster drie keer naar de praktijk met de mededeling dat zij nergens terecht kon en niet gehoord en geholpen werd.  Ook blijkt uit het dossier dat verweerster op 17 november 2015 aan klaagster per aangetekende brief, gedateerd 10 november 2015, heeft laten weten dat zij de behandelovereenkomst wilde opzeggen. Verweerster schrijft in deze brief “ Er is tussen ons een conflict ontstaan zonder enig perspectief op herstel. U blijft doorgaan met negatieve uitlatingen tegen mij en de praktijkondersteuner, waarover een normaal gesprek niet meer mogelijk is.

Tevens blijft u doorgaan met grensoverschrijdend gedrag in de vorm van stalking, om een second opinion af te dwingen. Ook na herhaald waarschuwen van mijn kant stopt u niet met uw gedrag.

Voorts weigert u aan uw behandeling mee te werken, u geeft doorgaans geen antwoord op de vraag wanneer u weer een afspraak heeft met uw GGZ behandelaar.

Tevens heeft u een aantal malen gezegd en geschreven dat u geen vertrouwen meer in mij heeft.

Dit alles zijn voor mij zwaarwegende redenen om de behandelovereenkomst op te zeggen, ik kan zo geen goed huisarts meer voor u zijn.

Ik geef u vier weken om een andere huisarts te zoeken, indien u dat wenst, wil ik mijn best doen om u daarin te helpen.”

Blijkens een aantekening in het dossier is deze brief ongeopend op 18 november 2015 retour gekomen en heeft verweerster de brief op 27 november 2015 samen met een uitdraai van het dossier aan klaagster doen toekomen.

3.         HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

Klaagster verwijt verweerster zakelijk weergegeven

·       dat zij de behandelrelatie heeft beëindigd,

·       dat zij weigert om zorg te verlenen,

·       dat zij klaagster onheus heeft bejegend en valse beschuldigingen heeft geuit,

·       dat zij het gesprek met klaagster niet wilde aangaan,

·       dat zij niet is opgekomen voor de belangen van klaagster terwijl zij dat wel had toegezegd.

4.         HET STANDPUNT VAN VERWEERSTER

Verweerster voert -zakelijk weergegeven- aan dat zij juist te werk is gegaan bij de behandeling van klaagster en als een redelijk handelend en bekwaam arts heeft gehandeld. Zo heeft zij bij de beëindiging van de behandelrelatie advies ingewonnen bij de KNMG en bemiddeld bij het vinden van een nieuwe huisarts. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is dan ook geen sprake. Voor zover nodig zal in hierna verder op het verweer worden ingegaan.

5.         DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

het beëindigen van de behandelrelatie

Een geneeskundige behandelingsovereenkomst kan worden beëindigd wegens gewichtige redenen. Op zichzelf kan een vertrouwensbreuk, als hier door verweerster ervaren, een dergelijke gewichtige reden opleveren. Ingevolge het standpunt van de KNMG ‘Niet-aangaan of beëindiging arts-patiënt contact’ dient de arts bij een beëindiging wel een aantal zorgvuldigheidsregels in acht te nemen. Zo dient de arts, alvorens tot daadwerkelijke beëindiging over te gaan, overleg te hebben met de patiënt over de gerezen problemen, te onderzoeken of deze zijn te verhelpen en de patiënt te waarschuwen dat opzegging dreigt. Het college is van oordeel dat verweerster hieraan heeft voldaan. Ook was verweerster voor noodzakelijke hulp bereikbaar.

Blijkens het dossier is er op 20 november, 27 november en 30 november 2015 nog telefonisch contact geweest. Op 7 december 2015 belde klaagster zes keer, waarbij ze twee keer werd doorverbonden met verweerster. Er werd vanwege een benauwdheid een afspraak gemaakt voor de volgende dag om de benauwdheid te bespreken. Verder zijn er in de overbruggingsperiode geen hulpvragen van klaagster geweest. Verweerster heeft een andere huisarts bereid gevonden om de behandeling van klaagster over te nemen.

Al met al is het college van oordeel dat niet gesteld kan worden dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld bij het opzeggen van de behandelingsovereenkomst.

