ECLI:NL:TGDKG:2017:156 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/625113 / DW RK 16/17/243

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2017:156
Datum uitspraak: 18-07-2017
Datum publicatie: 02-10-2017
Zaaknummer(s): C/13/625113 / DW RK 16/17/243
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. Beslagvrije voet. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens. Het verzet wordt ongegrond verklaard.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 18 juli 2017 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beschikking van 21 februari 2017 met zaaknummer C/13/606467 /  DW RK 16/395 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/625113 / DW RK 16/17/243 ingesteld door:

[     ],

wonende te [     ],

klager,

tegen:

1. [     ],

2. [     ],

3. [     ],

gerechtsdeurwaarders te [     ],

beklaagden,

gemachtigde [     ].

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brief, met bijlagen, ingekomen op 18 april 2016 heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagden, hierna: de gerechtsdeurwaarders. Bij brief ingekomen op 17 mei 2016 hebben de gerechtsdeurwaarders een verweerschrift ingediend. Bij beslissing van 21 februari 2017 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 21 februari 2017. Bij email van 15 februari 2017 heeft klager verzet ingesteld op andere aan te voeren gronden. Die gronden zijn ontvangen op 7 maart 2017. Het verzetschrift is behandeld ter openbare zitting van 13 juni 2017, alwaar klager en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarders zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 18 juli 2017.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

De kamer verwijst voor de feiten naar hetgeen de voorzitter in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de voorzitter geen bezwaar gemaakt, zodat ook de kamer van die feiten uitgaat.

4. De oorspronkelijke klacht

Klager beklaagt zich er - samengevat - hoofdzakelijk over dat de gerechtsdeurwaarders structureel hebben nagelaten rekening te houden met de juiste beslagvrije voet, terwijl zij op de hoogte waren van de relevante maandelijkse lasten en zij geen inlichtingenformulier hebben verstrekt.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft overwogen dat klager stelt dat de gerechtsdeurwaarders geen rekening houden met de beslagvrije voet. Indien die stelling al juist zou zijn, heeft dat niet direct ten gevolge dat sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen. Bijzondere omstandigheden die dat anders zouden kunnen maken, zijn niet gesteld of gebleken. De gerechtsdeurwaarders hebben klager bij exploten van 5 november 2014 een bijsluiter doen toekomen waarin klager wordt geïnformeerd welke informatie benodigd is voor de berekening van de beslagvrije voet. Weliswaar voert klager aan dat hij de gerechtsdeurwaarders al op 18 juni 2014 een ingevuld inkomsten- en uitgavenformulier heeft toegestuurd, kennelijk was deze informatie onvoldoende c.q. onvoldoende onderbouwd met bewijsstukken. Dat blijkt ook wel uit het schrijven van de gerechtsdeurwaarders van 15 december 2014, waarin klager wordt verzocht om overlegging van bepaalde specifiek genoemde bewijsstukken. Klager heeft nagelaten die gevraagde stukken aan de gerechtsdeurwaarders te doen toekomen, omdat hij dat niet noodzakelijk achtte, zo schrijft hij in zijn overgelegde brief van 8 januari 2015. Indien klager het niet eens is met de hoogte van de vastgestelde beslagvrije voet, ligt het echter juist op zijn weg om de gevraagde informatie wel te verstrekken, of hij dit noodzakelijk acht of niet. Het gaat er om dat de gerechtsdeurwaarders de informatie noodzakelijk achten. De herberekening van de beslagvrije voet heeft kennelijk aan de bewuste nalatigheid van klager gelegen en niet aan de gerechtsdeurwaarders. Indien klager het ten tijde van de beslaglegging niet eens was met de hoogte van de vastgestelde beslagvrije voet, diende hij zich te wenden tot de gewone rechter.

5.2. De voorzitter heeft verder overwogen dat voor zover de klacht van klager zich richt op het niet verstrekken van een inlichtingenformulier, dat niet tot gevolg heeft dat de gerechtsdeurwaarders tuchtrechtelijk laakbaar hebben gehandeld. Het verstrekken van een dergelijk formulier is namelijk geen verplichting, al had het de gerechtsdeurwaarders gesierd zulks wel te verstrekken.

