ECLI:NL:TGDKG:2017:184 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/613462 DW RK 16/864
ECLI: | ECLI:NL:TGDKG:2017:184 |
---|---|
Datum uitspraak: | 17-10-2017 |
Datum publicatie: | 29-12-2017 |
Zaaknummer(s): | C/13/613462 DW RK 16/864 |
Onderwerp: | Ambtshandelingen (art. 2 Gdw) |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Tenuitvoerlegging van een niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis waarbij door de rechtbank is geoordeeld dat een Albanese vonnis voor erkenning in aanmerking komt en klaagsters zijn veroordeeld tot betaling van € 433.091.870,00. De klacht betreft: 1. het bewust schenden van de betekeningsvoorschriften; 2. het bewust schaden van gerechtvaardigde belangen van klaagsters en 3. het bewust doen van onjuiste verklaringen onder meer in authentieke aktes. De klachten worden met uitzondering van een onderdeel van klacht 3 ongegrond verklaard. Voor het gegrond verklaarde deel van de klacht, wordt geen maatregel opgelegd. |
KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM
Beslissing van 17 oktober 2017 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/613462 DW RK 16/864 ingediend door:
1. de rechtspersoon naar buitenlands recht ENEL S.P.A.,
gevestigd te Rome, Italië,
2. de rechtspersoon naar buitenlands recht ENELPOWER S.P.A.,
gevestigd te Milaan, Italië,
klagers,
gemachtigden: mrs. J.E. Soeharno en J. de Bie Leuveling Tjeenk, advocaten te Amsterdam,
tegen:
[ ],
gerechtsdeurwaarder te [ ],
beklaagde.
Ontstaan en loop van de procedure
Bij brief met 13 bijlagen van 9 augustus 2016, ingekomen op 11 augustus 2016 hebben klaagsters een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij brief ingekomen op 26 september 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder een verweerschrift ingediend. Bij email van 7 juli 2017 hebben klaagsters een aanvullend bijlage 14 op de klacht toegezonden. Bij email van 10 juli 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder een aanvullende bijlage toegezonden. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 18 juli 2017 alwaar zijn verschenen; namens klaagster sub 1 mevrouw [ ], bijgestaan door mr. J.E. Soeharno en mr. J. de Bie Leuveling Tjeenk als gemachtigden en [ ], tolk in de Engelse taal. De gerechtsdeurwaarder is in persoon verschenen. De gemachtigden van klaagsters hebben spreekaantekeningen overgelegd. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is nader bepaald op 17 oktober 2017.
1. De feiten
a) Klaagsters en Albaniabeg Ambient Sh.p.k. (hierna verder: ABA), zijn verwikkeld in een geschil met betrekking tot door ABA geleden schade doordat klaagster sub 2 zich heeft teruggetrokken uit een samenwerkingsproject dat zag op de realisatie en de exploitatie van een waterkrachtcentrale in Albanië.
b) Bij vonnis van 24 maart 2009 heeft de rechtbank in Tirana (Albanië) klaagsters veroordeeld tot betaling aan ABA van € 433.091.870,00, te vermeerderen met rente en kosten. Het Albanese vonnis is in kracht van gewijsde gegaan en heeft gezag van gewijsde.
c) Na een door ABA aanhangig gemaakte erkenningsprocedure bij de rechtbank Amsterdam, heeft de rechtbank bij vonnis van 29 juni 2016 geoordeeld dat het Albanese vonnis voor erkenning in aanmerking komt en klaagsters veroordeeld tot betaling aan ABA van € 433.091.870,00. De rechtbank heeft het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
d) De rechtbank heeft het vonnis op 29 juni 2016 om 10:45 uur per fax aan (de gemachtigden van) klaagsters en ABA toegezonden.
e) De gerechtsdeurwaarder heeft bij exploot van 29 juni 2016 om 11:40 uur in opdracht van de advocaat van ABA, twee afschriften van het exploot, alsmede een afschrift van het vonnis van 29 juni 2016, zonder vertaling in het Italiaans, per aangetekende post verstuurd naar de ontvangende instantie in Italië (ex artikel 7 Betekeningsverordening). In de exploten wordt klaagsters bevel gedaan om onmiddellijk een bedrag in hoofdsom van € 433.091.870,00 aan ABA te voldoen. De vertaling in het Italiaans is bij exploot van 6 juli 2016 aan de ontvangende instantie in Italië verzonden.
