ECLI:NL:TGDKG:2017:218 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam 16.962

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2017:218
Datum uitspraak: 24-10-2017
Datum publicatie: 09-01-2018
Zaaknummer(s): 16.962
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzet ongegrond. Betekening één dag te laat. Pas drie jaar later daarover een klacht ingediend, terwijl klager daar al meer dan drie jaar daarvan op de hoogte was. Geen belang. 

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM 9

Beslissing van 24 oktober 2017 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beschikking van 30 augustus 2016 met zaaknummer C/13/609115 DW RK 16/560 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/614664 DW RK 16/962 ingesteld door:

(  ),

wonende te (  ),

klager,

tegen:

(  ),

gerechtsdeurwaarder te (  ),

beklaagde,

gemachtigde: (  ).

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brief met bijlagen van 2 juni 2016 heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift van 1 juli 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 30 augustus 2016 heeft de voorzitter de klacht als zijnde kennelijk ongegrond afgewezen. Aan klager is op 30 augustus 2016 een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden.

Bij brief van 2 september 2016 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Verweerder heeft voorafgaand aan de zitting op 12 september 2017 nog stukken ingediend. Het verzetschrift is behandeld ter openbare zitting van 12 september 2017 alwaar niemand is verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt.

De uitspraak is bepaald op 24 oktober 2017.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

Op 22 maart 2013 heeft de gerechtsdeurwaarder executoriaal derdenbeslag gelegd onder de (  ) op de (  ) uitkering van klager. Dit derdenbeslag is aan klager betekend op 3 april 2013.

4. De oorspronkelijke klacht

De kern van de klacht betreft het niet tijdig betekenen aan klager van het executoriaal derdenbeslag op de uitkering van klager. Klager is van mening dat artikel 475i Rv is overtreden en dat daarom het beslag opgeheven had moeten worden.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 De gerechtsdeurwaarderswet kent geen termijn waarbinnen een klacht moet worden ingediend. Mede gelet op artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens moet evenwel gelden dat een klacht binnen een redelijke termijn moet worden ingediend. In tuchtprocedures tegen gerechtsdeurwaarders wordt daarbij in het algemeen een termijn van drie jaar gehanteerd, te rekenen vanaf het moment dat de klager op de hoogte was of redelijkerwijs had moeten zijn van de gedragingen waarop de klacht betrekking heeft.

4.2 Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die zouden meebrengen dat klager de klacht niet eerder had kunnen indienen, in ieder geval binnen drie jaar

nadat de over betekening heeft plaatsgevonden.

4.3 Ten overvloede wordt overwogen dat het standpunt dat de gerechtsdeurwaarder heeft ingenomen en zijn daarop gebaseerde handelingen niet in strijd zijn met de tuchtrechtelijke norm. Een te late over betekening van een beslag leidt niet tot nietigheid daarvan.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als zijnde kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

Klager heeft in verzet het volgende aangevoerd. Hij heeft niet eerder dan eind september 2013 kennis kunnen nemen van de over betekening van het gelegde derden beslag. Een over betekening buiten de termijn moet tot nietigheid van het beslag leiden. Nu de gerechtsdeurwaarderswet geen termijn kent voor het indienen van klachten kan een klacht ook na meer dan drie jaar worden ingediend.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

De Gerechtsdeurwaarderswet kent geen termijn waarbinnen een klacht moet worden ingediend. Mede gelet op artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens geldt dat een klacht binnen een redelijke termijn moet worden ingediend. Op grond van vaste jurisprudentie (bijvoorbeeld Hof Amsterdam, 20 oktober 2005 LJN AU5261068/05 GDW 206.2003) geldt dat in tuchtprocedures tegen gerechtsdeurwaarders in het algemeen een termijn van drie jaar wordt gehanteerd, te rekenen vanaf het moment dat de klager op de hoogte was of redelijkerwijs had moeten zijn van de gedraging waarop de klacht betrekking heeft.

In tegenstelling tot wat door klager in verzet is aangevoerd, is de Kamer van oordeel dat klager reeds op 3 april 2013 op de hoogte was van het gelegde beslag, getuige het feit dat hij bij zijn klacht die hij op 4 april 2013 (zaaknummer 267.2013) heeft ingediend bij de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders een kopie heeft bijgevoegd van die over betekening op 3 april 2013. Klager had daarom reeds in april 2013 kunnen klagen over het feit dat de over betekening te laat heeft plaatsgevonden.

Gelet op het bepaalde in artikel 64 Rv en het bepaalde in artikel 3 lid 1 en 2 van de Algemene Termijnenwet heeft de betekening plaatsgevonden op de achtste dag, hetgeen betekent dat de over betekening één dag te laat heeft plaatsgevonden. Klager heeft hierover pas na ruim drie jaar geklaagd, terwijl hij van dit feit al op 3 april 2013 op de hoogte was. De Kamer ziet niet in wat thans klagers rechtens te dienen belang is bij zijn klacht. Reeds hierom moet het verzet ongegrond worden verklaard.

Ten overvloede overweegt de Kamer dat de klacht reeds in eerste instantie niet ontvankelijk verklaard had moeten worden, aangezien de klacht meer dan drie jaar na de over betekening is ingediend bij de Kamer.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-       verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. L. van Berkum, voorzitter, mr. E. Diepraam en mr. J.N. Reijn, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 oktober 2017, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.