ECLI:NL:TGZCTG:2017:11 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2016.127

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2017:11
Datum uitspraak: 10-01-2017
Datum publicatie: 10-01-2017
Zaaknummer(s): c2016.127
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen gz-psycholoog. Klaagster heeft zich vrijwillig aangemeld bij de instelling waar verweerster werkzaam is aangemeld. Vangnet Jeugd is op dat moment al betrokken bij klaagster en haar dochter. Op enig moment heeft verweerster een zorgmelding bij Veilig Thuis gedaan. Klaagster verwijt verweerster dat zij haar beroepsgeheim bij deze melding heeft doorbroken en dat de melding bovendien onterecht was en onjuistheden bevatte. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht deels gegrond verklaard, aan de gz-psycholoog de maatregel van waarschuwing opgelegd en publicatie van de beslissing gelast. Het Centraal Tuchtcollege vernietigt de beslissing, verklaart de klacht alsnog in zijn geheel ongegrond en gelast publicatie.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2016.127 van:

A., gz-psycholoog, werkzaam te B., appellante, verweerster in eerste aanleg, gemachtigde: mr. S.F. Tiems,

tegen

C., wonende te D., verweerster in beroep, klaagster in eerste aanleg.

1.         Verloop van de procedure

C. - hierna klaagster - heeft op 13 maart 2015 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen A. - hierna de gz-psycholoog - een klacht ingediend. Bij beslissing van 19 januari 2016, onder nummer 15/093 GZP, heeft dat College de klacht deels gegrond verklaard en voor het gegrond verklaarde deel aan de gz-psycholoog de maatregel van waarschuwing opgelegd. De gz-psycholoog is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. Klaagster heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 25 november 2016, waar zijn verschenen klaagster, en de gz-psycholoog, bijgestaan door mr. Tiems voornoemd.

Zowel klaagster als de gz-psycholoog en haar gemachtigde hebben hun respectieve standpunten nader toegelicht. Mr. Tiems heeft dat gedaan aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2.       De feiten

Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1  Klaagster, geboren 17-02-1981, meldt zich begin september 2014 telefonisch vrijwillig aan bij E.. E. is een instelling die gespecialiseerde zorg verleent aan mensen die grensoverschrijdend gedrag vertonen in combinatie met een psychische stoornis.

2.2 Verweerster is gz psycholoog en de behandelaar van klaagster tijdens haar behandeling bij E..

2.3 Op 8 september 2014 vindt er een intakegesprek plaats met klaagster en een medewerker van E..  In het intakeformulier staat over de reden van aanmelding het volgende geschreven:

“CL. is in een vrijwillig kader door F. (verslavingszorg, toegevoegd RTG) doorverwezen in verband met huiselijk geweld en agressie algemeen. Twee maanden geleden heeft haar huidige vriend aangifte gedaan van het prikken van een sleutel in zijn oog. Aanleiding hiervoor was dat haar dochter aangaf zich te hebben bezeerd en partner zou niet hebben willen aangeven hoe hij dat had veroorzaakt. CL. heeft haar voordeur op slot gedaan en hij zou de sleutel uit haar hand hebben getrokken, waarbij de sleutel in zijn oog terecht is gekomen. Ze vertelt dat er over en weer sprake is van HG.”

2.4  Klaagster is de moeder van een dochter, toentertijd 7 jaar. Over de veiligheid van de minderjarige staat het volgende genoteerd in het intakeverslag:

“7-jarige dochter is getuige geweest van het HG en de impulsdoorbraken van moeder/ cl. Vangnet

– G. – is betrokken en cl. geeft aan dat zij het contact wil afsluiten, omdat ‘het goed gaat’. Cl. geeft aan dat ze de escalaties bewust niet meer zo hoog laat oplopen, omdat ze niet wil dat haar dochter hiervan getuige is.”

2.5 Op 23 september 2014 vindt het kennismakingsgesprek plaats tussen klaagster en verweerster. Tijdens dit gesprek geeft klaagster aan geen ‘klik’ te voelen met verweerster. Ze wil liever een ervaringsdeskundige of een oudere, meer ervaren, therapeut.

2.6 Op 30 september 2014 belt verweerster naar klaagster. Hierover staat in het

dossier, voor zover van belang, vermeld: “voorstel besproken: eerst samen nog beter in kaart brengen en dan of wel naar senior collega binnen E. ofwel doorverwijzing naar andere instantie (gespecialiseerd in BPS (borderline persoonlijkheidsstoornis, toegevoegd)); te denken aan H.).