f) Op 29 juni 2016 om 14:10 uur heeft de gerechtsdeurwaarder op verzoek van ABA 22 executoriale exploten van ten laste van klaagsters gelegde derdenbeslagen betekend. Verder zijn op die dag nog 16 executoriale exploten van derdenbeslagen ten laste van klaagsters betekend aan verschillende derden. In de exploten van de gelegde derdenbeslagen staat vermeld, voor zover van belang : "(...) uit kracht van de grosse van een vonnis op 29 juni 2016, gewezen door Rechtbank Amsterdam (...), welk bij exploot op 29 juni 2016 aan de schuldenaar is betekend met gelijktijdig bevel om binnen de daarin gestelde termijn aan de inhoud daarvan te voldoen, waaraan niet (volledig) is voldaan (...)"
g) Tegelijkertijd met de derdenbeslagen heeft de gerechtsdeurwaarder op 29 juni 2016 ook de grosse van het op 29 juni 2016 gewezen vonnis aan derden betekend teneinde de op 6 juni 2014 onder die derden gelegde conservatoire beslagen om te zetten in executoriale beslagen. In het exploot zijn de betreffende derden aangezegd dat “gerekwireerde dientengevolge de door voormeld beslag getroffen vorderingen, gelden, geldswaarden en/of roerende zaken die geen registergoederen zijn, binnen vijf werkdagen na heden dient af te dragen ” aan de gerechtsdeurwaarder. De gerechtsdeurwaarder heeft daarnaast drie exploten tot executoriaal beslag op aandelen betekend.
h) Op 29 juni 2016 omstreeks 18:30 uur hebben klaagsters de appeldagvaarding tegen het vonnis van 29 juni 2016 aan (de gemachtigde van) ABA betekend.
i) Bij exploot van 14 juli 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder Enel Investment Holding N.V. op verzoek van ABA aangezegd dat de op 29 juni 2016 aan Enel betekende in het exploot vermelde exploten en processen verbaal (7 stuks) “als niet uitgebracht” konden worden beschouwd.
j) Op 14 juli 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder op verzoek van ABA, na daartoe verkregen verlof van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam, conservatoir derdenbeslag gelegd onder een groot aantal derden waaronder op 29 juni 2016 executoriaal beslag was gelegd. Tevens heeft hij wederom beslag op aandelen gelegd.
k) Bij vonnis van 26 augustus 2016 heeft de voorzieningenrechter te Amsterdam ABA in conventie onder meer veroordeeld tot het stellen van een bankgarantie voor een bedrag van € 7.000.000,00 binnen zes weken na de datum van het vonnis en ABA veroordeeld de beslagen op basis van het van de op 3 juni 2014, 8 september 2014 en 13 juli 2016 verleende verlof op te heffen indien zij niet binnen de gestelde termijn aan het stellen van de bankgarantie had voldaan.
l) ABA heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
2. De klacht
2.1 Ter zitting hebben klaagsters aangevoerd dat de kern van de klacht is gelegen in het feit dat de gerechtsdeurwaarder de betamelijkheidsnorm als vermeld in artikel 34 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet heeft geschaad door op 29 juni 2016:
a) bewust de betekeningsvoorschriften te schenden;
b) bewust de gerechtvaardigde belangen van Enel c.s. te schaden; en
c) bewust onjuiste verklaringen te doen, onder meer in authentieke aktes.
Deze gedragingen maken deel uit van een zorgvuldig voorbereid plan, dat de gerechtsdeurwaarder op 29 juni 2016 heeft uitgevoerd. Tijdens deze uitvoering heeft hij een aantal wettelijke voorschriften geschonden. Daarnaast heeft hij klaagsters schade berokkend met executiemaatregelen waarmee geen enkel redelijk doel werd gediend. Daarmee heeft hij de zelfstandige verantwoordelijkheid van de gerechtsdeurwaarder, om de eigen onafhankelijkheid en ambtelijke onpartijdigheid niet in gevaar te brengen, veronachtzaamd.
2.2 Ten aanzien van klachtonderdeel 2.1 a) hebben klaagsters samengevat aangevoerd dat het vonnis van 29 juni 2016 uitdrukkelijk niet uitvoerbaar bij voorraad is verklaard vanwege het hoge restitutierisico bij de wederpartij. Tenuitvoerlegging was derhalve alleen mogelijk zolang klaagsters niet in hoger beroep zouden gaan en alleen indien het vonnis rechtsgeldig zou zijn betekend. Nadat de rechtbank het vonnis had gefaxt heeft de gerechtsdeurwaarder het betekeningsexploot aan de ontvangende instantie in Italië toegezonden echter zonder de op grond van artikel 8 Betekeningsverordening vereiste vertaling aan het betekeningsexploot te hechten. De gerechtsdeurwaarder wist dus dat op dat moment nog geen sprake was van een rechtsgeldige betekening. Dat blijkt ook uit het feit dat hij op 6 juli 2016 - ruim een week na de executiemaatregelen - wél de vereiste vertaling bij exploot aan de ontvangende instantie in Italië heeft verzonden.
