ECLI:NL:TGDKG:2017:133 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/616378/ DW RK 16/1069

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2017:133
Datum uitspraak: 06-06-2017
Datum publicatie: 27-08-2017
Zaaknummer(s): C/13/616378/ DW RK 16/1069
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 6 juni 2017 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beschikking van 20 september 2016 met zaaknummer C/13/601656 DW RK 16/29 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/616378/ DW RK 16/1069 ingesteld door:

[ ],

wonende te [ ],

klager,

tegen:

[ ],

gerechtsdeurwaarder te [ ],

beklaagde,

gemachtigde: [ ].

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij email met bijlagen van 4 januari 2016 heeft klager een klacht ingediend tegen (het kantoor van) beklaagde, hierna: gerechtsdeurwaarder. Bij brief van 25 februari 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder een verweerschrift ingediend. Bij beslissing van 27 september 2016 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 28 september 2016. Bij brief van 2 oktober 2016 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter op nader aan te voeren gronden. Bij email van 19 oktober 2016 heeft klager de gronden van het verzet ingediend. Klager heeft bij email van 14 maart 2017 medegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen. Het verzetschrift is behandeld ter openbare zitting van 11 april 2017 alwaar de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder is verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 6 juni 2017.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

De kamer verwijst voor de feiten naar hetgeen de voorzitter in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de voorzitter geen bezwaar gemaakt, zodat ook de kamer van die feiten uitgaat.

4. De oorspronkelijke klacht

In de inleidende klacht beklaagt klager zich erover dat:

a) de dagvaarding niet door hem is ontvangen;

b) de gerechtsdeurwaarder niet reageert op berichten;

c) de gerechtsdeurwaarder de overeengekomen betalingsregeling eenzijdig heeft verhoogd;

d) de gerechtsdeurwaarder zich niet houdt aan de geldende beslagvrije voet van volgens klager € 2.100,00 en

e) klager wordt lastiggevallen met onzin aanbiedingen waardoor de gerechtsdeurwaarder zich niet aan de wet houdt.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft op klachtonderdeel a) overwogen dat de door klager niet nader onderbouwde stelling dat de gerechtsdeurwaarder de dagvaarding niet heeft betekend, wordt weersproken door het feit dat de civiele rechter een verstekvonnis heeft gewezen. Verstekverlening is namelijk de formele constatering dat klager, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet rechtsgeldig is verschenen. Van tuchtrechtelijk laakbaar handelen is dan ook niet gebleken.

5.2 Met betrekking tot klachtonderdeel b) heeft de voorzitter overwogen dat van een gerechtsdeurwaarder mag worden verwacht dat hij brieven of e-mails met betrekking tot een bij hem in behandeling zijnde incasso binnen een redelijke termijn beantwoordt. Uit de door de gerechtsdeurwaarder overgelegde producties kan worden opgemaakt dat er wel degelijk binnen een redelijke termijn op berichten van klager is gereageerd. Het is juist dat de gerechtsdeurwaarder niet heeft gereageerd op de melding van klager dat hij verzet zou aantekenen tegen het verstekvonnis. Gelet op de inhoud van deze melding heeft de gerechtsdeurwaarder dit bericht terecht enkel ter kennisgeving aangenomen. Datzelfde geldt voor de brief van klager gedateerd op 18 december 2015, waarin klager aangeeft dat hij niet langer post wenst te ontvangen van de gerechtsdeurwaarder. Van tuchtrechtelijk laakbaar handelen is niet gebleken.

5.3 Met betrekking tot klachtonderdeel c) heeft de voorzitter overwogen dat zoals de gerechtsdeurwaarder terecht heeft aangevoerd een schuldenaar zonder toestemming van de schuldeiser niet bevoegd is het verschuldigde in gedeelten te voldoen. In dit geval heeft de schuldeiser blijkbaar niet ingestemd met de voorgestelde aflossing van € 43,00 per maand. Klager heeft, mede gelet op het weerspreken door de gerechtsdeurwaarder dat er een betalingsregeling is overeengekomen, niet aannemelijk kunnen maken dat er reeds sprake was van een overeengekomen betalingsregeling van € 43,00 per maand. Het betrof enkel een voorstel, waarmee de schuldeiser niet akkoord wenste te gaan. Klager is medegedeeld dat de schuldeiser enkel akkoord wilde gaan met een betalingsregeling van € 51,00 per maand. Klager kan dat de gerechtsdeurwaarder niet verwijten.