5.3. Als laatste heeft de voorzitter overwogen dat klager in zijn klacht nog rept over het feit dat de gerechtsdeurwaarders niet hebben gereageerd op zijn brief van 8 januari 2015. Deze brief is een mededeling c.q. waarschuwing van klager, waarin hij - onder meer - schrijft dat hij de beslaglegging opgeheven wenste en hij de zaak anders aan zijn advocaat zou overdragen. Klager wist op dat moment echter al dat de gerechtsdeurwaarders het beslag niet zouden opheffen, nu dat bij schrijven van 15 december 2014 uitdrukkelijk aan klager is bericht. De brief behoefde vanwege de mededelende aard dan ook geen beantwoording. Bovendien hebben de gerechtsdeurwaarders, voor zover klager wel een antwoord had verwacht, hun excuses aangeboden. In zoverre kan niet worden geoordeeld dat de gerechtsdeurwaarders klachtwaardig hebben gehandeld.

6. De gronden van het verzet

6.1 Klager kan zich niet met de beslissing van de voorzitter verenigen. De voorzitter gaat er in zijn beslissing aan voorbij dat er na de door klager verstrekte informatie tussen klager en de gerechtsdeurwaarders nog meerdere contacten hebben plaats gevonden. Klager merkt op dat het door hem verstrekte inlichtingenformulier van 18 juni 2014 kennelijk voldoende aanleiding gaf tot het opschorten van de invordering. Ook is de door klager verstrekte informatie door de gerechtsdeurwaarders niet betwist, hetgeen zij bevestigen in hun email van 25 juni 2014. Klager was geen onwillige debiteur , maar  het betalen van zowel de vordering als het bespreken van een betalingsregeling was simpelweg niet mogelijk. Klager mocht verwachten dat de communicatie over en weer in stand zou blijven en de gerechtsdeurwaarders bij het correct vaststellen van de beslagvrije voet uit zouden gaan van de reeds door klager verstrekte informatie. Mocht die informatie onvoldoende zijn of onvoldoende zijn onderbouwd, dan had het op de weg van de gerechtsdeurwaarders gelegen om klager hier alsnog om te verzoeken.

6.2 In plaats van toepassing te geven aan de wettelijke bepalingen, gebruiken de gerechtsdeurwaarders de ‘verklaring derdenbeslag’ om een bedrag vast te stellen dat de derde-beslagene maandelijks dient af te dragen. Op een eerste reactie van klager van 10 november 2014 werd door de gerechtsdeurwaarders niet gereageerd, zodat klager hen bij brief van 10 december 2014 nogmaals op hun handelen wijst. De gerechtsdeurwaarders reageren bij brief van 15 december 2014 door het vragen van diverse inlichtingen. Dat verzoek heeft hij bij brief van 8 januari 2015 gemotiveerd afgewezen. De voorzitter verbindt aan de genoemde afwijzing de conclusie dat de weigering van klager kennelijk ten grondslag heeft gelegen aan het niet

herberekenen van de beslagvrije voet. In de stukken is voor deze veronderstelling geen aanleiding te vinden. De gerechtsdeurwaarders geven in hun brief van 1 september 2015 zelf aan dat zij niet weten waarom er op de brief van 8 januari 2015 niet is gereageerd.

6.3 Klager is het evenmin met de voorzitter eens dat de brief van 8 januari 2015 slechts van mededelende aard zou zijn geweest waarop de gerechtsdeurwaarders niet hadden hoeven te reageren. Klager heeft in genoemde brief ook nadrukkelijk om een reactie gevraagd. Kennelijk was de brief van 1 september 2015 opeens wel voldoende reden om de ten onrechte ontvangen betalingen terug te boeken. Een specificatie van de zijde van de gerechtsdeurwaarders  ten aanzien van zowel totaalbedrag als samenstelling hiervan ontbreekt echter.

