ECLI:NL:TGDKG:2017:3 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam 943.2016

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2017:3
Datum uitspraak: 24-01-2017
Datum publicatie: 25-01-2017
Zaaknummer(s): 943.2016
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzet ongegrond. Geen nieuwe feiten of omstandigheden gebleken.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM 4

Beslissing van 24 januari 2017 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van de voorzitter van 23 augustus 2016 met zaaknummer C/13/60d2867/ DW RK 16/115 en het daartegen ingestelde verzet met nummer C/13/614507 / DW RK 16/943 ingesteld door:

[   ],

wonende te [   ],

klager,

tegen:

[   ],

gerechtsdeurwaarder te [   ],

beklaagde,

gemachtigde: [  ].

1. Verloop van de procedure

Voormelde beslissing van de voorzitter is bij brief van 23 augustus 2016 aan klager toegezonden. Bij verzetschrift op nader aan te voeren gronden, ingekomen op 29 augustus  2016, waarvan de gronden zijn ontvangen op 20 september 2016, heeft klager tegen de beslissing van de voorzitter verzet ingesteld. Klager heeft daarna nog stukken ingediend. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 13 december 2016. Klager en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. De uitspraak is bepaald op 24 januari 2017.

2. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           Op 17 september 2013 is een vonnis ten laste van de dochter van klager gewezen.

-           Op 10 oktober 2013 heeft een collega-gerechtsdeurwaarder het vonnis in persoon aan de dochter van klager betekend met gelijktijdig bevel om aan de inhoud te voldoen.

-           Op 5 oktober 2015 heeft de gerechtsdeurwaarder executoriaal derdenbeslag gelegd onder de Belastingdienst op de voorlopige teruggave toekomend aan de dochter van klager.

3. De oorspronkelijke klacht

Klager beklaagt zich er - naar de voorzitter begrijpt - in hoofdzaak over dat de gerechtsdeurwaarder:

a: onrechtmatig beslag heeft gelegd terwijl er een betalingsregeling was;

b: niet reageert op e-mails van klager.

4. Het oorspronkelijke verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft geoordeeld dat de klacht ongegrond is en heeft daartoe het volgende overwogen. Met betrekking tot klachtonderdeel a overweegt de voorzitter dat de dochter van klager op 17 september 2013 bij vonnis is veroordeeld en nadien heeft nagelaten de vordering vrijwillig te voldoen. Het door de gerechtsdeurwaarder gelegde beslag is niet in strijd met de tuchtrechtelijke norm, nu de dochter van klager op grond van artikel 3:276 BW met haar hele vermogen instaat voor de vordering. Het staat de gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 435 Rv vrij om beslag te leggen op alle vermogensobjecten van haar. Tuchtrechtelijk laakbaar handelen is daarbij niet gebleken. Daarnaast staat in zijn algemeenheid een getroffen betalingsregeling niet in de weg aan een beslag, aangezien het treffen van een dergelijke regeling geen garantie biedt voor de nakoming daarvan. Op het moment van beslaglegging bestond er geen betalingsregeling (meer). Hoewel er na beslaglegging, op 23 oktober 2015, een nieuwe betalingsregeling overeen is gekomen, wil dit niet zeggen dat het beslag daarmee opgeheven dient te worden. Dit is de dochter van klager in de bevestiging van deze nieuwe betalingsregeling ook duidelijk medegedeeld.

5.2 Met betrekking tot klachtonderdeel b overweegt de voorzitter dat klager de gerechtsdeurwaarder verwijt dat er niet gereageerd wordt op de e-mails van klager. Dit is gelet op de overgelegde producties niet terecht. Uit het feit dat klager het klaarblijkelijk meerdere keren niet eens is met de gerechtsdeurwaarder, volgt niet dat er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen. Uit de overgelegde stukken volgt dat er intensief met klager is gecorrespondeerd. Naar aanleiding van een e-mail van klager d.d. 31 december 2015 heeft de gerechtsdeurwaarder ook een klachtendossier aangemaakt, vanwege veelvuldig e-mailverkeer. Door de gerechtsdeurwaarder is hierop inhoudelijk en binnen een redelijke termijn (12 januari 2016) gereageerd.

6. De ontvankelijkheid van het verzet .

Klager heeft het verzet tegen voormelde beslissing van de voorzitter ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in zijn verzet kan worden ontvangen.

7. De gronden van het verzet

Klager is het niet eens met de beslissing van de voorzitter. De voorzitter is onvoldoende op de klacht ingegaan. Kennelijk heeft de voorzitter zich voor zijn beslissing gebaseerd op het verweer van de gerechtdeurwaarder, terwijl daarin onjuistheden staan. De e-mail van 12 januari 2016 die de gerechtsdeurwaarder verzonden zou hebben, is bijvoorbeeld nooit ontvangen.

8. Het verweer in verzet

De gerechtsdeurwaarder heeft verwezen naar het verweer tegen de klacht. Ter zitting

is hieraan toegevoegd dat de opdrachtgever heeft geconstateerd dat de

betalingsregeling niet werd voldaan en heeft vervolgens opdracht tot de

beslaglegging gegeven. Er was geen reden om niet aan de ministerieplicht te

voldoen.

9. De beoordeling van de gronden van het verzet

9.1 Het onderzoek in verzet heeft niet geleid tot de vaststelling van andere feiten of omstandigheden en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de voorzitter.

9.2 Ook in verzet is niet gebleken dat de gerechtsdeurwaarder onterecht tot beslaglegging is overgegaan.      

10. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-           verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. J.H.C. Schouten, plaatsvervangend-voorzitter, mr. L. van Berkum en mr. J.J.L. Boudewijn leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 januari 2017 in tegenwoordigheid van de secretaris.