5.3

Weigeren om zorg te verlenen

Verweerster heeft vanaf 2012 veel tijd energie in de behandelrelatie met klaagster gestoken. De stelling van klaagster dat zij zou hebben geweigerd zorg te verlenen kan niet worden gevolgd. Ook nadat de behandelingsovereenkomst was beëindigd heeft verweerster de continuïteit van de zorg gewaarborgd, zoals hiervoor in rechtsoverweging 5.2 al is overwogen.

5.4

Onheuse bejegening en valse beschuldigingen

Partijen zijn het erover eens dat er zich een gebeurtenis heeft voorgedaan waarbij van beide kanten in ieder geval sprake is geweest van stemverheffing. Voor het overige lopen de meningen over wat zich toen precies heeft afgespeeld uiteen. Uiteindelijk baseert het college zich bij de beoordeling van dit gedeelte van de klacht niet op het uitgangspunt dat het woord van klaagster minder geloof verdient dan dat van verweerster, maar op het gegeven dat voor het oordeel of een bepaalde verweten gedraging tuchtrechtelijk verwijtbaar is eerst moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag gelegd kunnen worden. Deze feiten kan het college dus, ook als aan het woord van klaagster en van verweerster evenveel geloof wordt gehecht, hier niet vaststellen. Dit gedeelte van de klacht is ongegrond.

5.5

Het gesprek niet willen aangaan

Er hebben blijkens het dossier meerdere gesprekken plaatsgevonden zowel met verweerster als met de praktijkondersteuner. Verweerster heeft op het moment dat klaagster problemen had met E. ervoor gezorgd dat klaagster, totdat er een nieuwe behandelaar was,  bij de praktijkondersteuner terecht kon. Het was van meet af aan duidelijk dat deze gesprekken tijdelijk zouden zijn. Deze werden dan ook beëindigd op het moment dat klaagster werd overgedragen naar het E. Voor zover klaagster erop doelt  dat verweerster op een gegeven moment het gesprek over de second opinion niet langer meer aan wilde gaan, overweegt het college dat verweerster hier meerdere malen aan klaagster uitleg over heeft gegeven en dat zij in redelijkheid heeft kunnen beslissen dat dit niet langer een onderwerp van gesprek zou zijn.

5.6

Niet opkomen voor de belangen van klaagster, terwijl dit wel is toegezegd

Verweerster heeft gesteld dat zij zich gedurende de hele behandelrelatie heeft ingespannen om klaagster te helpen. Het college is van oordeel dat deze stelling van verweerster wordt ondersteund door het dossier. Verweerster heeft getracht klaagster zo goed mogelijk te begeleiden, terwijl dit gelet op de problematiek van klaagster niet eenvoudig was. Zo heeft zij klaagster ondersteund bij het indienen van een bezwaarschrift en heeft zij gezorgd voor tijdelijke begeleiding door de praktijkondersteuner toen het E. tot de conclusie was gekomen dat zij klaagster niet langer konden helpen. Zij heeft zich verder zeer ingespannen voor een goede verwijzing. Dat dit niet is gelukt, is heel spijtig maar valt verweerster niet aan te rekenen. Dat ook bij verweerster, evenals bij andere hulpverleners vóór haar, op een bepaald moment een grens werd bereikt in de mogelijkheden die zij had om klaagster goed te kunnen begeleiden, is door klaagster als heel vervelend ervaren maar ook dit kan verweerster niet tuchtrechtelijk worden aangerekend.

5.7

Gelet op het voorgaande dient de klacht kennelijk ongegrond te worden verklaard. 

(…)”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.         Beoordeling van het beroep

4.1       Klaagster beoogt met haar beroep de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen en concludeert tot gegrondverklaring van het beroep. De huisarts voert hiertegen verweer en concludeert tot verwerping van het beroep.

4.2       De behandeling van de zaak in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg. Het Centraal Tuchtcollege kan zich verenigen met de overwegingen en het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege en neemt deze overwegingen en dit oordeel integraal over.

4.3       Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het Regionaal Tuchtcollege de klacht terecht heeft afgewezen. Het beroep van klaagster moet worden verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter, mr. L.F. Gerretsen-Visser en mr. drs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, leden-juristen en mr. drs. R.H. Zuijderhoudt en

dr. W. de Ruijter, leden-beroepsgenoten en mr. I. Diephuis-Timmer, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 16 maart 2017.

Voorzitter  w.g.                      Secretaris  w.g.