ECLI:NL:TGDKG:2017:49 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam 710.2015 981.2016

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2017:49
Datum uitspraak: 18-04-2017
Datum publicatie: 29-05-2017
Zaaknummer(s):
  • 710.2015
  • 981.2016
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzet ongegrond. Beslag op vakantiegeld. Klaagster heeft niet aangetoond dat zij eerder dan na afdracht van het vakantiegeld stukken heeft ingediend op basis waarvan de gerechtsdeurwaarder de beslagvrije voet (eerder) kon herberekenen. Overschrijding termijn indiening verweerschrift is geen fatale termijn waaraan de consequentie niet-ontvankelijkheid verbonden zit.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 18 april 2017 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 23 augustus 2016 met zaaknummer 710.2015 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer 981.2016 ingesteld door:

[ ],

wonende te [ ],

klaagster,

tegen:

[ ],

gerechtsdeurwaarder te [ ],

beklaagde,

gemachtigde: [ ].

Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brief met bijlagen, ingekomen op 6 augustus 2015, heeft klaagster een klacht ingediend tegen (het kantoor van) beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder.

Bij verweerschrift, ingekomen op 23 oktober 2015, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd.

Bij beslissing van 23 augustus 2016 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klaagster is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 23 augustus 2016.

Bij brief, ingekomen op 6 september 2016, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 7 maart 2017, alwaar klaagster, [ ] en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 18 april 2017.

De ontvankelijkheid van het verzet

Klaagster heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in het verzet kan worden ontvangen.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

- De gerechtsdeurwaarder is belast met de tenuitvoerlegging van een door de gemeente [ ] ten laste van klaagster uitgevaardigd dwangbevel uit hoofde waarvan klaagster dwangsommen verschuldigd is.

- Ten laste van klaagster is beslag gelegd op haar AOW-uitkering.

- Naar aanleiding van een verzoek van klaagster om de beslagvrije voet aan te passen heeft de gerechtsdeurwaarder klaagster bij brief van 20 mei 2015 om bewijsstukken verzocht.

- Bij brief van 3 juni 2015 heeft klaagster de verzochte bewijsstukken toegezonden, waarna de beslagvrije voet op 24 juni 2015 is herberekend.

- Bij brief van 9 juli 2015 heeft de gerechtsdeurwaarder klaagster medegedeeld dat de beslagvrije voet was aangepast.

2. De oorspronkelijke klacht

Klaagster verwijt de gerechtsdeurwaarder dat hij ten onrechte haar vakantiegeld 2014-2015 heeft ingehouden, terwijl hij wist dat haar inkomen onder de beslagvrije voet lag. Klaagster verwijt de gerechtsdeurwaarder daarnaast - samengevat - onderdeel uit te maken van een misdadige organisatie die ten doel heeft klaagster te terroriseren, terwijl klaagster niets heeft misdaan.

3. De beslissing van de voorzitter

3.1. De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

“4.1 Op grond van artikel 34, eerste lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn slechts gerechtsdeurwaarders aan tuchtrechtspraak onderworpen. Bij het onderzoek wie als beklaagde kan worden aangemerkt geldt als leidraad de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 12 augustus 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:3696).

4.2 De klacht is gericht tegen een met naam genoemde gerechtsdeurwaarder die volgens klaagster de beslagvrije voet heeft vastgesteld. Nu die naam niet (meer) voorkomt in het register van gerechtsdeurwaarders, wordt de in aanhef van deze beschikking vermelde gerechtsdeurwaarder als beklaagde aangemerkt. Dit omdat het dossier waarop de klachten betrekking hebben in de bewuste periode op zijn vestiging aldaar in behandeling was. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

4.3 Dat is niet het geval. De vraag of het vakantiegeld van klaagster al dan niet onder het beslag viel is geen vraag die door de tuchtrechter kan worden beantwoord. De gerechtsdeurwaarder heeft bovendien gemotiveerd aangegeven waarom het vakantiegeld van klaagster geheel onder het beslag viel. Voor het andere verwijt dat de gerechtsdeurwaarder wordt gemaakt is, als dit al serieus moet worden genomen is niet onderbouwd. Enig tuchtrechtelijk laakbaar handelen kan niet worden vastgesteld.”

3.2. Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klaagster als kennelijk ongegrond afgewezen.

4. De gronden van het verzet

In verzet heeft klaagster - samengevat - het volgende aangevoerd.

- De rechter is in zaken tussen burgers en de overheid partijdig voor de overheid en de voor de overheid werkende organisaties.

- Het verweerschrift van beklaagde is niet-ontvankelijk, omdat dit niet tijdig is ingediend. De klachten dienen daarom gegrond verklaard te worden.

- Klaagster is financieel uitgekleed en psychologisch kapot gemaakt door de gemeente [ ], terwijl zij niets heeft misdaan.

- Beklaagde heeft wel ten onrechte beslag gelegd op het vakantiegeld van klaagster, nu de uitkering lager was dan de beslagvrije voet. De beslagvrije voet is niet op 9 juli 2015, maar op 9 september 2015 aangepast.

- De voorzitter die de beschikking op 23 augustus 2016 heeft gewezen is partijdig.

- De Kamer minacht klaagster door haar geen kopie van het verweerschrift toe te sturen nadat het verweerschrift was ingediend. Klaagster heeft langer dan een jaar moeten wachten op een uitspraak.

5. De beoordeling van de gronden van het verzet

5.1. Het verzet kan naar het oordeel van de Kamer niet slagen. Het onderzoek in verzet heeft naar het oordeel van de Kamer niet geleid tot vaststelling van andere feiten dan wel tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de voorzitter waarmee de Kamer zich verenigt.

5.2. De Kamer merkt nog op dat de termijn waarbinnen de gerechtsdeurwaarder wordt verzocht een verweerschrift in te dienen geen fatale termijn is, zodat geen sprake is van niet-ontvankelijkheid van het verweerschrift.

5.3. Met betrekking tot het beslag op het vakantiegeld van klaagster en de hoogte van de beslagvrije voet overweegt de Kamer het volgende. Klaagster heeft niet aangetoond dat zij eerder dan op 3 juni 2015 - derhalve nadat het vakantiegeld was afgedragen aan de gerechtsdeurwaarder - stukken heeft ingediend op basis waarvan de gerechtsdeurwaarder de beslagvrije voet (eerder) kon herberekenen.

5.4. De Kamer acht de beslissing van de voorzitter op grond van het voorgaande juist en de door klaagster aangevoerde gronden geven geen aanleiding de motivering van de beslissing aan te passen.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

- verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. S.P. Pompe, plaatsvervangend-voorzitter,

mr. W.M. de Vries en M. Colijn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 april 2017, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.