2.3 In het betekeningsexploot is de betalingstermijn “onmiddellijk” opgenomen, ter betaling van de gehele vordering. Niet alleen wist de gerechtsdeurwaarder dat deze termijn onmogelijk was voor een bedrag van bijna een half miljard euro, ook wist hij dat deze betalingstermijn klaagsters niet kon hebben bereikt toen hij overging tot executiemaatregelen. Het is klachtwaardig dat er een onmogelijke en onredelijke termijn is gesteld.
2.4 Wetende dat de betekening niet rechtsgeldig was en dat de betalingstermijn klaagsters niet kon hebben bereikt, ging de gerechtsdeurwaarder over tot het leggen van talrijke executoriale beslagen onder klaagsters en onder derden. Dat is een schending van de betamelijkheidsnorm. De gerechtsdeurwaarder heeft klaagsters geen inzicht willen geven in de wijze van betekening, althans niet voordat hij de executiemaatregelen had getroffen. Aangekomen bij de Nederlandse dochtervennootschappen van Enel c.s., heeft de advocaat van klaagsters (die daar aanwezig was om het vonnis uit te leggen) expliciet om een afschrift van het betekeningsexploot verzocht. De gerechtsdeurwaarder gaf aan dat hij geen afschrift bij zich had en dat hij dat ook niet - zelfs niet digitaal - aan klaagsters kon laten zien. Vervolgens heeft de advocaat van klaagsters de gerechtsdeurwaarder gevraagd of bij het betekeningsexploot wel de vereiste vertaling zat. De gerechtsdeurwaarder antwoordde dat hij dat niet wist, wat ongeloofwaardig is. Hij had het exploot immers slechts enkele uren daarvoor zelf verzonden aan de ontvangende instantie in Italië. Overigens volgt ook uit het verweerschrift van de gerechtsdeurwaarder dat klaagsters niet voor de beslaglegging op de hoogte kon zijn van het vonnis en dat hij klaagsters niet schriftelijk op de hoogte van de betekening van het vonnis heeft gesteld. De voorzieningenrechter heeft in zijn vonnis van 26 augustus 2016 geoordeeld dat op 29 juni 2016 “geen moment” sprake was van een rechtsgeldige betekening. Aan de wettelijke eis om executiemaatregelen te mogen treffen was dan ook niet voldaan. Toch heeft de gerechtsdeurwaarder vrijwel onmiddellijk daarna executiemaatregelen getroffen.
2.5 Ten aanzien van klachtonderdeel 2.1 b) hebben klaagsters samengevat aangevoerd dat de gerechtsdeurwaarder welbewust hun gerechtvaardigde belangen heeft geschaad. Een gerechtsdeurwaarder dient zijn beroep uit te oefenen op zodanige wijze dat zijn onafhankelijkheid en ambtelijke onpartijdigheid niet in gevaar komt. Dat heeft de gerechtsdeurwaarder niet gedaan. Nog geen drie uur nadat hij een aangetekende brief naar de ontvangende instantie in Italië had gestuurd, stond de gerechtsdeurwaarder bij de Nederlandse dochters van klaagsters op de stoep om executoriaal beslag te leggen. De gerechtsdeurwaarder wist dat klaagsters op dat moment niet van de vermeende betekening - laat staan van de betalingstermijn “onmiddellijk” - op de hoogte konden zijn. Daardoor konden klaagsters zich niet verdedigen, bijvoorbeeld door in hoger beroep te gaan waardoor executie niet meer mogelijk zou zijn. De gerechtsdeurwaarder begreep immers heel goed dat zijn opdrachtgever buitengewoon agressief opereerde en op zodanige wijze dat klaagsters geen hoger beroep konden instellen. Bij het aanvaarden van een dergelijke opdracht dient een gerechtsdeurwaarder zich af te vragen of daarmee een redelijk doel is gediend. Dat was geenszins het geval. Ter verdediging van zijn handelen verwijst de gerechtsdeurwaarder naar de mededeling van de advocaat dat er voor ABA “een dringende noodzaak bestond” om de executoriale beslagen te leggen. Die noodzaak was er niet. Er werd geen enkel belang van ABA mee gediend.
