ECLI:NL:TGZCTG:2017:121 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2016.289

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2017:121
Datum uitspraak: 11-04-2017
Datum publicatie: 12-04-2017
Zaaknummer(s): c2016.289
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen huisarts. Klager is patiënt geweest in de huisartspraktijk van verweerder (huisarts). Klager verwijt verweer dat hij hem weigert (opnieuw) in te schrijven als patiënt in de praktijk en dat hij stagiaires zelfstandig, zonder zijn toezicht, consulten en onderzoeken laat uitvoeren. Het Regionaal Tuchtcollege heeft klager deels (voor zover de klacht ziet op handelen van verweerder vóór 7 oktober 2005) niet-ontvankelijk verklaard in de klacht wegens verjaring. Voor het overige is de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2016.289 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

E., huisarts, werkzaam te B., verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mr. S.J. Berkhoff-Muntinga.

1.               Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 7 oktober 2015 bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag tegen E. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing in raadkamer van 20 april 2016, onder nummer 2015-241a, heeft dat college klager deels (voor zover de klacht ziet op handelen van verweerder vóór 7 oktober 2005) niet-ontvankelijk verklaard in de klacht wegens verjaring. Voor het overige is de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. Namens de arts is een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaken C2016.290 en C2016.287 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 23 maart 2017, waar zijn verschenen klager, en de arts, bijgestaan door

mr. S.J. Berkhoff-Muntinga. De zaak is over en weer bepleit.

2.               Beslissing in eerste aanleg

2.1  In eerste aanleg zijn de volgende feiten vastgesteld:

“2. De feiten

2.1 Klager is patiënt geweest in de huisartsenpraktijk van verweerder. In de praktijk leidt verweerder eerste- en derdejaars huisartsen in opleiding op. Patiënten worden daarover middels een beeldscherm in de wachtkamer geïnformeerd.

2.2 Op 10 januari 2008 en 11 januari 2008 heeft klager een verzoek tot uitschrijving uit de praktijk van verweerder gedaan. Verweerder was op dat moment niet bekend met een nieuwe huisarts van klager. Verweerder heeft klager daarop uitgeschreven.”

2.2       De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer hielden volgens het Regionaal Tuchtcollege het volgende in:

“3. De klacht

Klager verwijt verweerder zakelijk weergegeven dat hij hem weigert in te schrijven als patiënt in de praktijk en dat hij stagiaires zelfstandig, zonder zijn toezicht, consulten en onderzoeken laat uitvoeren.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft primair aangevoerd dat klager niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat de klacht niet duidelijk is en niet wordt onderbouwd. Subsidiair heeft verweerder de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.”

2.3       Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd:

“5. De beoordeling

5.1       Klager is ontvankelijk in zijn klacht. Uit het klaagschrift en de repliek kan voldoende worden afgeleid waarover hij zich beklaagt en waarom hij de arts daarvan een verwijt maakt. Daarom zal de klacht inhoudelijk worden beoordeeld.

5.2       Ingevolge artikel 65, vijfde lid, Wet BIG vervalt de bevoegdheid tot het indienen van een klaagschrift door verjaring in tien jaren. De termijn van verjaring vangt aan op de dag na die waarop het desbetreffende handelen of nalaten is geschied. De wetgever heeft hier een fatale termijn in het leven geroepen, die niet kan worden opgeschort, ook niet wanneer een patiënt pas later schade of hinder ondervindt van bedoeld handelen of nalaten. Voor zover de klacht ziet op het handelen van de verweerder vóór 7 oktober 2005 is deze derhalve verjaard. Klager is in zoverre niet-ontvankelijk voor zover hij refereert aan hetgeen voor deze datum heeft plaatsgevonden.

5.3       Op 10 januari 2008 heeft klager een verzoek tot uitschrijving uit de praktijk van verweerder gedaan. Dit verzoek heeft klager bevestigd bij brief van 11 januari 2008. Dit verzoek heeft verweerder gehonoreerd en ten uitvoer gebracht.

Het College ziet in het dossier geen aanwijzingen dat verweerder klager nadien heeft geweigerd in te schrijven. Dit klachtonderdeel faalt dan ook.

5.4       Het volgende klachtonderdeel betreft de opleiding van huisartsen in de praktijk van verweerder. In het verweerschrift heeft verweerder uiteengezet dat patiënten daarover op de website en een beeldscherm in de wachtkamer geïnformeerd worden. Tevens wordt met patiënten bij het maken van een afspraak besproken of zij door de huisarts in opleiding of door verweerder zelf willen worden gezien. Behoudens de beschikbaarheid van de informatie op de website heeft klager deze informatieverstrekking bij repliek niet weersproken. Waarom deze werkwijze afbreuk zou doen aan het keuzerecht van klager voor een bepaalde arts is het College niet duidelijk.  Naar het oordeel van het College heeft verweerder klager voldoende geïnformeerd over de aanwezigheid van huisartsen in opleiding in de praktijk. Het tweede klachtonderdeel faalt.

5.5       Aan de andere opmerkingen van klager gaat het College voorbij, ofwel omdat de relevantie daarvan voor de klacht ontbreekt ofwel omdat verweerder deze heeft bestreden en enig verwijt niet valt vast te stellen.

5.6       Om bovenstaande redenen zal de klacht zonder nader onderzoek als kennelijk ongegrond worden afgewezen.”

3.               Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor onder “2. De feiten” zijn weergegeven.

4.               Beoordeling van het beroep

Procedure

4.1            In beroep heeft klager zijn klacht herhaald en nader toegelicht.

4.2            Door en namens de arts is gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

Beoordeling

4.3       De behandeling van de zaak in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5.               Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. J.M. Rowel-van der Linde, voorzitter,

mr. R.A. van der Pol en mr. M.W. Zandbergen, leden-juristen en drs. F.M.M. van Exter en

drs. M.G.M. Smid-Oostendorp, leden-beroepsgenoten en mr. N. van der Velden, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 11 april 2017.

                        Voorzitter   w.g.                                Secretaris   w.g.