Cl. is akkoord.”

2.7 Op 2 oktober 2014 belt klaagster naar verweerster. In het dossier staat hierover, voor zover van belang, genoteerd:

“ Vangnet is betrokken en C. (klaagster, toegevoegd) zegt een goed contact te hebben met deze man; hij is van alles op de hoogte. ze gaat S vanmiddag aanmelden op de opvoedpoli; maar maakt zich ook wel zorgen; bang dat ze verhalen wat gaat aandikken waardoor ze denken dat clte een slechte moeder is…

vanochtend is clte erg uitgevallen naar S; uiteindelijk heeft ze haar een duw gegeven en viel S in de speelgoedbak. S. schrok heel erg en clte zelf ook; voor hetzelfde geldt zou ze verkeerd vallen…

ook heeft ze gezegd tegen S ‘als je zo doorgaan met je grote mond, dan laat ik je uit huis plaatsen’; veel spijt van bovenstaande gaat ze nog bespreken met man van Vangnet.”

2.8  Op 9 oktober 2014 vindt het tweede gesprek plaats tussen klaagster en verweerster. Tijdens dit gesprek vertelt klaagster dat een ruzie tussen haar en haar partner uit de hand is gelopen in het bijzijn van haar dochter. Klaagster heeft haar vriend met een wijnfles op zijn hoofd geslagen. Haar dochter was thuis en werd geraakt op haar voorhoofd door een elleboog.

2.9 Op 10 oktober 2014 belt verweerster met de hulpverlener van Vangnet Jeugd (hierna: Vangnet). Dit is een onderdeel van de GGD D. met als kerntaak het preventief opsporen en analyseren van probleemsituaties bij gezinnen en het zo spoedig mogelijk inschakelen van de juiste hulpverlening. Hierover staat in het dossier genoteerd:

“G. (begeleider Vangnet, toegevoegd) vertelt dat C. hem gister inderdaad naar haar gesprek bij E. heeft gebeld en heeft verteld over de ruzie met S.”

“G. heeft overleg gehad met school van S.; zij maken zich geen zorgen om S. maar zouden wel op de hoogte zijn van de thuissituatie (blijft wat onduidelijk in hoeverre precies) en zij zouden speltherapie voor S. wel steunen

G. heeft om deze reden C. geadviseerd om S. aan te melden bij de opvoedpoli

G. maakt zich wel zorgen om de thuissituatie van S. maar schat het niet als onveilig in

Hij wil dat C. in behandeling bij E. aan haar agressieregulatie gaat werken

Aangegeven dat aanmelding bij E. en het huidige traject nog niet bijdragen aan de veiligheid in huis! en dat ik mij ernstige zorgen maak; S is regelmatig getuige van ruzies en HG en afgelopen weekend zelf gewond geraakt hierbij

G. heeft nog geen zorgmelding gedaan bij BJZ omdat dit toch niet opgepakt zou worden aangezien C. vrijwillig meewerkt aan de hulpverlening. Dat ze dan ook weer een ander contactpersoon zou krijgen. Dat C. onder druk zetten een averechts effect zal hebben

G. vraagt wat ik voorstel:

Aangeven dat het mooi zou zijn als Vangnet actief betrokken is bij het opstellen van een veiligheidsplan; zo kunnen we samen met C. afspraken gaan maken die de veiligheid waarborgen en zo dus ook een zorgmelding bij BJZ kunnen voorkomen. G. vindt dit goed en is bereid hiervoor naar E. te komen en zelf van te voren ook de VHK voor te bereiden vanuit Vangnet.”

2.10 Op 15 oktober 2014 geeft klaagster tijdens een telefoongesprek aan dat ze besloten heeft haar dochter toch niet aan te melden bij de opvoedpoli. Klaagster wil wel met verweerster zonder Vangnet een veiligheidsplan opstellen. Ze geeft schriftelijke toestemming aan verweerster om in dat kader te overleggen met derden.

2.11 Op 15 oktober en 21 oktober 2014 wint verweerster informatie in bij respectievelijk een voormalig behandelaar van klaagster en bij de F. (verslavingszorg, toegevoegd).

2.12 Op 22 oktober 2014 hebben verweerster en de hulpverlener van Vangnet telefonisch contact met elkaar over het opstellen van een veiligheidsplan en de veiligheid van de dochter van klaagster.

