ECLI:NL:TGDKG:2017:66 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam 358.2016

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2017:66
Datum uitspraak: 03-03-2017
Datum publicatie: 23-06-2017
Zaaknummer(s): 358.2016
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzet ongegrond. Geen nieuwe feiten of omstandigheden gebleken.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM 4

Beslissing van 3 maart 2017 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van de voorzitter van 22 maart 2016 met zaaknummer C/13/598463/ DW RK 15/1091 en het daartegen ingestelde verzet met nummer C/13/605749 / DW RK 16/358 ingesteld door:

[ ] en [ ],

wonende te Tilburg,

klagers,

tegen:

[ ],

gerechtsdeurwaarder te [ ],

beklaagde,

gemachtigde: [ ].

1. Verloop van de procedure

Voormelde beslissing van de voorzitter is bij brief van 24 maart 2016 aan klagers toegezonden. Bij verzetschrift ingekomen op 6 april 2016, hebben klagers tegen de beslissing van de voorzitter verzet ingesteld. Bij brief, ingekomen op 8 april 2016, heeft de gerechtsdeurwaarder verweer tegen het verzet gevoerd. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 20 januari 2017 in aanwezigheid van de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder. Klagers hebben bij e-mail van 17 januari 2017 laten weten dat zij niet ter zitting zouden verschijnen. De gerechtsdeurwaarder heeft een pleitnota overgelegd. De uitspraak is bepaald op 3 maart 2017.

2. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

- Klagers zijn bij vonnis veroordeeld tot betaling van achterstallige bijdragen aan hun VVE. Zij hebben in juli 2015 met de advocaat van hun wederpartij een betalingsregeling van € 100,00 per maand getroffen. De betalingstermijn is verruimd tot 1 augustus 2015, maar klagers hebben niet tijdig betaald. Zij hebben op 6 augustus 2015 betaald.

- De advocaat heeft vervolgens aan de gerechtsdeurwaarder de opdracht tot de executie van het vonnis gegeven en op 11 augustus 2015 is het vonnis betekend.

- Op 19 augustus 2015 is via de gerechtsdeurwaarder een nieuwe betalingsregeling getroffen die inhield dat 6 maandelijkse termijnen van € 134,43 dienden te worden betaald. Klagers bleven termijnen van € 100,00 betalen. Op 14 oktober 2015 is de regeling beëindigd. Daarna konden klagers de vordering in drie maandelijkse termijnen van € 172,60 voldoen.

2. De klacht

Klagers beklagen zich er samengevat over dat:

a:hen een te korte verruimde betalingstermijn tot 1 augustus 2015 is gegund nadat zij de advocaat van hun wederpartij hadden geïnformeerd dat zij één betalingstermijn van de betalingsregeling niet tijdig konden voldoen;

b: de oorspronkelijke hoofdsom lager was dan de gevorderde hoofdsom die zij volgens de advocaat in termijnen dienden te betalen;

c: zij periodiek na de betekening van het vonnis een maandelijks bedrag van € 134,43 dienden te voldoen, terwijl zij daarmee niet akkoord zijn gegaan, nu zij maximaal

€ 100,00 per maand kunnen missen.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft aangevoerd dat de klacht zich niet tegen hem richt maar tegen de advocaat en de wederpartij van klagers. Zijn opdrachtgever, de advocaat van de wederpartij van klagers, is verantwoordelijk voor de getroffen betalingsregelingen. Aan hem is slechts de executie van het vonnis opgedragen.

4. De beslissing van de voorzitter

4.1. De voorzitter heeft geoordeeld dat de klacht ongegrond is en heeft daartoe het volgende overwogen. Met betrekking tot klachtonderdeel a heeft de voorzitter overwogen dat dit klachtonderdeel zich richt tot handelen door de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder.

4.2. Met betrekking tot klachtonderdeel b heeft de voorzitter overwogen dat het mogelijk is dat de hoogte van de hoofdsom is opgelopen vanwege bijkomende kosten. Volgens de wederpartij bedroeg de vordering per 2 juli 2015 € 395,90 terwijl zij volgens de advocaat nog € 597,78 dienden te betalen. Voor deze mededeling is de gerechtsdeurwaarder echter niet verantwoordelijk. Dat betreft een executiegeschil waarvoor klagers zich eventueel tot de gewone rechter kunnen wenden.

