ECLI:NL:TGDKG:2017:113 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam 70.2017

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2017:113
Datum uitspraak: 11-07-2017
Datum publicatie: 31-07-2017
Zaaknummer(s): 70.2017
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. Derdenbeslag gelegd op het moment dat de eisende partij reeds was overleden. Nu de opdrachtgever heeft nagelaten het overlijden door te geven, mochten de gerechtsdeurwaarders erop vertrouwen dat de eisende partij nog in leven was. Verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 11 juli 2017 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beschikking van 10 januari 2017 met zaaknummer C/13/603453 DW RK 16/157 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/622477 / DW RK 17/70  ingesteld door:

1. [  ],

2. [  ],

gevestigd/wonende te [  ],

klagers,

tegen:

1. [  ],

2. [  ],

gerechtsdeurwaarders te [  ],

beklaagden.

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brief, ingekomen op 23 februari 2016, hebben klagers een klacht ingediend tegen beklaagden, hierna: de gerechtsdeurwaarders. Bij verweerschrift, ingekomen op

30 maart 2016, hebben de gerechtsdeurwaarders op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 10 januari 2017 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klagers zijn een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 11 januari 2017. Bij e-mailbericht van 21 januari 2017 hebben klagers verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Zij hebben op 24 mei 2017 een aanvulling op het verzetschrift ingediend. Klagers hebben schriftelijk medegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 30 mei 2017 alwaar gerechtsdeurwaarder sub 2  is verschenen, mede namens gerechtsdeurwaarder sub 1. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 11 juli 2017.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klagers hebben verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in het verzet kunnen worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           Op 5 december 2013 heeft gerechtsdeurwaarder sub 2, uit kracht van een op

3 april 2013 gewezen vonnis, een perceel in [  ] in beslag genomen dat mede in eigendom is van klaagster sub 2. 

-           Op 6 december 2013 heeft gerechtsdeurwaarder sub 1 voornoemd beslag over­­betekend.

-           Op 9 december 2013 hebben klaagster sub 2 en haar echtgenoot een klacht ingediend tegen het kantoor van de gerechtsdeurwaarders, mede omdat de eisende partij reeds in juni 2013 is komen te overlijden.

-           Bij schrijven van 16 december 2013 heeft gerechtsdeurwaarder sub 2 gerea­geerd op het schrijven van 9 december 2013. De aansprakelijkheid wordt af­gewezen en de inhoud van de brief wordt voorgelegd aan de opdrachtgever, mr. [  ] (hierna: [x]).

-           Bij schrijven van 21 januari 2014 berichten de gerechtsdeurwaarders aan klagers dat [x] heeft erkend dat de eisende partij, [y], is overleden en dat het vorderingsrecht onder algemene titel is overgegaan op zijn erfgenamen.

-           Op 20 maart 2014 heeft gerechtsdeurwaarder sub 2 beslag gelegd op hetzelfde perceel te [  ], dit keer op verzoek van de gezamenlijke erfgenamen van wijlen [y].

-           Het beslag van 20 maart 2014 is op 24 maart 2014 overbetekend.

-           Bij exploot van 31 maart 2014 is het beslag van 5 december 2013 opgeheven.

4. De oorspronkelijke klacht

Klagers beklagen zich er in hoofdzaak over dat de gerechtsdeurwaarders in opdracht van [x] executoriaal beslag hebben gelegd ten laste van klagers, terwijl de eisende partij, dhr. [y], op dat moment al was overleden. Hierdoor hebben zij onrechtmatig jegens klagers gehandeld, hetgeen tuchtrechtelijk laakbaar en verwijtbaar is. De gerechtsdeurwaarders hebben hun eigen stuk niet gecontroleerd.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1. Ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn (waarnemend) ge­rechts­deurwaarders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat gerechtsdeur­waar­ders en degenen die zijn toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25 lid 1 bedoelde opleiding, onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeur­waarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeur­waarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2. Dat is niet het geval. De onderzoeksplicht van de gerechtsdeurwaarders in dit kader is in het leven geroepen ter bescherming van degene(n) tegen wie de executie zich richt. De gerechtsdeurwaarders hebben eind april 2013 van [x] de opdracht ont­van­gen over te gaan tot incasso en eind september 2013 de opdracht ontvan­gen over te gaan tot executie. Zij hoeven geen onderzoek te (blijven) doen naar de eisen­de partij. Op het moment dat de gerechtsdeurwaarders van klagers op 9 december 2013 hebben vernomen dat de eisende partij zou zijn komen te overlijden, hebben zij direct contact opgenomen met hun opdrachtgever, [x]. Na ont­vangst van het standpunt van [x] zijn klagers daarvan in kennis gesteld. De gerechtsdeurwaar­ders hebben een gewij­zig­de op­dracht ontvangen. Deze keer geen beslag op verzoek van wijlen [y], maar op verzoek van de gezamenlijke erfgena­men. Deze opdracht hebben gerechtsdeurwaarders uitge­voerd. De ge­rechts­deur­waar­ders hebben in dezen gehandeld zoals een goed gerechtsdeur­waar­der betaamt en hen valt niets te verwijten.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet hebben klagers aangevoerd dat de beslissing van de voorzitter gebaseerd is op een onjuist verweerschrift. Het verweerschrift schept een onjuist beeld. [x] was wel op de hoogte van het overlijden van [y]. Klagers betwisten dat de gerechtsdeurwaarders eind april 2013 een incasso-opdracht hebben ontvangen en eind september 2013 een executieopdracht. Klagers betwisten tevens dat de gerechtsdeurwaarders een gewijzigde incasso-opdracht hebben ontvangen. Het was de gerechtsdeurwaarders bekend dat tegen [x] en één van zijn betrokken cliënten een strafrechtelijke aangifte was gedaan. De gerechtsdeurwaarders hadden zich bij de aanvaarding en uitvoering van de litigieuze opdrachten niet mogen laten beïnvloeden door andere rollen of verantwoordelijkheden. Zij hadden hun ministerie moeten weigeren.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 De kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. Het beslag van 5 december 2013 was weliswaar gebrekkig, doch dit valt de gerechtsdeurwaarders in het onderhavige geval niet te verwijten. Zij mochten erop vertrouwen dat [x], als advocaat, bij het verstrekken van de beslagopdracht melding zou hebben gemaakt van het overlijden van de in de executoriale titel genoemde executant. Nu [x] dat heeft nagelaten, mochten de gerechtsdeurwaarders er van uitgaan dat de executant nog in leven was. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op. De door klagers overgelegde stukken maken dit niet anders. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet dient ongegrond te worden verklaard.

7.2 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. L. van Berkum, plaatsvervangend-voorzitter, en

mr. A. Sissing en mr. J.J.L. Boudewijn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 juli 2017, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.