2.13 Op 23 oktober 2014 stemt klaagster in met de aanmelding van haar dochter bij J., jeugd en speciaal onderwijs (hierna: J.). Dit is een instantie voor onderwijs en jeugd- en opvoedproblemen.

2.14 Op 5 november 2014 vertelt klaagster dat haar alcoholgebruik toch een groter probleem is dan dat ze steeds zegt tegen verweerster. Verweerster adviseert klaagster een module uit de verslavingszorg, ‘Leefstijl 1’,  te volgen.

2.15 Op 14 november 2014 geeft klaagster verweerster te kennen dat zij niet wil dat verweerster bij het startgesprek bij J. aanwezig is, of betrokken wordt bij het ‘Signs of Safety’ traject dat J. gaat opstarten.

2.16 Op 31 december 2014 gaat verweerster op huisbezoek bij klaagster nadat deze is geopereerd. Tijdens het huisbezoek blijkt klaagster, tegen de afspraken in, weer contact te hebben gehad met haar ex-partner in het bijzijn van haar dochter.

2.17 Op 6 januari 2015 belt klaagster naar verweerster met de mededeling dat ze wil stoppen met de behandeling bij E.. Hierop belt verweerster anoniem met Veilig Thuis voor advies. Veilig Thuis adviseert klaagster een zorgmelding te doen indien klaagster toestemming voor het uitwisselen van informatie tussen E., J. en Vangnet blijft weigeren.  Na het gesprek met Veilig Thuis belt verweerster naar klaagster. In dit gesprek geeft klaagster toestemming voor het uitwisselen van informatie tussen E. en J..

2.18 Op 7 januari 2015 belt de hulpverlener van J. naar verweerster. Deze kon eerder geen contact opnemen met verweerster, omdat klaagster daartoe geen toestemming verleende. Tijdens het telefoon gesprek blijkt de hulpverlener van J. niet op de hoogte te zijn van de politiemeldingen in verband met huiselijk geweld. Ook blijkt er geen veiligheidsplan te zijn.

2.19 Op 7 januari 2015 belt klaagster naar verweerster. Tijdens dit gesprek trekt klaagster haar toestemming in met betrekking tot het verstrekken van informatie aan derden. Ook dient zij na dit telefoongesprek een klacht in bij E. over verweerster. Vanaf dat moment verloopt het contact tussen klaagster en verweerster c.q. E. via de teamleidster zorglijn Huiselijk Geweld.

2.20 Op 8 januari 2015 belt de teamleidster naar klaagster. Naar aanleiding van dit gesprek staan de volgende afspraken opgetekend in het dossier:

“Clt blijft bij haar beslissing de behandeling hier af te sluiten. Ik geef aan dat het wel onze plicht is in team te bespreken als een hulpverlener zorgen heeft omtrent een kind en daar onvoldoende in gerust gesteld kan worden. Als J. nu degene is die met haar verder gaat met SoS en in gesprek kan gaan met S, dan is dat wat ons/mij betreft ok. C. belooft mij dat zij dit morgen met J. bespreekt en dat zij zal vragen dat zij morgen met A. (verweerster, toegevoegd) belt om dit met A. te bespreken.

2.21 Op 14 januari 2015 hebben verweerster en de hulpverlener van J. telefonisch contact. Tijdens dit telefoongesprek blijken beiden een ander beeld te hebben over de thuissituatie van klaagster. Ook wordt duidelijk dat E. en J. verschillende visies hebben over het stellen van voorwaarden aan klaagster onder meer met betrekking tot het mogen uitwisselen van informatie ten behoeve van het opstellen van een veiligheidsplan.

2.22 Op 16 januari 2015 ontvangt verweerster van de hulpverleenster van J. de volgende e-mail:

“Na intern overleg n.a.v. ons telefonisch gesprek wil ik het volgende meegeven

Signs of Safety zit nog in de opstartfase, de gesprekken met mevr. C. (klaagster, toegevoegd) en haar dochter zullen doorgaan tot we komen aan een plan met afspraken dat de veiligheid van haar dochter zal gaan borgen.

In het startgesprek met Vangnet en Jeugd, mevr C. en mijn persoon zijn er duidelijke bodemeisen gesteld. Daar houden wij ons aan.

Uw advies m.b.t. dochter S. zullen we zeker meenemen.