2.6 Ten eerste waren de executiemaatregelen volgens klaagsters ongeldig vanwege het niet voldoen aan de betekeningsvereisten. Ten tweede wist de gerechtsdeurwaarder dat hoger beroep, dat diezelfde dag nog volgde, de executie direct zou schorsen. Ten derde heeft ABA op 13 juli 2016 verzocht om nieuwe conservatoire beslagen te mogen laten leggen. Na verlof zijn die op 14 juli 2016 gelegd onder de gelijktijdige aanzegging dat klaagsters de op 29 juni 2016 betekende exploten als “niet uitgebracht” dienden te beschouwen. Daarmee staat vast dat de beslaglegging op 29 juni 2016 niet rechtsgeldig is geschied. De gerechtsdeurwaarder verschuilt zich te gemakkelijk achter het standpunt van zijn opdrachtgever. Een gerechtsdeurwaarder moet zijn beroep zo uitoefenen dat zijn onafhankelijkheid en onpartijdigheid niet in gevaar komt.
2.7 De gerechtsdeurwaarder heeft zich daarentegen niets aangetrokken van de gerechtvaardigde belangen van klaagsters. Op een sommatie door klaagsters van 30 juni - om de beslagen door te halen omdat niet aan de betekeningsvereisten was voldaan - reageerde de gerechtsdeurwaarder niet. Daardoor hebben klaagsters hoge kosten moeten maken, onder meer voor de voorbereiding van een opheffingskort geding en affidavit, terwijl de gerechtsdeurwaarder al wist dat de betekening (en de daarop volgende executiemaatregelen) nietig waren. Al deze kosten bleken bovendien onnodig toen de gerechtsdeurwaarder op 14 juli 2016, tijdens de voorbereidingen van dit kort geding, de beslagen als “niet uitgebracht” liet beschouwen.
2.8 Er zijn bovendien beslagen gelegd onder partijen die geen juridische band hebben - of redelijkerwijs konden worden vermoed te hebben - met klaagsters, waaronder een reeks Nederlandse energiebedrijven en een tweetal besloten vennootschappen. Dat alleen al is tuchtrechtelijk verwijtbaar. Hetgeen meerdere malen is bevestigd door het gerechtshof Amsterdam. Een gerechtsdeurwaarder mag immers alleen beslag leggen als hij het redelijke vermoeden heeft dat het beslag doel zal treffen, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden waarvan volgens klaagsters geen sprake is. Door dit handelen zijn onnodige kosten gemaakt hetgeen in strijd is met artikel 10 van de Verordening beroeps- en gedragsregels
2.9 Ten aanzien van klachtonderdeel 2.1 c) hebben klaagsters samengevat aangevoerd dat de gerechtsdeurwaarder onder meer in door hem opgemaakte authentieke aktes, in strijd met de hem bekende waarheid heeft verklaard. Dat is eveneens tuchtrechtelijk verwijtbaar. In de eerste plaats is in de beslagexploten opgenomen dat het vonnis aan klaagsters was betekend, terwijl hij wist dat dit niet het geval was. De vereiste vertaling ontbrak immers. Ook is in diezelfde exploten vermeld dat klaagsters niet binnen de door hem gestelde termijn hadden betaald. Ook dit was misleidend. Hij wist immers dat klaagsters het exploot nog niet konden hebben ontvangen en dus ook niet konden afweten van de betalingstermijn. Daarbij wist hij ook dat klaagsters bij een dergelijk bedrag nooit aan een betalingstermijn “onmiddellijk” konden hebben voldaan.
2.10 In de tweede plaats heeft de gerechtsdeurwaarder in strijd gehandeld met artikel 723 Rv en het vonnis door in de exploten van de conversiebeslagen te vermelden dat: “gerekwireerden de door voormeld beslag getroffen vorderingen, gelden, geldswaarden en/of roerende zaken die geen registergoederen zijn, binnen 5 werkdagen na heden dient af te dragen aan [ ] gerechtsdeurwaarder.” Met deze forse verkorting van de door het vonnis en de wet gestelde termijn van (ten minste) vier weken, heeft de gerechtsdeurwaarder tuchtrechtelijk verwijtbare druk uitgeoefend. Een derde moet erop kunnen vertrouwen dat de informatie - in het bijzonder de betalingstermijnen die een publiek ambtenaar in een authentieke akte stelt - zonder twijfel juist is. De ratio van de vier weken termijn is bovendien - zoals de rechtbank overweegt in het door de gerechtsdeurwaarder aangehaalde vonnis - om de beslagdebiteur en de derde-beslagene te beschermen. Verkorting van de termijn tot vijf werkdagen schaadt onmiskenbaar deze beschermde belangen.
