ECLI:NL:TGDKG:2017:119 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam 705.2016

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2017:119
Datum uitspraak: 11-07-2017
Datum publicatie: 11-08-2017
Zaaknummer(s): 705.2016
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Op het moment dat de gerechtsdeurwaarder de ambtshandelingen verrichtte was reeds aan de titel voldaan. De klacht is daarom gegrond. Er wordt echter geen maatregel opgelegd, omdat de gerechtsdeurwaarder van een en ander geen verwijt te maken valt. Hij is door zijn opdrachtgever niet geïnformeerd dat er een schikking was getroffen die betrekking had op beide vorderingen. Nadat duidelijk was geworden hoe de vork in de steel zat, heeft de gerechtsdeurwaarder een en ander adequaat gecorrigeerd.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM 4

Beslissing van 11 juli 2017 zoals bedoeld in  artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/611403 / DW RK 16/705 ingesteld door:

[   ]

wonende te Amsterdam,

klager,

gemachtigde: [   ],

tegen:

[   ],

gerechtsdeurwaarder te Amsterdam,

beklaagde,

gemachtigde: [   ].

1. Ontstaan en loop van de procedure

Bij brief met bijlagen, ingekomen op 5 juli 2016, heeft klager een klacht ingediend tegen [   ], hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 5 oktober 2016, is door de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 27 juni 2017 in aanwezigheid van klager, zijn gemachtigde en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder. Van de behandeling zijn aantekening gemaakt. De uitspraak is bepaald op uiterlijk 8 augustus 2017.

2. Feiten en omstandigheden

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

a)      De gerechtsdeurwaarder heeft een vordering op klager in behandeling gehad met dossiernummer 4089268. Klager is daarvoor gedagvaard en op 18 mei 2015 heeft een comparitie plaatsgevonden. Tijdens die comparitie is een schikking bereikt. Volgens het proces-verbaal diende klager voor 5 juni 2015 een bedrag van € 121,34 te betalen op de rekening van de gerechtsdeurwaarder onder vermelding van dossiernummer 5133642.

b)      Voor dezelfde opdrachtgever heeft de gerechtsdeurwaarder een vordering op klager in behandeling gehad met dossiernummer 23219531. Op 18 mei 2015 is klager gesommeerd tot betaling van die vordering. Klager diende binnen 14 dagen een bedrag van € 122,26 te voldoen.

c)      Op of omstreeks 29 mei 2015 heeft de gerechtsdeurwaarder van klager een bedrag van € 122,26 ontvangen met de vermelding van debiteurnummer 2349531. De gerechtsdeurwaarder heeft dit bedrag geboekt in de zaak met dossiernummer 23219531.

d)     Op 11 december 2015 heeft de gerechtsdeurwaarder volgens het exploot van betekening aan klager betekend de grosse van een vonnis gewezen op 18 mei 2015 met bevel tot betaling van € 448,91. Boven het betekeningsexploot staat “dosssiernummer: 4089268” vermeld.

e)      Op 22 maart 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder ten laste van klager beslag gelegd op diens uitkering in dossier 4089268 voor een bedrag van € 695,92.

f)       Bij brief van 8 mei 2016 heeft de toenmalige gemachtigde van klager de gerechtsdeurwaarder erop gewezen dat aan dit beslag geen titel ten grondslag lag. Voorts is aan de gerechtsdeurwaarder meegedeeld dat klager de sommatie van 18 mei 2015 heeft beschouwd als nota in de zaak waarin op

18 mei 2015 de schikking was getroffen.

g)                 Bij brief van 26 mei 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder aan deze gemachtigde meegedeeld dat het bedrag tegen finale kwijting nog niet was ontvangen en dat het beslag ten onrechte was gelegd. De gerechtsdeurwaarder heeft het beslag opgeheven en de kosten daarvan gecrediteerd. Voorgesteld is om het bedrag tegen finale kwijting te verekenen met het uit het beslag ontvangen bedrag.

h)                 De gemachtigde van klager heeft bij brief van 3 juni 2016 gesteld dat de in het proces-verbaal van 18 mei 2015 vastgelegde schikking niet alleen betrekking had op dossier 4089268 maar ook op de vordering in dossier 23219531.

i)                   Nadat de gerechtsdeurwaarder deze brief aan zijn opdrachtgever had voorgelegd en had gebeld met degene die als gemachtigde van deze opdrachtgever had opgetreden tijdens de zitting van 18 mei 2015, heeft de opdrachtgever meegedeeld dat de schikking betrekking had op beide vorderingen. De gerechtsdeurwaarder heeft dit bij brief van 13 juli 2016 aan de toenmalige gemachtigde van klager meegedeeld.