4.4. Met betrekking tot klachtonderdeel c heeft de voorzitter overwogen dat het wettelijk uitgangspunt is dat een schuldenaar alleen met toestemming van de schuldeiser bevoegd is om het verschuldigde in termijnen te voldoen. Dat houdt in dat een schuldeiser een (opnieuw) aangeboden betalingsregeling mag weigeren. Daarnaast merkt de voorzitter nog op dat de gerechtsdeurwaarder niet verplicht is om een betalingsregeling overeen te komen. Dat klagers niet hebben ingestemd met het hogere maandbedrag van € 134,43 heeft derhalve niet ten gevolge dat de gerechtsdeurwaarder tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld.

6. De ontvankelijkheid van het verzet .

Klagers hebben het verzet tegen voormelde beslissing van de voorzitter ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in hun verzet kunnen worden ontvangen.

7. De gronden van het verzet

Klagers zijn het niet eens met de beslissing van de voorzitter. Het is niet terecht dat het aflossingsbedrag werd verhoogd. Klagers betaalden al € 100,00 per maand op hun schuld af en dat is op zich al een hoog bedrag. Klagers vinden het voorts niet terecht dat de gerechtsdeurwaarder loonbeslag heeft gelegd. Nu zijn er ook nog extra kosten bijgekomen. Klagers vinden dat zij recht hebben op restitutie van de kosten.

8. Het verweer in verzet

De gerechtsdeurwaarder heeft aangevoerd dat in verzet geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn aangevoerd. Het is voorts niet aan de Kamer om te beslissen over restitutie van gelden. De getroffen aflossingsregeling zijn getroffen onder verantwoordelijkheid van de opdrachtgever. Klagers zijn geen enkele regeling stipt nagekomen. Op 25 november 2015 is na daartoe bekomen opdracht beslag gelegd. Klagers hebben het oplopen van de kosten aan zichzelf te wijten.

9. De beoordeling van de gronden van het verzet

9.1 Het onderzoek in verzet heeft niet geleid tot de vaststelling van andere feiten of omstandigheden en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de voorzitter.

9.2 Ter zitting heeft de gerechtsdeurwaarder een e-mail wisseling met klaagster overgelegd. Daaruit blijkt dat nadat de gerechtsdeurwaarder was ingeschakeld op 19 augustus 2015 een regeling is getroffen waarbij klagers 6 termijnen van € 134,43 dienden te betalen. Op 30 september 2015 heeft de gerechtsdeurwaarder klagers geschreven dat zij die regeling niet nakwamen en de betalingsachterstand nog mochten aanzuiveren. Klagers hebben niets meer laten horen en op 14 oktober 2015 is de regeling door de gerechtsdeurwaarder beëindigd. Bij e-mail van 21 oktober 2015 is door de gerechtsdeurwaarder aan klagers meegedeeld dat zij alsnog in drie termijnen van € 172,60 mochten betalen. Tevens is toegelicht waarom het openstaande bedrag iets hoger was geworden dan op het moment van de betekening van het vonnis. Klaagster heeft op 21 oktober 2015 laten weten dat zij niet meer dan € 100,00 per maand konden aflossen. Dit betekent dat klagers de regeling niet correct zijn nagekomen en dat de gerechtsdeurwaarder gerechtigd was om de executie voort te zetten en beslag te leggen. Klagers dienen te beseffen dat een regeling alleen tot stand kan komen met de instemming van de schuldeiser. Dat die geen genoegen kon nemen met de door klagers voorgesteld betaling € 100,00 per maand, kunnen klagers de gerechtsdeurwaarder niet verwijten, hoe moeilijk hun financiële omstandigheden ook mogen zijn. Het oplopen van de kosten hebben klagers inderdaad aan zichzelf te wijten.

9.3 Wel had de voorzitter in zijn beslissing nog aandacht moeten besteden aan dit laatste aspect van het oplopen van de kosten. Daarvan valt zoals gezegd de gerechtsdeurwaarder niets te verwijten. De Kamer kan de gerechtsdeurwaarder ook niet verplichten om in rekening gebrachte kosten terug te betalen.

10. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

- verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. A.E. de Vos, plaatsvervangend-voorzitter, mr. M. Nijenhuis en M. Colijn, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 maart 2017 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Op grond van het bepaalde in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet staat tegen deze beslissing geen rechtsmiddel open.

.