2.11 In de derde plaats heeft de gerechtsdeurwaarder aan klaagsters twintig van deze conversiebeslagen verzwegen. Klaagsters zijn daar pas op 14 juli 2016 achter gekomen, dus na het aflopen van de in de exploten gestelde termijn. Daarmee heeft de gerechtsdeurwaarder klaagsters blootgesteld aan het risico dat
derden, waaronder de Staat der Nederlanden en een aantal grootbanken, zouden betalen aan een Albanese vennootschap met een hoog restitutierisico. En
zonder dat klaagsters dat zouden weten.
3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder
De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd bestreden. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.
4. De beoordeling van de klacht
4.1 Het tuchtrecht heeft tot doel in het algemeen belang een goede wijze van beroepsbeoefening te bevorderen door toe te zien op het optreden van de individuele gerechtsdeurwaarder. Op grond van het bepaalde in artikel 34, eerste lid van de Gerechtsdeurwaarderswet (Gdw) zijn slechts gerechtsdeurwaarders, waarnemend gerechtsdeurwaarders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders aan tuchtrechtspraak onderworpen. Een gerechtsdeurwaarder kan worden aangesproken voor zijn eigen handelen of nalaten, maar ook voor dat van anderen voor wie hij de verantwoordelijkheid draagt.
4.2 De Kamer neemt bij de beoordeling tot uitgangspunt de klacht zoals deze ter zitting aan de hand van door klaagsters overgelegde spreekaantekeningen nader is toegelicht.
Beoordeling van klachtonderdeel 2.1 a)
4.3 Klaagsters verwijten de gerechtsdeurwaarder in dit klachtonderdeel dat de gerechtsdeurwaarder de betamelijkheidsnorm heeft overschreden door welbewust de betekeningsvoorschriften te schenden, waardoor geen sprake kon zijn van een rechtsgeldige betekening van het vonnis van 29 juni 2016. De kamer overweegt dat de tuchtrechter niet bevoegd is te oordelen over de vraag of de gerechtsdeurwaarder de betekeningsvoorschriften heeft geschonden. Het is aan de burgerlijke rechter om hierover uitsluitsel te geven. Het gaat in een tuchtprocedure om het antwoord op de vraag of de normen van het tuchtrecht zijn overschreden.
4.4 De gerechtsdeurwaarder heeft tegen dit klachtonderdeel samengevat aangevoerd dat hij van de advocaat van ABA vernam dat er een dringende noodzaak bestond voor het leggen van beslagen teneinde verhaal veilig te stellen. De gerechtsdeurwaarder heeft vervolgens de opdracht gekregen het vonnis onmiddellijk aan klaagsters te betekenen. Bij een derdenbeslag en aandelenbeslag conform de bepalingen in het Wetboek Burgerlijke Rechtsvordering hoeft geen bevel tot betaling te worden gedaan. Er hoeft geen termijn in acht te worden genomen. Het in de exploten gegeven bevel ‘onmiddellijk te voldoen” had formeel ook achterwege kunnen worden gelaten. Het verwijt van klaagsters dat zij voor betaling van een dergelijk bedrag, meer tijd nodig zou hebben, is dus niet aan de orde. Klaagsters hadden overigens al eerder expliciet aangegeven toch niet te gaan betalen.
4.5 Ten aanzien van de betekening van het vonnis heeft de gerechtsdeurwaarder samengevat aangevoerd dat artikel 9 lid 2 van de Europese Betekeningsverordening van toepassing is. Daarin is bepaald dat voor een situatie als in dit geval het nationale recht het moment van betekening bepaalt. Dit is door de wetgever uitgewerkt in art. 56 lid 4 Rv. Dit artikel bepaalt expliciet dat het moment van verzending bepalend is voor het moment van formele betekening. Het bepaalde in dit artikel is niet beperkt tot het instellen van rechtsmiddelen. Dat klaagsters het exploot van betekening en bevel niet direct fysiek konden ontvangen is feitelijk juist, maar de wet vereist dit ook niet. Dat geen vertaling is meegezonden maakt de betekening niet nietig. De vertaling is naderhand toegezonden. Overigens zijn alle toegezonden stukken geweigerd, aldus de gerechtsdeurwaarder.