6.4 Door niet eerst de communicatie met klager voort te zetten maar onaangekondigd tegelijkertijd een aanzienlijk aantal derdenbeslagen te leggen en de derdenbeslagen vervolgens ook nog eens over te betekenen, was er aan deze ambtshandelingen voor de gerechtsdeurwaarders  een aanzienlijk financieel belang verbonden. De gerechtsdeurwaarders hebben klager daardoor -mede gelet op de bij de gerechtsdeurwaarders bekende nijpende financiële situatie van klager en de met het aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid van ontbreken van betalingscapaciteit- op onverantwoord hoge kosten gejaagd. Hiermee hebben de gerechtsdeurwaarders in strijd gehandeld met de Verordening Beroeps- en gedragsregels en met de Normen voor Kwaliteit. Daarin is immers bepaald dat de gerechtsdeurwaarder nauwgezet en zorgvuldig in financiële aangelegenheden dient te zijn en dat hij geen onnodige kosten dient te maken c.q. deze dient te minimaliseren. Dat het dossier inmiddels negatief is gesloten zoals de gerechtsdeurwaarders stellen, doet daar niets aan af.

6.5 Klager had groot belang bij een tijdige en correcte vaststelling van een beslagvrije voet. Tot uitgangspunt hierbij dient dat uit de wetsgeschiedenis (Kamerstukken II 1986-1987, 17897, nr. 5, p. 13 en Kamerstukken II 2007-2008, 24 515, nr. 138, p. 3-41 ) en de civiele jurisprudentie ten aanzien van de beslagvrije voet samengevat volgt dat de beslagvrije voet onverwijld en met terugwerkende kracht dient te worden aangepast tenzij onbekendheid met de juiste beslagvrije voet te wijten is aan (toerekenbaar) onjuiste of onvolledige inlichtingen van de zijde van de beslagene. Klager is van mening dat tussen de datum waarop het verzoek is gedaan en de door gerechtsdeurwaarders medegedeelde terugbetaling teveel tijd heeft gezeten. Dat acht klager tuchtrechtelijk laakbaar.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 De gerechtsdeurwaarders hebben klager bij brief van 15 december 2014 in de gelegenheid gesteld om bewijsstukken over te leggen teneinde de beslagvrije voet te kunnen herberekenen. Nu klager heeft nagelaten deze bewijstukken over te leggen, kan de gerechtsdeurwaarders niet worden tegengeworpen dat de beslagvrije voet niet opnieuw is berekend. Dat klager bij de brief van 18 juni 2014 al voldoende bewijsstukken had meegezonden om de beslagvrije voet te kunnen berekenen heeft de kamer niet kunnen vaststellen. In de door klager bij de inleidende klacht overgelegde brief van 18 juni 2014 wordt geen mededeling gedaan van meegezonden bijlagen. In het bijgevoegde formulier wordt slechts melding gemaakt van het bedrag van de hypotheek en het bedrag van de rente. Een berekening daarvan is niet bijgevoegd. De nadere toelichting van klager ter zitting maakt dit niet anders. Dat de invordering werd opgeschort valt niet in de emailwisseling van 25 juni 2014 te lezen. Daarin staat vermeld dat de gerechtsdeurwaarders constateren dat geen betalingsregeling mogelijk is, zij regelmatig zullen controleren of er weer sprake is van een inkomen en  wordt klager verzocht de gerechtsdeurwaarders op de hoogte te stellen  indien er meer bekend zou worden over zijn uitkering.

7.2 De brief van 8 januari 2015 bevatte de motivering van de weigering van klager om de door de gerechtsdeurwaarder verzochte bewijsstukken over te leggen, een aansprakelijkheidstelling voor de ontstane kosten en een sommatie tot opheffing van het beslag bij gebreke waarvan klager het dossier in handen zou stellen van een advocaat met het verzoek de gerechtsdeurwaarders in rechte te betrekken. De kamer is het met de voorzitter dan ook eens dat deze brief van mededelende aard was. Dat de gerechtsdeurwaarders -als in de brief van 1 september 2015 staat vermeld- van mening waren dat een kort schriftelijk bericht aan klager op zijn plaats was geweest doet hieraan niet af.

7.3 Op grond hiervan overweegt de kamer dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht toekomt. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

8. Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-       verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. C.W. Inden, voorzitter, en mr. A. Sissing en M.W. de Ruijter, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 juli 2017, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.