NB. Van mevr. C., heb ik vandaag te horen gekregen dat zij uw advies toch gaat volgen. Zij heeft een verwijzing bij de huisarts gehaald en gaat zich melden bij de H..

Ik hoop dat u voldoende heeft aan deze informatie.”

2.23 Op 20 januari 2015 verstuurt verweerster de volgende mail naar de hulpverleenster van J.:

“Naar aanleiding van ons teamoverleg is het volgende naar voren gekomen:

Gezien de zorgen om de veiligheid van S. (zoals wij die telefonisch met hebben besproken op 14 januari 2015) en het feit dat C. na dit telefoongesprek expliciet haar toestemming heeft ingetrokken (waardoor het ons niet duidelijk is of jullie voldoende op de hoogte zijn van alle zorgen), vinden wij het noodzakelijk om op zeer korte termijn een RTG te plannen. Ons inziens is het van groot belang dat jullie over volledige informatie van verschillende bronnen beschikken (iets wat de Signs of Safety methodiek ook nastreeft).

Graag zouden wij binnen drie weken door jullie uitgenodigd worden voor een RTG (Ronde Tafel Gesprek) met in ieder geval aanwezig: C., J., Vangnet en E. (en eventueel nog anderen).

Indien dit om welke reden dan ook niet georganiseerd kan worden, zien wij ons genoodzaakt onze zorgen te melden bij de Jeugdbescherming/ AMK.

Ik hoor graag van u en alvast dank”.

2.24 Op 21 januari 2015 belt klaagster naar de teamleider over het Ronde Tafel Gesprek. Tijdens dit gesprek stelt klaagster allerlei eisen, onder andere dat verweerster niet aanwezig mag zijn bij het Ronde Tafel Gesprek. Afgesproken wordt dat de teamleider namens E. aanwezig zal zijn bij het gesprek.

2.25 Vervolgens ontstaat er een e-mailwisseling tussen de betrokken hulpverleners. Het lukt de hulpverleners uiteindelijk niet om een afspraak te maken. Ook blijken de verwachtingen met betrekking tot Signs of Safety, het veiligheidsplan en de professionele rollen uiteen te lopen. Niet iedereen is overtuigd van de noodzaak van het Ronde Tafel Gesprek.

2.26 Op 11 februari 2015 wint verweerster juridisch advies in bij de afdeling juridische zaken van E. of mondelinge toestemming volstaat voor het (schriftelijk) uitwisselen van informatie ten behoeve van het Ronde Tafel Gesprek. De betreffende juriste geeft aan dat mondelinge toestemming niet voldoende is nu klaagster al eerder expliciet had geweigerd toestemming te geven voor het overdragen van informatie.

2.27 Op 16 februari 2015 vindt anoniem overleg plaats tussen Veilig Thuis en verweerster. Veilig Thuis is van mening dat er direct gemeld moet worden omdat er nog steeds geen veiligheidsplan is en het Signs of Safety traject blijkbaar niet van de grond komt.

2.28 Op 25 februari 2015 doet verweerster een zorgmelding bij Veilig Thuis.

Over de reden van de melding staat in het meldingsformulier het volgende gemeld:

“ Ondanks betrokkenheid van SofS door J. is sinds november tot heden (zover bekend bij E.) geen  veiligheidsplan opgesteld om de veiligheid van S. te waarborgen.

In januari 2015 kreeg E. het bericht dat dit traject nog steeds in de startfase is en er nog geen veiligheidsplan is opgesteld.

Op 20 januari 2015 heeft E. per mail aan J. het verzoek gedaan om binnen een termijn van drie weken een RTG te plannen met daarbij in ieder geval aanwezig: C., Vangnet en E. (en eventueel nog anderen). Dit gezien de zorgen om de veiligheid van S en het feit dat C. na dit telefoongesprek expliciet haar toestemming om informatie uit te wisselen met J. heeft ingetrokken (waardoor het ons niet duidelijk is of J. voldoende op de hoogte is van alle zorgen); ons inziens is het van groot belang dat zij over volledige informatie van verschillende bronnen kunnen beschikken.

Tot op heden heeft er geen RTG plaatsgevonden en staat deze ook niet gepland. Verder heeft J. aangegeven dat C. geen schriftelijke toestemming geeft voor informatie-uitwisseling tussen de verschillende instanties.

Spoedeisendheid: Er is vanuit E. geen zicht op de veiligheid van S. en het is ons niet duidelijk in hoeverre J. en Vangnet Jeugd hier zicht op hebben.”