4.6 De kamer overweegt dat dit door de gerechtsdeurwaarder ingenomen standpunt verdedigbaar is en niet tuchtrechtelijk laakbaar. Dat de gerechtsdeurwaarder de betekeningsvoorschriften “welbewust” heeft geschonden en op die grond de normen van het tuchtrecht zou hebben overschreden, kan in het licht van het door de gerechtsdeurwaarder gevoerde verweer niet worden gezegd. Dat de voorzieningenrechter achteraf bij vonnis van 29 augustus 2016 als voorlopig oordeel heeft gegeven dat op 29 juni 2016 “geen moment” sprake was van een rechtsgeldige betekening, maakt niet dat door de gerechtsdeurwaarder met terugwerkende kracht op het moment van betekening tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld. Tegen het vonnis van de voorzieningenrechter is hoger beroep ingesteld en over de status van dit hoger beroep verschillen klaagsters en de gerechtsdeurwaarder van mening.
4.7 Rechterlijke uitspraken werken in beginsel van rechtswege, dat wil zeggen vanaf het moment dat zij zijn uitgesproken. Ook een niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis kan worden betekend en ten uitvoer worden gelegd zolang geen rechtsmiddel is aangewend. De wet huldigt het stelsel dat rechterlijke uitspraken voor tenuitvoerlegging vatbaar zijn ook al kan een gewoon rechtsmiddel daartegen worden aangewend; eerst wanneer zulks daadwerkelijk is geschied, wordt de werking van het vonnis geschorst. De wet drukt dit in artikel 350 Rv uit door de bepaling dat het (instellen van) hoger beroep schorsende kracht heeft. Tussen het moment dat het vonnis is betekend (29 juni 2016 om 11.40 uur) en het moment waarop hoger beroep werd ingesteld (29 juni 2016 om 18:30 uur) kon het vonnis ook verder ten uitvoer worden gelegd. Dat talrijke executoriale beslagen ten laste van klaagsters en onder derden zijn gelegd, is gelet op het voorgaande niet tuchtrechtelijk laakbaar.
4.8 De klacht over de in het exploot van betekening opgenomen betalingstermijn faalt. Het door de gerechtsdeurwaarder ingenomen standpunt dat bij een derdenbeslag en aandelenbeslag conform de bepalingen in het Wetboek Burgerlijke Rechtsvordering geen bevel tot betaling hoeft te worden gedaan en geen termijn in acht hoeft te worden genomen, is evenmin tuchtrechtelijk laakbaar.
4.9 Dat de gerechtsdeurwaarder klaagsters geen inzicht heeft willen geven in de wijze van betekening, althans niet voordat hij de executiemaatregelen had getroffen acht de kamer niet tuchtrechtelijk laakbaar. Onbestreden is dat de exploten niet aan het kantoor van de gemachtigden als gekozen woonplaats mochten worden betekend. Op welke grond de gerechtsdeurwaarder gehouden zou zijn dat alsnog te doen, wordt door klaagsters niet onderbouwd.
Klachtonderdeel 2.1 a) dient ongegrond te worden verklaard.
Beoordeling van klachtonderdeel 2.1 b)
4.10 Op grond van hetgeen hiervoor onder 4.2 tot en met 4.6 is overwogen faalt ook het standpunt van klaagsters dat de gerechtsdeurwaarder wist dat klaagsters niet van de betekening en de gestelde betalingstermijn op de hoogte konden zijn. Dat geldt ook voor het door klaagsters ingenomen standpunt dat zij zich niet konden verdedigen door in hoger beroep te gaan. Onbestreden is dat de gemachtigden van klaagsters het vonnis op hetzelfde tijdstip hebben ontvangen als de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder. Als reeds opgemerkt, werkt een vonnis van rechtswege vanaf het moment dat het is uitgesproken. De gemachtigden van klaagsters hebben het vonnis op 29 juni 2016 om 10.45 uur van de rechtbank ontvangen. Gelet op de voorgeschiedenis zoals die uit de klacht en het verweerschrift blijkt, hadden klaagster kunnen weten dat een toewijzend vonnis direct zou worden betekend. Niets stond klaagsters eraan in de weg om direct na ontvangst van het vonnis tot het instellen van hoger beroep over te gaan. Dat klaagsters zich niet konden verdedigen is dus onjuist.
4.11 Als een opdrachtgever zich op het standpunt stel dat een noodzaak bestaat om diverse beslagen te leggen om verhaal van de vordering veilig te stellen, is het niet aan de gerechtsdeurwaarder dat standpunt ter discussie te stellen, alvorens aan de opdracht te voldoen. Op de gerechtsdeurwaarder rust immers een ministerieplicht. Genomen executiemaatregelen zijn geldig totdat in rechte is vastgesteld dat dit niet zo is. De wetenschap dat hoger beroep de executie zou schorsen, staat niet aan het nemen van executiemaatregelen in de weg. Dat de opdrachtgever er ter vermijding van een discussie over formaliteiten voor heeft gekozen om nieuwe conservatoire beslagen te leggen en aan te zeggen dat de op 29 juni 2016 uitgebrachte exploten als niet uitgebracht diende te beschouwen, kan niet aan de gerechtsdeurwaarder worden tegengeworpen. De gerechtsdeurwaarder kan niet met de opdrachtgever worden vereenzelvigd.