2. Klacht

Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder dat deze onrechtmatig beslag heeft gelegd en ten onrechte het ingehouden bedrag niet heeft terugbetaald.

3. Verweer

De gerechtsdeurwaarder heeft aangevoerd dat klager beide vorderingen heeft verward nu de hoogte van de bedragen van die vorderingen nagenoeg overeenkwam. De betaling van 29 mei 2015 is geboekt in dossier 23219531 nu de naam van de betaler en het bedrag overeenkwam met het verschuldigde bedrag (klager heeft abusievelijk als betalingsreferentie het nummer 2349531 vermeld). Pas na de brief van 3 juni 2016 is van de gemachtigde van de opdrachtgever die op 18 mei 2015 de schikking heeft getroffen vernomen dat deze schikking betrekking had op beide vorderingen. Ook uit de inhoud van het proces-verbaal bleek dat niet. Als dit de gerechtsdeurwaarder eerder duidelijk was geweest dan zou niet tot de beslaglegging zijn overgegaan. Ook had het op de weg van klager gelegen om naar aanleiding van de betekening van 11 december 2015 contact met de deurwaarder op te nemen, hetgeen hij heeft nagelaten. De gerechtsdeurwaarder is van oordeel dat de klacht ongegrond is, omdat klager schadeloos is gesteld. Het ten ontrechte ingehouden bedrag is terugbetaald en klager is niet met de kosten belast.  

4. Beoordeling

4.1. Op grond van het bepaalde in artikel 34, eerste lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet kan een gerechtsdeurwaarderskantoor niet als beklaagde worden aangemerkt. Bij het onderzoek wie als beklaagde kan worden aangemerkt geldt als leidraad de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 12 augustus 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:3696). Uit dit arrest volgt dat bij klachten tegen een samenwerkingsverband de tuchtrechter zelf dient te onderzoeken tegen welke gerechtsdeurwaarder(s) van het samenwerkingsverband de klacht zich richt. De gerechtsdeurwaarder heeft aangevoerd dat het dossier van klager in behandeling is geweest op het kantoor waarvan hij vestigingsmanager is. Hij draagt daarvoor de verantwoordelijkheid. Klager heeft dit niet weersproken. Daarom wordt de gerechtsdeurwaarder als beklaagde aangemerkt. In de aanvang van deze beslissing is daarmee reeds rekening gehouden.

4.2. Op grond van artikel 34 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders, waarnemend gerechtsdeurwaarders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat -gerechtsdeurwaarders en degene die is toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid bedoelde opleiding, onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.3 De gerechtsdeurwaarder heeft - anders overigens dan in het betekeningsexploot is vermeld - een executoriale titel (proces-verbaal van schikking van 18 mei 2015) betekend en heeft op basis daarvan beslag gelegd, terwijl op het moment dat deze ambtshandelingen werden verricht reeds aan de titel was voldaan. De Kamer acht de klacht daarom gegrond.

4.4 Eén en ander valt de gerechtsdeurwaarder echter niet te verwijten. Nu de gerechtsdeurwaarder door zijn opdrachtgever niet is geïnformeerd over het feit dat de schikking betrekking had op beide vorderingen, is het begrijpelijk dat de gerechtsdeurwaarer de betaling van klager heeft afgeboekt in het nieuwe dossier en de behandeling van het oude dossier aanvankelijk heeft doorgezet. Nadat duidelijk was geworden hoe de vork in de steel zat, heeft de gerechtsdeurwaarder één en ander adequaat gecorrigeerd. Dat de gerechtsdeurwaarder mogelijk door de bank aan klager in rekening gebrachte kosten voor het bankbeslag niet aan klager heeft vergoed, kan de gerechtsdeurwaarder evenmin worden verweten alleen al omdat klager daar, zoals zijn gemachtigde ter zitting bevestigde, nooit om heeft gevraagd.     

4.5 De Kamer ziet onder de omstandigheden van dit geval dan ook geen aanleiding tot oplegging van een maatregel. In de optiek van de Kamer is vooral sprake geweest van een ongelukkige samenloop van omstandigheden.

4.6 Op grond van het vorenstaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor gerechtsdeurwaarders:

-                     verklaart de klacht ongegrond;

-                     ziet van het opleggen van een maatregel af.

Aldus gegeven door mr. W.M. de Vries, plaatsvervangend-voorzitter, mr. Ch.A. van Dijk en mr. J.J.L. Boudewijn,  leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 juli 2017 in tegenwoordigheid van de secretaris.