3.         De klacht en het standpunt van klaagster

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster:

1.               Haar beroepsgeheim heeft doorbroken bij het doen van een onterechte zorgmelding bij Veilig Thuis over de dochter van klaagster. Bij het melden aan Veilig Thuis heeft verweerster bovendien misbruik gemaakt van de gegevens die klaagster tijdens en ten behoeve van haar behandeling aan klaagster had verstrekt.

2.               Onjuistheden heeft geschreven in de zorgmelding waardoor zij zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van valsheid in geschrifte.

4.         Het standpunt van verweerster

Verweerster is van mening dat zij zich ervoor heeft ingezet om zonder een zorgmelding te doen bij Veilig Thuis te komen tot een goede samenwerking met klaagster en met J., die een veiligheidsplan zou opstellen. Klaagster heeft echter tot het einde geweigerd om (schriftelijke) toestemming te verlenen voor informatie-uitwisseling tussen de verschillende betrokken instanties (Vangnet, J. en E.) waardoor een goede afstemming van zorg niet mogelijk was. Bij de zorgmelding heeft verweerster de Meldcode Huiselijk Geweld en Kindermishandeling van E. gevolgd.

5.         De overwegingen van het college

5.1 Het College wijst er allereerst op dat het er bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelenen met hetgeen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2 Het eerste klachtonderdeel betreft de vraag of verweerster het beroepsgeheim ten onrechte heeft doorbroken in het kader van een zorgmelding bij Veilig Thuis. Op grond van 5.2.6 WMO 2015 mogen beroepsbeoefenaren met een beroepsgeheim, zoals gz psychologen, zonder toestemming gegevens verstrekken aan Veilig Thuis als dat noodzakelijk is om kindermishandeling te stoppen of een redelijk vermoeden daarvan te onderzoeken. Het gaat hier om een meldrecht en geen meldplicht. Het is aan de beroepsbeoefenaren om te bepalen of zij van dit recht gebruik maken.

5.3 Het beroepsgeheim moet er onder meer voor zorgen dat mensen, zoals klaagster niet worden weerhouden om hulp te zoeken voor hun (psychische) problemen. Om die reden is het van belang dat bij het doorbreken van het beroepsgeheim de zorgvuldigheidseisen in acht worden genomen. Deze eisen zijn neergelegd in de algemene wettelijke meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Deze meldcode helpt beroepsbeoefenaren bij het afwegen wanneer een zorgmelding bij Veilig Thuis is aangewezen. De meldcode, waarvoor de KNMG-meldcode model stond, bevat vijf stappen die doorlopen moeten worden bij vermoedens van kindermishandeling.

5.4 Voor een situatie als de onderhavige zijn de stappen van de meldcode uitgewerkt in de Kindcheck. De Kindcheck wil zeggen dat de beroepsbeoefenaar onderzoekt of de cliënt kinderen heeft die van hem/haar afhankelijk zijn. Indien de omstandigheden waarin de cliënt verkeert een risico vormen voor de veiligheid van het kind, dan dient de meldcode te worden gevolgd. Hierbij is het van belang dat de beroepsbeoefenaar binnen de grenzen van zijn taakuitoefening en professie blijft. Uit de overgelegde stukken blijkt dat verweerster de Kindcheck heeft uitgevoerd. En vervolgens naar aanleiding daarvan het stappenplan heeft gevolgd. Dit is nauwgezet gedocumenteerd in het dossier. De meldcode laat de beroepsbeoefenaar na het doorlopen van de eerste vier stappen twee keuzes: 1) Het monitoren van de hulp en zo nodig in een later stadium melden bij Veilig Thuis of 2) bij een reële kans op schade melden bij Veilig Thuis. Het behoort tot de professionele verantwoordelijkheid van de beroepsbeoefenaar om in te schatten of een zorgmelding bij Veilig Thuis noodzakelijk is om een kind dat mogelijk ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd, te beschermen. De vraag die nu dan ook aan het college voorligt is, of verweerster in alle redelijkheid tot haar besluit om te melden bij Veilig Thuis heeft kunnen komen.