4.12 Dat de Raad van Discipline achteraf heeft geoordeeld dat de opdrachtgever (op een onderdeel van de tegen hem ingediende klacht) van de gerechtsdeurwaarder tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld kan evenmin aan de gerechtsdeurwaarder worden tegengeworpen. Dat de gerechtsdeurwaarder niet heeft gereageerd op een sommatie om de beslagen door te halen evenmin. Uit hetgeen onder randnummer 28 van de klacht 9 augustus 2016 is opgenomen blijkt dat de gemachtigden van klaagsters de advocaat van ABA hebben gesommeerd tot opheffing van de beslagen en dat aan ABA per fax en email is bericht dat de appeldagvaarding was betekend. Een kopie van de aan de advocaat en ABA verzonden berichten is verzonden aan de gerechtsdeurwaarder. Dat de gerechtsdeurwaarder niet heeft gereageerd op de aan advocaat van ABA gerichte sommatie is begrijpelijk en niet tuchtrechtelijk laakbaar. Dat klaagsters kosten hebben moeten maken voor de voorbereiding van een kortgeding tot opheffing van de beslagen volgt uit het systeem van de wet. Indien beslagen niet vrijwillig worden opgeheven, is de gang naar de executierechter de enige mogelijkheid dit alsnog te bewerkstelligen. Klaagsters hebben die gang ook gemaakt. Waarom de gerechtsdeurwaarder dan verantwoordelijk is voor die kosten valt zonder nadere uitleg die niet is gegeven niet te begrijpen.
4.13 Ten aanzien van de gelegde beslagen onder partijen die geen juridische band hebben - of redelijkerwijs konden vermoed te hebben - met klaagsters, geldt het volgende. De kamer is bekend met de door klaagsters vermelde uitspraken van het Gerechtshof. In die uitspraken is onder meer geoordeeld dat een gerechtsdeurwaarder alleen beslag mag leggen als hij het redelijke vermoeden heeft dat het beslag doel zal treffen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden in het concrete geval. In dat geval hoeft geen rekening te worden gehouden met het redelijke vermoeden als wordt voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Het hof kwam in een van de door klaagsters genoemde uitspraken tot het oordeel dat niet was voldaan aan de eisen van subsidiariteit omdat onder drie banken beslag werd gelegd, terwijl op voor de debiteur (volgens het hof) minder bezwaarlijke wijze beslag op roerende zaken gelegd had kunnen worden
4.14 Klaagsters zijn van mening dat die bijzondere omstandigheden er niet waren maar waarom dat niet het geval was, is door klaagsters niet onderbouwd. Anders dan klaagster is de kamer van oordeel dat hier wel degelijk sprake was van bijzondere omstandigheden. Het betreft hier een in 2009 bij buitenlands vonnis toegewezen vordering van ongeveer € 430.000.000,00, welk vonnis in kracht van gewijsde is gegaan en gezag van gewijsde heeft. Bij vonnis van 29 juni 2016 heeft de rechtbank Amsterdam geoordeeld dat het Albanese vonnis voor erkenning in aanmerking komt en klaagsters veroordeeld tot betaling aan ABA van € 433.091.870,00. Ondanks vele executiepogingen is het ABA nog niet gelukt om de vordering te incasseren.
4.15 Ten aanzien van de proportionaliteit van een gelegd beslag geldt dat de beslaglegger aansprakelijk kan zijn voor de gevolgen van een beslag dat is gelegd voor een te hoog bedrag, lichtvaardig is gelegd of onnodig is gehandhaafd. Dat moet worden beoordeeld aan de hand van de concrete omstandigheden ten tijde van de beslaglegging, waaronder de hoogte van de te verhalen vordering, de waarde van de beslagen goederen en de eventueel onevenredig zware wijze waarop de debiteur door het beslag op een van die goederen in zijn belangen wordt getroffen.
4.16 Voor zover dit al aan het oordeel van de tuchtrechter is onderworpen, kan niet worden gezegd dat de beslagen zijn gelegd voor een te hoog bedrag. De toegewezen vordering bedroeg immers rond € 430.000.000,00 en de beslagen zijn gelegd voor dat bedrag. Ook kan niet worden gezegd dat de beslagen lichtvaardig zijn gelegd. Als onbestreden staat immers vast dat klaagsters herhaaldelijk en expliciet hebben aangegeven niet te gaan betalen. Dat de beslagen onnodig zijn gehandhaafd is daarnaast gesteld noch gebleken.
