ECLI:NL:TGDKG:2017:46 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam 743.2016
ECLI: | ECLI:NL:TGDKG:2017:46 |
---|---|
Datum uitspraak: | 18-04-2017 |
Datum publicatie: | 29-05-2017 |
Zaaknummer(s): | 743.2016 |
Onderwerp: | Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw) |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Verzet ongegrond. Het betreft een civielrechtelijke kwestie omtrent de verschuldigdheid van een vordering. Klaagster dient verweer te voeren bij civiele rechter, niet bij de tuchtrechter. |
KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM
Beslissing van 18 april 2017 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 28 juni 2016 met zaaknummer 1175.2015 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer 743.2016 ingesteld door:
[ ],
wonende te [ ],
klaagster,
tegen:
[ ],
voorheen gerechtsdeurwaarder te [ ], thans gedefungeerd,
beklaagde,
gemachtigde: [ ].
Ontstaan en verloop van de procedure
Bij brief met bijlagen, ingekomen op 23 december 2015, heeft klaagster een klacht ingediend tegen (het kantoor van) beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij brief met bijlagen, ingekomen op 11 januari 2016, heeft klaagster aanvullende stukken toegezonden.
Bij verweerschrift, ingekomen op 19 januari 2016, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd.
Bij beslissing van 28 juni 2016 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klaagster is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 28 juni 2016.
Bij brief, ingekomen op 5 juli 2016, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Nadien heeft klaagster nog enkele brieven naar de Kamer gestuurd.
Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 7 maart 2017, alwaar [ ] en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Klaagster heeft schriftelijk medegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 18 april 2017.
De ontvankelijkheid van het verzet
Klaagster heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in het verzet kan worden ontvangen.
1. De feiten
Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:
- De gerechtsdeurwaarder is door zorgverzekeraar [ ] belast met de incasso van een vordering op klaagster.
- De gerechtsdeurwaarder heeft klaagster tot betaling aangemaand bij brief van 21 december 2015.
- Klaagster heeft op 21 december 2015 haar bezwaar tegen de vordering aan de gerechtsdeurwaarder kenbaar gemaakt.
- Naar aanleiding van het verweer van klaagster heeft de gerechtsdeurwaarder bij de opdrachtgeefster om opheldering gevraagd. Hierover is klaagster bij brief van 5 januari 2016 geïnformeerd.
- Klaagster heeft vervolgens nog gereageerd bij brieven van 6 januari 2016,
7 januari 2016 en 13 januari 2016.
2. De klacht
Klaagster beklaagt zich er in essentie over dat de gerechtsdeurwaarder een niet bestaande vordering tracht te incasseren en zich daarmee schuldig maakt aan factuurfraude, nu de factuur niet bestaat.
3. De beslissing van de voorzitter
3.1. De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:
“4.1. Op grond van het bepaalde in artikel 34, eerste lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet kan een gerechtsdeurwaarderskantoor niet als beklaagde worden aangemerkt. Bij het onderzoek wie als beklaagde kan worden aangemerkt geldt als leidraad de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 12 augustus 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:3696). Uit dit arrest volgt dat bij klachten tegen een samenwerkingsverband de tuchtrechter zelf dient te onderzoeken tegen welke gerechtsdeurwaarder(s) van het samenwerkingsverband de klacht zich richt.
4.2. Het dossier van klaagster is in behandeling op het kantoor van de in aanhef van deze beschikking vermelde gerechtsdeurwaarder. Nu het een algemene klacht betreft wordt deze gerechtsdeurwaarder als zijnde aan het kantoor verbonden als beklaagde aangemerkt.
4.3. Ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk (kandidaat-) gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.
4.4. Dat is niet het geval. Klaagster verschilt met de opdrachtgeefster van de gerechtsdeurwaarder van mening over de verschuldigdheid van de vordering die de gerechtsdeurwaarder bij klaagster tracht (minnelijk) te incasseren. De gerechtsdeurwaarder heeft het bezwaar van klaagster tegen de (hoogte van de) gepretendeerde vordering ter inhoudelijke beoordeling doorgestuurd naar zijn opdrachtgever. Na ontvangst van het standpunt van de opdrachtgever is klaagster daarvan in kennis gesteld. De gerechtsdeurwaarder heeft daarmee gehandeld zoals een goed gerechtsdeurwaarder betaamt en hem treft ter zake geen verwijt.
4.5. Het ligt niet op de weg van de tuchtrechter inhoudelijk in te gaan op de vraag of klaagster het gevorderde bedrag verschuldigd is. Klaagster kan bij de gewone rechter verweer voeren indien tot dagvaarding wordt overgegaan. De door klaagster ingediende klacht stuit hierop af.”
3.2. Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klaagster als kennelijk ongegrond afgewezen.
4. De gronden van het verzet
In verzet heeft klaagster - kort samengevat - aangevoerd dat de beslissing van de Kamer, dat over de hoogte van de vordering niet kan worden geklaagd en dat een klacht daarover dus niet tot tuchtrechtelijk laakbaar handelen kan leiden, onjuist is en misleidend is geformuleerd. Er wordt een niet rechtsgeldige vordering aangeboden door zowel [ ] als de gerechtsdeurwaarder. Daartoe is de gerechtsdeurwaarder op geen enkele wijze bevoegd. De gerechtsdeurwaarder heeft een ministerieplicht en had de opdracht terug dienen te geven aan de opdrachtgever vanwege een ontbrekende verhaalsmogelijkheid als gevolg van het aanbieden van een dubbele vordering zonder rechtsgeldige factuur. Klaagster heeft geen betalingsachterstand bij [ ].
Klaagster vordert middels tuchtrechtelijke interventie de gerechtsdeurwaarder een boete op te leggen van € 4.500,00.
5. De beoordeling van de gronden van het verzet
5.1. Het verzet kan naar het oordeel van de Kamer niet slagen. Het onderzoek in verzet heeft naar het oordeel van de Kamer niet geleid tot vaststelling van andere feiten dan wel tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de voorzitter, waarmee de Kamer zich verenigt. De Kamer merkt nog op dat indien een klacht een civielrechtelijk geschil betreft, zoals in dit geval tussen klaagster en beklaagde, vaste jurisprudentie van de Kamer van toepassing is, inhoudende dat behoudens bijzondere omstandigheden, waarvan thans niet is gebleken, het door een gerechtsdeurwaarder in zijn zakelijke betrekkingen - in of buiten rechte - innemen van een civielrechtelijk standpunt, in het kader van de door hem in acht te nemen fundamentele beginselen van integriteit en professionaliteit, niet tot een gegrond tuchtrechtelijk verwijt kan leiden. Het is niet aan de gerechtsdeurwaarder of aan de tuchtrechter, maar aan de civiele rechter om de gegrondheid van een vordering te beoordelen. De Kamer acht de beslissing van de voorzitter dan ook juist en de door klaagster aangevoerde gronden geven geen aanleiding de motivering van de beslissing aan te passen.
5.2. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING
De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:
- verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gegeven door mr. S.P. Pompe, plaatsvervangend-voorzitter,
mr. W.M. de Vries en M. Colijn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 april 2017, in tegenwoordigheid van de secretaris.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.