5.5 Het college twijfelt er niet aan dat verweersters oprechte zorgen over de minderjarige had en heeft gehandeld vanuit goede intenties. Ter terechtzitting heeft verweerster verklaard dat zij op dat moment geen concrete aanwijzingen had van ‘directe’ kindermishandeling, in die zin dat de minderjarige gevaar liep. Wel was er sprake van een aantal situaties van huiselijk geweld waar de minderjarige getuige van was geweest. Bovendien weigerde cliënte (schriftelijke) toestemming te geven voor het uitwisselen van informatie tussen de bij het gezin betrokken hulpverlenende instanties waardoor verweerster geen zicht had op de veiligheid van de minderjarige en er geen veiligheidsplan kon worden opgesteld. 

5.6 Niet staat ter discussie dat klaagster om haar moverende redenen weigerde schriftelijke toestemming te geven voor een schriftelijk informatieoverdracht ten behoeve van het Ronde Tafel Gesprek en het veiligheidsplan. Klaagster heeft hiervoor echter wel mondeling haar toestemming gegeven. Dit blijkt ook uit het feit dat klaagster instemde met de aanwezigheid van de leidinggevende van verweerster bij het Ronde Tafel Gesprek. Hoe dit ook zij op grond van de KNMG-meldcode - die op grond van de beroepscode van het Nederlands Instituut voor Psychologen (NIP) dient te worden gevolgd en de meldcode van E.-  kan de beroepsbeoefenaar ook zonder toestemming van de cliënt overleggen met de rechtstreeks betrokkenen als dit nodig is om een vermoeden van kindermishandeling te verifiëren of de hulp in dat kader af te stemmen. Deze mogelijkheid is opgenomen in de meldcode om het niet melden vanwege een gebrek aan informatie, of het juist te vroeg melden op grond van onvoldoende informatie te voorkomen. Naar het oordeel van het college had het op weg van verweerster gelegen om uit het oogpunt van proportionaliteit en subsidiariteit te kiezen voor deze mogelijkheid die minder inbreuk maakt op de privacy dan een zorgmelding. Dat de juridische dienst van haar instelling en Veilig Thuis daarover mogelijk anders geadviseerd heeft, maakt dit niet anders. Het behoort immers tot de professionele verantwoordelijkheid van verweerster om op basis van alle omstandigheden, hieronder begrepen de ingewonnen adviezen, een besluit te nemen over het doorbreken van het beroepsgeheim.

5.7 Het niet tot stand komen van een veiligheidsplan levert op zichzelf nog geen reëel gevaar op voor schade voor de minderjarige dat een zorgmelding bij Veilig Thuis rechtvaardigt. Op het moment van de zorgmelding verleende J. hulp in het gezin. Deze hulp was op verzoek van verweerster en met instemming van klaagster, ingezet door Vangnet onder andere om de veiligheid en de opvoedsituatie van de minderjarige in kaart te brengen en te monitoren. Voor het beoordelen van de veiligheid van minderjarigen zijn verschillende (diagnostische) methoden beschikbaar, één daarvan is het veiligheidsplan. Verweerster had naar het oordeel van het college na de kindcheck en nadat ze hulp had georganiseerd voor de minderjarige de regie over de zorg en de veiligheid van de minderjarige over moeten laten aan de hulpverleners van Vangnet en J.. Het behoort immers tot hun taak en expertise om de feitelijke situatie waarin kinderen zich bevinden te onderzoeken en te beoordelen. Op het moment dat verweerster twijfelde aan de geboden hulp, aanpak of gebruikte methode van deze hulpverlenende instanties had het op de weg van verweerster gelegen om hierover in gesprek te gaan met de betrokken hulpverleners en als dit niet lukt met hun leidinggevende. Dit klemt des ter meer nu de afspraak voor het Ronde Tafel Gesprek buiten de schuld van klaagster om niet tot stand kwam en klaagster meewerkte aan de hulpverlening vanuit J.. Het college is dan ook van oordeel dat verweerster in alle redelijkheid niet heeft kunnen komen tot haar besluit om een zorgmelding te doen bij Veilig Thuis. Gezien hetgeen is overwogen in 5.6 en 5.7 kan het college niet anders dan concluderen dat klachtonderdeel 1 gegrond is.

5.8 Dat verweerster onjuistheden heeft vermeld in de zorgmelding, is het college niet gebleken. Klachtonderdeel 2 treft daarom geen doel en is dus ongegrond.

5.9  De conclusie van het voorgaande is dat de klacht deels gegrond is. Verweerster heeft op die klachtonderdelen gehandeld in strijd met de zorg die zij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens klaagster had behoren te betrachten.