4.17 Gelet op het feit dat klaagster herhaaldelijk hebben laten weten niet tot betaling van de vordering over te zullen gaan, is ook aan de eis van subsidiariteit voldaan nu gesteld noch gebleken is op welke minder bezwaarlijke wijze beslag had kunnen worden gelegd.
4.18 Het betoog van klaagsters dat die derden op de hoogte zijn geraakt van informatie die hun niet aangaat betreffende een vermeende niet nagekomen verbintenis waarvoor klaagsters tot betaling zouden zijn veroordeeld en het niet ondenkbaar is dat dergelijke informatie wordt verzameld en ooit in het nadeel van klaagsters zal kunnen worden gebruikt, houdt geen stand. Immers niet gegeven is dat deze derden die gegevens (op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens) mogen verzamelen. Dat de informatie nadien (ooit) in het nadeel van de debiteur kan worden gebruikt is speculatief en ligt niet voor de hand, omdat er geen rechtsverhouding bestaat tussen de derden en klaagsters. In het systeem van de wet is bovendien al rekening gehouden met het feit dat beslag wordt gelegd onder derden die niet in een rechtsverhouding staan tot de beslagene. Die derden dienen namelijk in hun verklaring (476a j° 720 Rv) te vermelden of er een rechtsverhouding met de beslagene bestaat op grond waarvan zij aan de laatste iets verschuldigd zijn.
De slotsom van het voorgaande is dat klachtonderdeel 2.1 b) geen doel treft.
Beoordeling van klachtonderdeel 2.1 c)
4.19 Gelet op hetgeen hiervoor onder 4.2 tot en met 4.6 is overwogen, faalt ook het standpunt van klaagsters dat de gerechtsdeurwaarder (volgens klaagsters) onjuist in de beslagexploten heeft opgenomen dat het vonnis aan klaagster was betekend. Dat geldt ook voor de in de exploten opgenomen zinsnede dat klaagsters niet binnen de in de exploten gestelde termijn hebben betaald.
4.20 Ten aanzien van de klacht als weergegeven onder 2.10 heeft de gerechtsdeurwaarder aangevoerd dat in de betreffende exploten het vonnis is betekend en aangezegd dat daardoor een executoriale titel is verkregen op de schuldenaar en derhalve het eerder gelegde conservatoire beslag is overgegaan in een executoriaal beslag. Verder is aangezegd dat de door het beslag getroffen vorderingen binnen 5 werkdagen na heden dienen te worden afgedragen. Omdat de termijn van vier weken welke in 723 Rv wordt genoemd geen fatale termijn betreft waarna de derde beslagene automatisch in verzuim is, heeft de gerechtsdeurwaarder geen bevel gedaan maar aangezegd om binnen 5 werkdagen af te dragen. Er bestaat voor de derde beslagene geen verplichting om pas na vier weken af te dragen. In de praktijk wordt veel vaker binnen vier weken afgedragen. Ter zitting heeft de gerechtsdeurwaarder hieraan toegevoegd dat hij dit heeft gedaan om de derde in gebreke te stellen. De volgende keer zou hij dit wellicht anders doen.
4.21 De kamer acht klachtonderdeel 2.10 gegrond. In artikel 723 Rv wordt een termijn van vier weken genoemd alvorens de in artikel 477 bedoelde verplichting van de derde ingaat. De door de gerechtsdeurwaarder gegeven verklaring om die termijn te verkorten naar vijf dagen acht de kamer onvoldoende.
5. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de klacht met uitzondering van de klacht als vermeld onder 2.10 ongegrond dient te worden verklaard. De kamer ziet geen aanleiding de gerechtsdeurwaarder voor het gegrond te verklaren deel een maatregel op te leggen. De kamer weegt mee dat gesteld noch gebleken is dat de door klaagsters onder 2.11 vermelde nadelige gevolgen zich hebben voorgedaan.
BESLISSING
De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:
- verklaart de klacht als vermeld onder 2.10 gegrond;
- laat het opleggen van een maatregel achterwege;
- verklaart de klacht voor het overige ongegrond.
Aldus gegeven door mr. M. Nijenhuis, voorzitter, mr. Ch. A. van Dijk en M.W. de Ruijter, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 oktober 2017, in tegenwoordigheid van de secretaris.
Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.