ECLI:NL:TGZCTG:2017:120 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2016.287

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2017:120
Datum uitspraak: 11-04-2017
Datum publicatie: 12-04-2017
Zaaknummer(s): c2016.287
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen apotheker. Klager heeft in 2002 en 2007 met een recept medicijnen afgehaald in een apotheek. Verweerder (apotheker) was daar op dat moment nog niet werkzaam. In december 2015 heeft klager aan verweerder, inmiddels werkzaam bij de apotheek, een afschrift gevraagd van genoemde recepten uit 2002 en 2007. Klager wenste inzage in de recepten omdat hij vermoedde dat ten minste één recept is voorgeschreven door een onbevoegde arts die onder supervisie had moeten staan. Klager verwijt verweerder dat hij hem geen inzage geeft in zijn dossier en het dossier lijkt onvolledig. Het Regionaal Tuchtcollege heeft klager deels (voor zover de klacht ziet op handelen van verweerder vóór 11 januari 2006) niet-ontvankelijk verklaard in de klacht wegens verjaring. Voor het overige is de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2016.287 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., apotheker, werkzaam te B., verweerder in beide instanties.

1.               Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 11 januari 2016 bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag tegen C. - hierna verweerder - een klacht ingediend. Bij beslissing in raadkamer van 20 april 2016, onder nummer 2016-009, heeft dat college klager deels (voor zover de klacht ziet op handelen van verweerder vóór 11 januari 2006) niet-ontvankelijk verklaard in de klacht wegens verjaring. Voor het overige is de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. Verweerder heeft geen verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaken C2016.289 en C2016.290 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 23 maart 2017, waar is verschenen klager. Verweerder is niet verschenen. Bij brief van 23 februari 2017 heeft hij laten weten dat hij niet ter terechtzitting aanwezig zou zijn. Klager heeft de zaak bepleit.

2.               Beslissing in eerste aanleg

2.1            In eerste aanleg zijn de volgende feiten vastgesteld:

“2. De feiten

2.1     Klager heeft in 2002 en 2007 met een recept d.d. 17 juli 2002 respectievelijk

24 juli 2007 medicijnen afgehaald in Apotheek D. te B.. Verweerder was daar op dat moment nog niet werkzaam.

2.2     In december 2015 heeft klager aan verweerder, inmiddels werkzaam bij Apotheek D., een afschrift gevraagd van de recepten van 17 juli 2002 en

24 juli 2007.

2.3    Verweerder heeft deze recepten opgezocht en aan klager verstrekt.”

2.2            De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer hielden volgens het Regionaal Tuchtcollege het volgende in:

 “3. De klacht

Klager verwijt verweerder dat hij hem geen inzage geeft in zijn dossier en het dossier lijkt onvolledig.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.”

2.3       Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd:

“5. De beoordeling

5.1       Ingevolge artikel 65, vijfde lid, Wet BIG vervalt de bevoegdheid tot het indienen van een klaagschrift door verjaring in tien jaren. De termijn van verjaring vangt aan op de dag na die waarop het desbetreffende handelen of nalaten is geschied. De wetgever heeft hier een fatale termijn in het leven geroepen, die niet kan worden opgeschort, ook niet wanneer een patiënt pas later schade of hinder ondervindt van bedoeld handelen of nalaten. Voor zover de klacht ziet op het handelen van de verweerster vóór 11 januari 2006 is deze derhalve verjaard. Klager is in zoverre niet-ontvankelijk voor zover hij refereert aan hetgeen voor deze datum heeft plaatsgevonden.

5.2       Klager wenste inzage in de recepten omdat hij vermoedt dat ten minste één recept is voorgeschreven door een onbevoegde arts die onder supervisie had moeten staan. Klager stelt dat hij voor het eerst per e-mail van 17 december 2015 aan verweerder om de recepten van 17 juli 2002  en 24 juli 2007 heeft gevraagd. Verweerder heeft klager verteld niet te weten waar deze recepten lagen, gezocht naar deze recepten en ze op 4 februari 2016 aan klager verstrekt.

Verweerder heeft aldus de door klager opgevraagde recepten verstrekt. Voor zover klager betoogt dat het dossier van verweerder niet compleet is, verwerpt het College dit betoog. Klager heeft niet duidelijk gemaakt welke gegevens zouden ontbreken, alsmede dat deze gegevens daadwerkelijk ontbreken. Daarbij merkt het College op dat de aangewezen weg om de informatie te verkrijgen die klager kennelijk wenst (te weten: achterhalen wie de medicatie heeft voorgeschreven) de huisarts(enpraktijk) lijkt te zijn.

5.3       Aan de andere opmerkingen van klager gaat het College voorbij, ofwel omdat de relevantie daarvan voor de klacht ontbreekt ofwel omdat verweerster deze heeft bestreden en enig verwijt niet valt vast te stellen.

5.4       Om bovenstaande redenen zal de klacht zonder nader onderzoek als kennelijk ongegrond worden afgewezen.”

3.               Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor onder “2. De feiten” zijn weergegeven.

4.               Beoordeling van het beroep

Procedure

4.1            In beroep heeft klager zijn klacht herhaald en nader toegelicht.

4.2            Verweerder heeft zoals gezegd geen verweerschrift in beroep ingediend. Bij brief van 23 februari 2017 heeft hij nog wel laten weten dat hij niets van doen heeft met deze zaak en dat hij al zijn medewerking heeft verleend. Het Centraal Tuchtcollege begrijpt hieruit dat verweerder concludeert tot verwerping van het beroep.

Beoordeling

4.3       De behandeling van de zaak in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5.               Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. J.M. Rowel-van der Linde, voorzitter,

mr. R.A. van der Pol en mr. M.W. Zandbergen, leden-juristen en drs. A.J.S. van Hattum en

drs. E.C. Smakman-Nossbaum, leden-beroepsgenoten en mr. N. van der Velden, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 11 april 2017.

                        Voorzitter   w.g.                                Secretaris   w.g.