5.10 Wat de op te leggen maatregel betreft is het college van oordeel dat kan worden volstaan met de lichtste maatregel. Verweerster heeft met goede intenties gehandeld en heeft zich laten voorlichten door een jurist, waarbij zij helaas een onjuiste afweging heeft gemaakt. Verweerster heeft zich toetsbaar opgesteld. Het college gaat er van uit dat zij van deze klacht heeft geleerd.”

3.         Beoordeling van het beroep

            3.1       De oorspronkelijke klacht bestond uit twee onderdelen. Het Regionaal Tuchtcollege heeft het eerste klachtonderdeel, dat de gz-psycholoog haar beroepsgeheim heeft doorbroken bij het doen van een onterechte zorgmelding over de dochter van klaagster bij Veilig Thuis, gegrond verklaard en aan de gz-psycholoog de maatregel van waarschuwing opgelegd. De gz-psycholoog is onder aanvoering van vijf gronden in beroep gekomen van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. De eerste grond richt zich tegen de vaststelling en de interpretatie van de feiten door dat college en met de overige vier gronden tezamen komt de gz-psycholoog op tegen de gegrondverklaring van het eerste klachtonderdeel en tegen de aan haar opgelegde maatregel van waarschuwing.

            3.2       Klaagster heeft in beroep verweer gevoerd en - impliciet - tot verwerping van het beroep geconcludeerd.

            3.3       Voor wat betreft de eerste beroepsgrond, die betrekking heeft op de weergave door het Regionaal Tuchtcollege van de voor de beoordeling van de klacht relevante feiten en omstandigheden, geldt dat het Centraal Tuchtcollege hierop in het onderstaande terug zal komen, voor zover dit bij de behandeling van het beroep van belang zal zijn.

            3.4       Artikel 8 lid 1 van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (WKKGZ) luidt:

          “De zorgaanbieder stelt een meldcode vast waarin stapsgewijs wordt aangegeven hoe met signalen van huiselijk geweld of kindermishandeling wordt omgegaan en die er redelijkerwijs aan bijdraagt dat zo snel en adequaat mogelijk hulp kan worden geboden.”

Op basis van deze verplichting (die tot aan de inwerkingtreding op 1 januari 2016 van de WKKGZ was neergelegd in artikel 3a van de Kwaliteitswet Zorginstellingen) is door E., de zorginstelling waar de gz-psycholoog werkzaam is, de “Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling E.” opgesteld. Het handelen van de gz-psycholoog dient aan deze meldcode te worden getoetst.

3.5       Het stappenplan van de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling E. bevat de volgende stappen:

1.               Breng de feiten in kaart (Gebruik de Veiligheidskaart SofS, bespreek met cliënt

                        belang informatie derden, bel informanten);

2.               Overleg casus met collega’s (Bespreek in intervisiegroep, overweeg de

mogelijkheid om anoniem advies bij AMK of SHG te vragen, noteer de adviezen in dossier);

3.               Bespreek met cliënt/ouders (Bespreek zorgen en feiten met behulp van de

                        Veiligheidskaart SofS);

4.               Weeg aard, ernst en recidiverisico af (Weeg dit af met het team);

5.               Melden naast behandelen (Informeer de cliënt vooraf bij melding);

6.               Monitor behandeling en effect op de veiligheid.

            3.6       Het Centraal Tuchtcollege stelt voorop dat het dossier zoals dat door de gz-psycholoog is bijgehouden bijzonder zorgvuldig, degelijk en uitgebreid is. Het biedt een uitstekend inzicht in het handelen van de gz-psycholoog en in de door haar gemaakte afwegingen en stelt het Centraal Tuchtcollege daarmee eenvoudig in staat dit handelen te toetsen aan voornoemde meldcode.

            3.7       Met betrekking tot het handelen van de gz-psycholoog in relatie tot de hiervoor onder 3.5 genoemde stappen overweegt het Centraal Tuchtcollege als volgt.

Stap 1: breng de feiten in kaart

Uit het dossier komen de feiten die aanleiding hebben gegeven tot de zorgmelding naar voren. De gz-psycholoog heeft de veiligheidskaart SofS zorgvuldig en uitgebreid ingevuld. Hetgeen zij op de veiligheidskaart heeft vermeld vindt steun in de uitgebreide verslagen van de contacten die zij met klaagster heeft gehad. Voorts heeft de gz-psycholoog, in de periode vanaf het eerste kennismakingsgesprek op 23 september 2014 tot aan de uiteindelijke zorgmelding bij Veilig Thuis op 25 februari 2015, regelmatig overleg (telefonisch of per email) gepleegd met Vangnet Jeugd en J.. Ook heeft zij kort na het intake-gesprek contact gezocht met F. en met de eerdere behandelaar van klaagster, gz-psycholoog K..

