ECLI:NL:TGDKG:2017:61 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam 281.2016
ECLI: | ECLI:NL:TGDKG:2017:61 |
---|---|
Datum uitspraak: | 25-04-2017 |
Datum publicatie: | 23-06-2017 |
Zaaknummer(s): | 281.2016 |
Onderwerp: | Ambtshandelingen (art. 2 Gdw) |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klacht gegrond. Geen maatregel . Niet reageren op een essentiële brief. |
KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM 4
Beslissing van 25 april 2017 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13//604531 / DW RK 16/281 ingesteld door:
[ ],
wonende te Landgraaf,
klaagster,
tegen:
1. [ ],
2. [ ],
gerechtsdeurwaarders te [ ],
beklaagden.
1. Ontstaan en loop van de procedure
Bij brief met bijlagen, ingekomen op 16 maart 2016, heeft klaagster een klacht ingediend tegen (de organisatie van) beklaagden, hierna: de gerechtsdeurwaarders. Bij brief met bijlagen, ingekomen op 4 mei 2016, hebben de gerechtsdeurwaarders op de klacht gereageerd. Bij brief van 30 mei heeft klaagster nog nader gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 28 februari 2017 in aanwezigheid van klaagster (vergezeld door haar echtgenoot) en gerechtsdeurwaarder sub 2 (mede namens gerechtsdeurwaarder sub 1).Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 11 april 2017.
2. De feiten
Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:
a) De gerechtsdeurwaarders zijn belast met het incasseren van een drietal vorderingen op klaagster.
b) Daarvoor hebben de gerechtsdeurwaarders drie afzonderlijke dossiers gehanteerd. De onderhavige klacht ziet op het dossier met nummer 8177285. Dit dossier betreft de vordering ter zake van een door klaagster verschuldigd bedrag inzake een consult van een tandarts.
c) Bij brief van 25 augustus 2014 heeft klaagster zowel bij de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarders als de tandarts bezwaar gemaakt tegen een gedeelte van de vordering, zijnde een bedrag van € 50,24. Het overige gedeelte van de vordering – welk gedeelte door klaagster niet wordt betwist, zijnde een bedrag van € 21,29 – heeft klaagster reeds aan de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarders voldaan.
d) Bij brief van 8 november 2014 hebben de gerechtsdeurwaarders klaagster aangeschreven met betrekking tot de niet betaalde nota.
e) Bij brief van 11 november 2014 heeft klaagster bij de gerechtsdeurwaarders bezwaar gemaakt tegen het bedrag van de vordering en de incassokosten.
f) Bij aangetekende aan de gerechtsdeurwaarders gerichte brief van 28 november 2014 heeft klaagster haar bezwaren tegen de vordering herhaald.
g) Bij brief van 21 januari 2015 heeft klaagster gereageerd op de aanmaningsbrief van de gerechtsdeurwaarders van 15 januari 2015 en haar bezwaren tegen de vordering nogmaals kenbaar gemaakt. Op 4 augustus 2015 zijn de gerechtsdeurwaarders en klaagster telefonisch een afbetalingsregeling overeengekomen voor alle drie de dossiers, inhoudende betaling door klaagster van opeenvolgende, maandelijkse termijnen van € 200,00. Vervolgens is deze afbetalingsregeling vastgelegd in een overeenkomst en op 11 augustus 2015 ondertekend door klaagster.
h) Naar het oordeel van de gerechtsdeurwaarders hield klaagster zich niet aan deze afbetalingsregeling, waarna tussen de gerechtsdeurwaarders en klaagster opnieuw over de vordering is gecorrespondeerd.
i) Vervolgens heeft klaagster in de drie dossiers een bedrag van € 839,81 aan de gerechtsdeurwaarders betaald.
j) Op 15 januari 2016 ontving klaagster een laatste betalingsherinnering, de zogenaamde 14-dagen brief, van de gerechtsdeurwaarders. Op 29 februari 2016 is klaagster door de gerechtsdeurwaarders gedagvaard. Bij vonnis op tegenspraak is de vordering toegewezen.
