ECLI:NL:TGDKG:2017:62 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam 871.2016
ECLI: | ECLI:NL:TGDKG:2017:62 |
---|---|
Datum uitspraak: | 25-04-2017 |
Datum publicatie: | 23-06-2017 |
Zaaknummer(s): | 871.2016 |
Onderwerp: | Ambtshandelingen (art. 2 Gdw) |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Verzet ongegrond. Geen nieuwe feiten of omstandigheden gebleken. |
KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM 4
Beslissing van 25 april 2017 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beschikking van 2 augustus 2016 met zaaknummer C/13/609114 / DW RK 16/559 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/613541 / DW RK 16/871 ingesteld door:
[ ],
wonende te Arnhem,
klager,
tegen:
1. [ ],
toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [ ],
2. [ ],
gerechtsdeurwaarder te [ ],
beklaagden.
1. Ontstaan en verloop van de procedure
Bij brief met bijlagen, ingekomen op 3 juni 2016 heeft klager een klacht ingediend tegen gerechtsdeurwaarder sub 1, hierna: gerechtsdeurwaarder. Bij brief, ingekomen op 22 juni 2016, heeft de gerechtsdeurwaarder een verweerschrift ingediend.
Bij beslissing van 2 augustus 2016 heeft de voorzitter de klacht ongegrond verklaard. Klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 2 augustus 2016. Bij brief met bijlagen, ingekomen op 10 augustus 2016, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare zitting van 28 februari 2017 alwaar klager is verschenen. De gerechtsdeurwaarders zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 11 april 2017.
2. De feiten
Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:
- Op 29 maart 2016 is een dwangbevel tegen klager uitgevaardigd.
- Op 12 april 2016 heeft gerechtsdeurwaarder sub 1. het dwangbevel aan klager betekend met gelijktijdig bevel om aan de inhoud te voldoen.
- Op 13 april 2016 heeft klager de gerechtsdeurwaarders verzocht om hem een compleet dossier te doen toekomen en verzocht om uitstel.
- Namens de gerechtsdeurwaarders is op 20 april 2016, naar aanleiding van de brief van 13 april 2016, telefonisch contact geweest met klager. Hierin is klager medegedeeld dat een volledig dossier niet kon worden verstrekt, nu de gerechtsdeurwaarders enkel het dwangbevel ter beschikking hebben gekregen. Het verzoek tot uitstel is afgewezen. Klager is voor verdere inhoudelijke vragen doorverwezen naar de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarders.
- Op 10 mei 2016 is derdenbeslag gelegd onder de Gemeente Arnhem. Het beslagexploot is op dezelfde dag aan klager betekend.
- Bij brief van 10 mei 2016 hebben de gerechtsdeurwaarders klager informatie verstrekt over de getroffen rechtsmaatregelen.
- Bij schrijven van 16 mei 2016 verzoekt klager wie hij op 20 april 2016 aan de telefoon heeft gehad.
- De gerechtsdeurwaarders hebben klager bij schrijven van 26 mei 2016 gewezen op de mogelijkheid om een executiegeschil te starten.
3. De oorspronkelijke klacht
Klager beklaagt zich er - naar de voorzitter begrijpt - samengevat over dat de gerechtsdeurwaarders:
a: zich ondanks verzoek hiertoe niet hebben gelegitimeerd op het moment van betekening van een exploot;
b: niet (afdoende) hebben gereageerd op correspondentie met klager.
4. Het oorspronkelijke verweer van de gerechtsdeurwaarders
De gerechtsdeurwaarders hebben de klacht gemotiveerd weersproken.