            Stap 2: overleg casus met collega’s

            Blijkens de overgelegde verslagen multidisciplinair overleg heeft de gz-psycholoog in ruime mate met haar collega’s over de casus overlegd. Wanneer begin januari 2015 het contact tussen de gz-psycholoog en Vangnet Jeugd en J. bemoeilijkt wordt omdat klaagster haar eerder aan de gz-psycholoog verleende toestemming om informatie met deze beide instellingen te delen intrekt, wint de gz-psycholoog anoniem advies in bij Veilig Thuis. Zij krijgt het advies een zorgmelding te doen wanneer klaagster persisteert in haar weigering toestemming tot het uitwisselen van informatie te verlenen. Wanneer klaagster die toestemming blijft weigeren overlegt de gz-psycholoog op 16 februari 2015 nogmaals anoniem met Veilig Thuis. Veilig Thuis adviseert (nogmaals) een zorgmelding te doen.

            Stap 3: bespreek met cliënt/ouders

            Uit het dossier komt naar voren dat de gz-psycholoog de zorgen die zij had over de veiligheid van de dochter van klaagster meermaals met klaagster heeft besproken.

                     Stap 4: weeg aard, ernst en recidiverisico af

Uit het dossier komt naar voren dat aard, ernst en recidiverisico door de gz-psycholoog zorgvuldig zijn afgewogen en dat zij ook over voldoende informatie beschikte om deze afweging te maken. Voorts blijkt uit de verslagen multidisciplinair overleg dat zij hierover ook met haar collega’s heeft overlegd.

                     Stap 5: melden naast behandelen

            De gz-psycholoog heeft meerdere malen bij klaagster, bij Vangnet Jeugd en bij J. (voor het eerst in oktober 2014) aangedrongen op het starten van een Signs of Safety traject. Onder meer door het ontbreken van toestemming van klaagster om informatie met genoemde hulpverleners te delen is dit traject niet van de grond gekomen. Op

            19 februari 2015 is klaagster telefonisch op de hoogte gesteld van het voornemen van E. om een zorgmelding bij Veilig Thuis te doen. 

            Nu klaagster de behandelrelatie met de gz-psycholoog begin januari 2015 had verbroken is de zesde stap van de meldcode niet van toepassing.

            3.8       Het Centraal Tuchtcollege oordeelt aan de hand van het voorgaande dat de gz-psycholoog bij het doen van de zorgmelding en het daarmee doorbreken van haar beroepsgeheim de zorgvuldigheidseisen zoals die zijn neergelegd in de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling E. in acht heeft genomen.

3.9       Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het Centraal Tuchtcollege over het eerste klachtonderdeel anders oordeelt dan het Regionaal Tuchtcollege en dat de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege, voor zover daarbij het eerste klachtonderdeel gegrond is verklaard en aan de gz-psycholoog de maatregel van waarschuwing is opgelegd, niet in stand kan blijven. Het Centraal Tuchtcollege zal de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege in zoverre vernietigen en de klacht alsnog in zijn geheel ongegrond verklaren. Om redenen aan het algemeen belang ontleend zal het Centraal Tuchtcollege bepalen dat onderhavige beslissing op na te noemen wijze wordt bekend gemaakt.

4.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

vernietigt de beslissing waarvan beroep voor zover in die beslissing het eerste klachtonderdeel gegrond is verklaard en de gz-psycholoog de maatregel van waarschuwing is opgelegd;

en in zoverre opnieuw rechtdoende:

wijst de in het eerste klachtonderdeel vermelde klacht alsnog af;

bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Staatscourant, en zal worden aan­geboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie, Medisch Contact en het Tijdschrift GZ-psychologie, met het verzoek tot plaatsing.

Deze beslissing is gegeven door: mr. A.D.R.M Boumans, voorzitter,

mr. L.F. Gerretsen-Visser en mr. A.R.O. Mooy, leden-juristen en drs. E.D. Berkvens, en

mr. drs. L.C. Mulder, leden-beroepsgenoten en mr. M.D. Barendrecht-Deelen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 10 januari 2017.

            Voorzitter   w.g.                                Secretaris  w.g.