3. Klacht
Klaagster beklaagt zich samengevat over het volgende. Allereerst stelt klaagster dat zij zich zowel per e-mail en per brief als telefonisch tot de gerechtsdeurwaarders heeft gewend, maar dat de gerechtsdeurwaarders meerdere malen hebben nagelaten daarop te reageren. Daarnaast verwijt klaagster de gerechtsdeurwaarders dat zij haar geen juiste specificatie toe hebben gezonden van de reeds door haar betaalde bedragen en de nog openstaande bedragen. Voorts stelt klaagster dat de gerechtsdeurwaarders ten onrechte bij dagvaarding incassokosten in rekening brengen, nu zij meerdere malen bezwaar heeft gemaakt tegen de hoogte van de vordering. Tot slot zijn er onjuistheden gesteld in de dagvaarding.
4. Het verweer van de gerechtsdeurwaarders
De gerechtsdeurwaarders hebben de klacht weersproken, maar hebben toegegeven dat inderdaad niet op alle correspondentie is gereageerd.
5. Beoordeling van de klacht
5.1. Het gerechtsdeurwaarderskantoor kan niet als beklaagde worden aangemerkt. Op grond van een uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 12 augustus 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:3696) volgt dat bij klachten tegen een samenwerkingsverband de tuchtrechter zelf dient te onderzoeken tegen welke gerechtsdeurwaarder(s) van het samenwerkingsverband de klacht zich richt. Het dossier is kennelijk in behandeling op het kantoor van de gerechtsdeurwaarder in [ ]. De in aanhef van deze beschikking vermelde, aan het kantoor verbonden gerechtsdeurwaarders worden als beklaagden aangemerkt. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.
5.2 Ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met die wet of in strijd met hetgeen een behoorlijk gerechtsdeurwaarder betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarders een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.
5.3 In de kern komt de klacht erop neer dat niet op brieven is gereageerd. De gerechtsdeurwaarders hebben ter zitting erkend dat de brief van klaagster van 28 november 2014 waarvan klaagster een bewijs van aangetekende verzending in het geding heeft gebracht, wel moet zijn ontvangen maar kennelijk in het ongerede is geraakt. Nu vaste rechtspraak is dat op brieven dient te worden gereageerd (zie daarvoor onder meer Hof Amsterdam 6 december 2011, ECLI:NL:GHAMS:2011:BV3843, r.o. 6.1) en dit een essentiële brief betreft waarin klaagster uiteen heeft gezet waarom een deel van de vordering werd betwist, had wel gereageerd moeten worden. Kennelijk hebben de gerechtsdeurwaarder in de veronderstelling verkeerd dat de later alsnog getroffen regeling ook het betwiste deel van de vordering in dossier 8177285 betrof en dat zij als het ware daardoor gedwongen werd een deel van een vordering waarvoor nog geen titel bestond af te lossen. Niet gebleken is dat de gerechtsdeurwaarders dit bewust hebben gedaan, maar kennelijk is er slordig gehandeld. De Kamer acht dit onderdeel van de klacht gegrond.
5.4 De overige onderdelen van de klacht zijn enerzijds gemotiveerd weersproken en anderzijds onvoldoende onderbouwd. Op grond daarvan acht de Kamer die onderdelen niet gegrond.
5.5 De Kamer ziet geen aanleiding om voor het gegronde deel van de klacht een maatregel op te leggen.
6. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING
De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:
- verklaart de klacht deels gegrond;
- ziet voor het gegronde deel van de klacht van het opheffen van een maatregel af.
Aldus gegeven door mr. M. Nijenhuis, plaatsvervangend-voorzitter, mr. L. van Berkum en mr. J.J.L. Boudewijn, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 april 2017 in tegenwoordigheid van de secretaris.
Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.