ECLI:NL:TGZCTG:2017:1 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2016.025

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2017:1
Datum uitspraak: 10-01-2017
Datum publicatie: 10-01-2017
Zaaknummer(s): c2016.025
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen een huisarts. Klagers verwijten de huisarts (samengevat) dat het verslag dat zij op 8 september 2005 heeft opgesteld ten behoeve van de huisarts van klaagster, niet correct is. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht als kennelijk ongegrond en overigens van onvoldoende gewicht afgewezen. De behandeling van de zaak in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg. Het beroep wordt verworpen.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2016.025 van:

1. A., wonende te B., 2. C., wonende te B., appellanten, klagers in eerste aanleg,      

tegen

L., huisarts, werkzaam te I., verweerster in beide instanties,

gemachtigde: mr. D.M. Pot, verbonden aan Stichting VvAA Rechtsbijstand te Utrecht.

1.               Verloop van de procedure

            Bij pro forma klaagschrift van 7 september 2015, aangevuld bij klaagschrift van

26 september 2015 (met latere correcties) hebben A. en C. - hierna klaagster en klager, tezamen te noemen: klagers - bij het Regionaal Tuchtcollege te Groningen tegen L. - hierna de huisarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 1 december 2015, onder nummer G2015/107, heeft dat College de klacht als kennelijk ongegrond en overigens van onvoldoende gewicht afgewezen. Klagers zijn van die beslissing tijdig in beroep gekomen.

Bij brief van 1 december 2016, bij het Centraal Tuchtcollege ingekomen op

2 december 2016, hebben klagers een verzoek gedaan tot wraking van (onder meer) mr. T.L. de Vries (plaatsvervangend voorzitter Centraal Tuchtcollege) en

dr. R.T. Ottow (chirurg).

Bij beslissing van 5 december 2016 heeft de wrakingskamer van het Centraal Tuchtcollege (voor zover hier relevant) het verzoek tot wraking afgewezen en tevens bepaald dat een volgend verzoek om wraking van de leden van het Centraal Tuchtcollege niet in behandeling wordt genomen, tenzij feiten en omstandigheden worden voorgedragen die pas na het eerdere verzoek aan verzoekers bekend zijn geworden.

Op 5 december 2016 (aangevuld op 6 december 2016) hebben klagers opnieuw een verzoek gedaan tot wraking van alle bij deze zaak betrokken leden van het Centraal Tuchtcollege. In dit verzoek zijn geen feiten of omstandigheden vermeld die pas na het eerdere verzoek tot wraking aan klagers bekend zijn geworden. Dit verzoek tot wraking is daarom niet in behandeling genomen.

De zaak is in beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaken met nummers C2016.026, C2016.027, C2016.028, C2016.029, C2016.030, C2016.031, C2016.032, C2016.033 en C2016.038 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 6 december 2016, waar is verschenen de huisarts, bijgestaan door mr. Pot.

Klagers zijn niet verschenen.

Na afloop van de mondelinge behandeling heeft het College, na beraadslaging in raadkamer, in het openbaar mondeling uitspraak gedaan. Hetgeen hierna volgt is een schriftelijke uitwerking van die uitspraak.

2.               Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“2. Beoordeling

2.1 Het College stelt vast dat de klacht nog juist binnen de verjaringstermijn is ingekomen. Klagers zijn dus op het nippertje ontvankelijk in hun klacht.

2.2 Verweerster heeft klaagster volgens haar zeggen gezien op 8 september 2005 in verband met opgelopen (t)rekletsel, val op uitgestrekte hand en letsel been.

2.3 De klacht houdt het volgende in:

‘De correspondentie is niet correct. De arts is hier verantwoordelijk voor net zoals de assistentes. Links en rechts is verwisseld. Daarnaast is A. meteen doorgestuurd naar de spoedeisende hulp conform protocol trekletsel en val met uitgestrekt hand en FESH Trauma center. Ook de kneuzing van de enkel ontbreekt. Uit de tekst blijkt niet dat:

·                 er eerst met een bloempot en daarna met een stoeptegel (oude halve

stoeptegel, 50 cm dikker dan gewone) gericht op A. en C. is gegooid en dat de stoeptegel op de elleboog van C. is afgeketst.

·                 A. door de coniferenhaag getrokken is aan de hand en

val op uitgestrekte hand en over het enkel is gegaan. Zij last heeft van de gehele arm en schouder.

·                 Ook de krassen zijn niet goed omschreven. Ook A. een

            kras op de elleboog gehad.

·                 Uit de correspondentie blijkt niet waarop de medische constatering met

            name kneuzing gebaseerd zijn.’

2.4  Het College begrijpt dat klagers het oog hebben op het verslag dat verweerster als waarnemend huisarts op 8 september 2005 te 21:11:01 uur heeft opgesteld ten behoeve van de huisarts van klaagster A..

2.5 Naar het oordeel van het College voldoet dit verslag aan de eisen die daaraan vanuit professioneel oogpunt redelijkerwijs kunnen worden gesteld. Een volledige omschrijving van het gebeuren dat aan het letsel ten grondslag ligt, als ware het verslag een proces-verbaal van politie, wordt niet vereist. Dit zou anders zijn als er medische redenen zouden zijn die tot een meer uitvoerige weergave zouden moeten leiden. Daarvan is in deze zaak echter niet gebleken.

In zoverre zal de klacht kennelijk ongegrond worden verklaard.

2.6 Voor zover er in dit verslag al onjuistheden en onvolledigheden zouden voorkomen, zijn deze van onvoldoende gewicht.  Er blijkt ook niet dat klagers hiervan enig concreet nadeel hebben ondervonden. Zij stellen juist zelf dat conform protocol is gehandeld.

2.7 Bij deze stand van zaken bestaat er geen aanleiding verweerster nog om een

verweer te vragen en moet worden beslist als volgt.”

3.               Vaststaande feiten en omstandigheden

            3.1       Op 8 september 2005 heeft klaagster letsel opgelopen aan arm, schouder en been.

3.2.      De huisarts heeft klaagster op 8 september 2005 gezien in verband met het door haar opgelopen letsel.

4.               Beoordeling van het beroep

4.1            In beroep hebben klagers hun klacht (schriftelijk) herhaald en nader toegelicht.

4.2            De behandeling van de zaak in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5.               Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. T.L. de Vries, voorzitter, mr. E.F. Lagerwerf-Vergunst en mr. drs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, leden-juristen en dr. W. de Ruijter en dr. R.T Ottow, leden-beroepsgenoten en mr. R. Blokker, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 6 december 2016.

            Voorzitter   w.g.                                Secretaris  w.g.