5.4 Met betrekking tot klachtonderdeel d) heeft de voorzitter overwogen dat klager met een belastingvrije voet kennelijk doelt op de beslagvrije voet. Een beslagvrije voet is enkel van toepassing indien de gerechtsdeurwaarder beslag zou hebben gelegd. Hiervan is geen sprake. Dit klachtonderdeel stuit hierop af.

5.5 Met betrekking tot het laatste klachtonderdeel heeft de voorzitter overwogen dat deze enkele niet nader door klager onderbouwde stelling onvoldoende is om tuchtrechtelijk laakbaar handelen van de gerechtsdeurwaarder vast te stellen. Klager volstaat met algemeenheden zonder toelichting. Dit klachtonderdeel voldoet aldus niet aan de eisen die daaraan redelijkerwijs mogen worden gesteld. Voor zover klager doelt op de e-mail d.d. 18 december 2015, waarin de gerechtsdeurwaarder hem wijst op de mogelijkheid om de vordering versneld af te lossen met een eventuele eindejaarsuitkering of dertiende maand, wordt daarmee - anders dan klager meent - geen wettelijk voorschrift overtreden.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klager aangevoerd dat er geen bewijs is geleverd van het feit dat de dagvaarding aan hem is overhandigd. Iedereen kan zeggen dat hij klager is. Er is niet om een identiteitsbewijs gevraagd. De dagvaarding kan op een ander adres of bij de buren in de bus zijn gedeponeerd. Klager heeft deze in elk geval niet ontvangen. Bovendien klopt de vordering niet. De eigen bijdrage was door klager wel voldaan. Dat kan bewezen worden aan de hand van bankafschriften. De bedragen zijn volgens klager dan ook onjuist. Dat de gerechtsdeurwaarder antwoord heeft gegeven op de klachten van klager kan niet worden aangetoond.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 De kamer stelt vast dat klager de klachtonderdelen als weergegeven onder 4 c), d) en e) kennelijk heeft prijsgegeven omdat daartegen in verzet geen gronden zijn aangevoerd.

7.2 Met betrekking tot de klacht als weergegeven onder 4 a) geldt dat een door gerechtsdeurwaarder uitgebracht exploot op grond van artikel 157 lid 1 Rv tegen een ieder dwingend bewijs oplevert van hetgeen de deurwaarder daarin binnen de kring van zijn bevoegdheid omtrent zijn waarnemingen en verrichtingen heeft verklaard, zulks behoudens (artikel 151 lid 2 Rv) tegenbewijs. De mededeling in de dagvaarding, dat de gerechtsdeurwaarder een afschrift van het origineel heeft gelaten aan “voormeld adres in een gesloten envelop met daarop de vermeldingen als wettelijk voorgeschreven omdat ik aldaar niemand aantrof aan wie rechtsgeldig afschrift kon worden gelaten“, wordt door de gerechtsdeurwaarder gedaan binnen de kring van zijn bevoegdheid en heeft daarom dwingende bewijskracht. Dat de gerechtsdeurwaarder het exploot aan het adres heeft betekend, is daarom voorshands als vaststaand aan te nemen.

7.3 De enkele blote stelling van klager dat hij de dagvaarding niet heeft ontvangen is ontoereikend om in een tuchtprocedure aan te nemen dat de dagvaarding niet op de door de wet voorgeschreven wijze aan klager is betekend. Het tuchtrecht is niet de geëigende weg dit verder te onderzoeken omdat de ter bescherming van partijen in een civiele procedure strekkende bewijsregels niet gelden in een tuchtprocedure. De in verzet aangevoerde grond stuit hierop af.

7.4 Met betrekking tot klachtonderdeel 4 b) overweegt de kamer dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter op dit onderdeel van de klacht leveren geen nieuwe gezichtspunten op.

7.5 Uit het voorgaande volgt dat het verzet geen nieuwe gezichtspunten oplevert. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet dient ongegrond te worden verklaard.

8. Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

- verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. W.M. de Vries, voorzitter, en mr. C.A. van Dijk en mr. J.M. Wisseborn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 juni 2017, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.