5. De beslissing van de voorzitter
5 .1. Ingevolge het daartoe bepaalde in de Gerechtsdeurwaarderswet kunnen slechts klachten worden ingediend tegen gerechtsdeurwaarders (waaronder mede worden begrepen waarnemend- en kandidaat-gerechtsdeurwaarders). Weliswaar heeft klager dit gedaan, doch heeft gerechtsdeurwaarder sub 2. aangevoerd dat een bepaald klachtonderdeel (namelijk het niet afdoende reageren op correspondentie) ziet op het handelen van medewerkers waarvoor hij de verantwoordelijkheid draagt. Daarom wordt deze gerechtsdeurwaarder, naast de door klager met naam genoemde gerechtsdeurwaarder, eveneens aangemerkt als beklaagde. Hiermee is in de aanhef van de beschikking al rekening gehouden.
5.2. Ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarders een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.
5.3 De voorzitter heeft geoordeeld dat de klacht ongegrond is en heeft daartoe het volgende overwogen. Klager is door de gerechtsdeurwaarders voldoende op zijn rechten en plichten gewezen. Er is een dwangbevel tegen klager uitgevaardigd waar klager niet vrijwillig aan heeft voldaan. De gerechtsdeurwaarders zijn op grond van deze titel derhalve gerechtigd om executiemaatregelen te nemen. Indien klager het daar niet mee eens is, geeft artikel 438 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering een algemene regeling. Krachtens deze bepaling dienen geschillen met betrekking tot de executie voorgelegd te worden aan de bevoegde (executie)rechter. Het tuchtrecht biedt daarvoor niet de geƫigende weg.
5.4 Met betrekking tot klachtonderdeel a heeft de voorzitter overwogen dat voor hetgeen klager stelt met betrekking tot de legitimatieplicht van gerechtsdeurwaarder sub 1. het navolgende geldt. Het is juist dat gerechtsdeurwaarders zich dienen te legitimeren als hierom gevraagd wordt. Gerechtsdeurwaarder sub 1. heeft echter aangevoerd dat klager aan hem nimmer een verzoek tot legitimatie heeft gedaan en de gerechtsdeurwaarder na het voorstellen geen aanleiding had om zich uit eigen initiatief te legitimeren. In het onderhavige geval heeft klager niet aannemelijk gemaakt dat hij gerechtsdeurwaarder sub 1. heeft verzocht om zich te legitimeren. Klagers enkele stelling dat gerechtsdeurwaarder sub 1. zich niet kon legitimeren, is daarvoor onvoldoende.
5.5. Met betrekking tot klachtonderdeel b heeft de voorzitter overwogen dat van gerechtsdeurwaarders mag worden verwacht dat zij brieven met betrekking tot een dwangbevel binnen een redelijke termijn beantwoorden. Uit de door de gerechtsdeurwaarder overgelegde producties kan worden opgemaakt dat wel degelijk op de brieven van klager is gereageerd. Op de brief d.d. 13 april 2016 is weliswaar niet schriftelijk gereageerd maar telefonisch, aldus de gerechtsdeurwaarder. Dit wordt blijkens de brief van klager d.d. 16 mei 2016 ook niet door hem weersproken. Klager is in dit gesprek voor inhoudelijke vragen doorverwezen naar de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarders. Dat klager het klaarblijkelijk niet eens is met de inhoud van de reacties zijdens de gerechtsdeurwaarders maakt niet dat de gerechtsdeurwaarders tuchtrechtelijk laakbaar hebben gehandeld. Zij hebben zich enkel gehouden aan hun ministerieplicht volgend uit artikel 11 van de Gerechtsdeurwaarderswet.
6. De ontvankelijkheid van het verzet
Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.
7. De gronden van het verzet
In verzet heeft klager aangevoerd dat hij het niet eens is met de beslissing van de voorzitter.
8. De beoordeling van de gronden van het verzet
8.1 De kamer is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval.
8.2 De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren daarom geen nieuwe gezichtspunten op. De door klager in verzet overgelegde stukken maken dit niet anders. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet dient ongegrond te worden verklaard.
7.4 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.
BESLISSING:
De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:
- verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gegeven door mr. M. Nijenhuis, plaatsvervangend-voorzitter, mr. L. van Berkum en mr. J.J.L. Boudewijn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 april 2017, in tegenwoordigheid van de secretaris.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.