ECLI:NL:TGDKG:2017:28 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/610334 / DW RK 16/631 verzet

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2017:28
Datum uitspraak: 21-03-2017
Datum publicatie: 31-03-2017
Zaaknummer(s): C/13/610334 / DW RK 16/631 verzet
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet> De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 21 maart 2017 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beschikking van 7 juni 2016 met zaaknummer C/13/594870 / DW RK 15/873 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/610334 / DW RK 16/631 ingesteld door:

[     ],

wonende te [     ],

klager,

tegen:

[     ],

gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde,

gemachtigde [     ].

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen van 6 oktober 2015 heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: gerechtsdeurwaarder. Bij brief van 3 november 2015 heeft de gerechtsdeurwaarder een verweerschrift ingediend. Bij beslissing van  7 juni 2016 heeft de voorzitter de klacht als zijnde kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 7 juni 2016. Bij brief van 18 juni 2016 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Bij email van 18 juni 2016 heeft hij nog een stuk ingediend. Het verzetschrift is behandeld ter openbare zitting van 17 februari 2017 alwaar klager en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 21 maart 2017.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

De kamer verwijst voor de feiten naar hetgeen de voorzitter in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de voorzitter geen bezwaar gemaakt, zodat ook de kamer van die feiten uitgaat.

4. De oorspronkelijke klacht

In de inleidende klacht verwijt klager de gerechtsdeurwaarder dat hij ten onrechte, en in strijd met de Europese wetgeving, beslag heeft gelegd op zijn pensioenuitkering.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft op de klacht allereerst overwogen dat het een klacht betreft ten aanzien van de tenuitvoerlegging van een aan de gerechtsdeurwaarder ter hand gestelde executoriale titel en de verdere tenuitvoerlegging (executie) daarvan. Enig tuchtrechtelijk laakbaar handelen is daarbij niet gebleken. Bij een geschil met betrekking tot de (verdere) tenuitvoerlegging van een executoriale titel geeft artikel 438 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering een algemene regeling. Krachtens deze bepaling dienen geschillen met betrekking tot de executie voorgelegd te worden aan de bevoegde (executie)rechter. Het tuchtrecht biedt daarvoor niet de geëigende weg.

5.2 De voorzitter heeft ten overvloede het volgende opgemerkt. Klager is bij arrest van 8 januari 2008 veroordeeld en nadien heeft nagelaten de vordering volledig te voldoen. Klager heeft aangevoerd dat hij van een ander gerechtsdeurwaarderskantoor, die de vordering eerder ter incasso in behandeling heeft gehad, bericht heeft ontvangen dat het dossier bij hun kantoor is gesloten en hij niet meer aan dat kantoor hoeft af te dragen. De voorzitter overweegt dat in deze brief niet staat vermeld dat de vordering volledig is voldaan, doch enkel dat niet meer aan hun kantoor hoeft te worden afgedragen, in navolging van telefonisch contact op 22 april 2010. De gerechtsdeurwaarder heeft aangevoerd dat het dossier bij dat andere gerechtsdeurwaarderskantoor destijds werd gesloten in verband met een preferente vordering van de fiscus op klager. Het dossier is toen geretourneerd aan de opdrachtgeefster. Vervolgens is de zaak, nu de vordering nog niet volledig door klager was voldaan, door de opdrachtgeefster ter (her)incasso uit handen gegeven aan (het kantoor van) de gerechtsdeurwaarder.

5.3 Als laatste heeft de voorzitter overwogen dat de vordering op klager twee maal is overgedragen. De akten van overdracht zijn aan klager meebetekend bij exploot van 17 juni 2015. Uit de overgelegde producties is niet gebleken dat het door de gerechtsdeurwaarder ten laste van klager gelegde beslag in strijd is met de tuchtrechtelijke norm.

6. De gronden van het verzet

6.1 In verzet heeft klager aangevoerd dat hij het in eerste instantie niet eens is met het arrest van het Gerechtshof Arnhem omdat hij wegens ziekte geen verweer kon voeren. In 2e instantie voert hij aan dat de zaak door een andere gerechtsdeurwaarder in april 2010 was gesloten daar uit de stukken bleek dat de vordering was voldaan zoals ook de kantonrechter reeds had vastgesteld.

6.2 Klager heeft bovendien vastgesteld dat de zaak inmiddels is verjaard daar de stukken door de gerechtsdeurwaarder in juni 2015 zijn betekend hetgeen meer dan 5 jaar later is. In de tussenliggende periode heeft geen enkel  gerechtsdeurwaarderskantoor klager ooit enig bericht toegezonden van een uitstaande vordering aangaande deze zaak.

6.3 Verder beroept klager zich op de Wet Persoonsbescherming daar zijn privé gegevens zonder zijn toestemming ter beschikking zijn gesteld aan een niet Europese buitenlandse firma hetgeen niet overeenstemming is met het Nederlandse en Europese recht. Klager beroept zich voorts op Het Europese Verdrag ter Bescherming van de rechten van de Mens, Protocol 11 en 14 waarin onder andere het recht op Privacy wordt geregeld. Als laatste doet klager een beroep op de Europese Groep gegevensbescherming art. 29 en het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie, Titel I t.e.m. VII.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 De kamer is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval.

7.2 Dat klager het niet eens is met het door het Gerechtshof gewezen arrest is een gepasseerd station. Klager heeft tegen het bij verstek gewezen arrest van 8 januari 2008 verzet ingesteld, welk verzet bij arrest van 9 juni 2009 ongegrond is verklaard. Dat de vordering door klager al was voldaan is niet onderbouwd. De voorzitter heeft terecht overwogen dat dit niet kan worden afgeleid uit de brief van 22 april 2010. Het door klager gedane beroep op verjaring (van de executie) staat niet in de inleidende klacht vermeld en nieuwe klachten kunnen niet voor het eerst in verzet worden ingediend. Het beroep dat door klager wordt gedaan op zijn privacy staat niet in inleidende klacht vermeld en kan evenmin voor het eerst in verzet aan de orde worden gesteld. Dit nog daargelaten dat door klager niet is aangevoerd wat de gerechtsdeurwaarder in dit verband valt te verwijten.

7.3 De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren daarom geen nieuwe gezichtspunten op. De door klager ter zitting overgelegde stukken maken dit niet anders. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet dient ongegrond te worden verklaard.

7.4 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-      verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. M. Nijenhuis, voorzitter, en mr. A. Sissing en A.M. Maas, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 maart 2017, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.