ECLI:NL:TDIVTC:2017:8 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2015/97

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2017:8
Datum uitspraak: 06-01-2017
Datum publicatie: 13-04-2017
Zaaknummer(s): 2015/97
Onderwerp: Klachtambtenaarzaken
Beslissingen: Gegrond met boete
Inhoudsindicatie: Dierenarts levert met zijn groothandel (o.a. in Nederland niet geregistreerde) diergeneesmiddelen en humane geneesmiddelen aan een tussenhandelaar die niet tot verkoop daarvan bevoegd was. In het kader van de waarborging van de correcte distributie van (dier)geneesmiddelen is daarmee naar het oordeel van het college niet de vereiste zorgvuldigheid en verantwoordelijkheid betracht. Volgt onvoorwaardelijke boete van € 2.000.

De klachtambtenaar, bedoeld in artikel 8.15 lid 2, onderdeel b, van de Wet dieren,

hierna: de klachtambtenaar

tegen

Y,                            

hierna: beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek en de dupliek.

De mondelinge behandeling vond plaats op 27 oktober 2016. Namens de klachtambtenaar was aanwezig A, vergezeld door B van de NVWA. Beklaagde was eveneens aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat.

2. DE KLACHT

De klacht komt er in de kern op neer dat beklaagde in de periode van 1 januari 2012 tot en met 16 juli 2013 met betrekking tot de handel in (niet-geregistreerde) diergeneesmiddelen en humane geneesmiddelen verwijtbaar c.q. nalatig heeft gehandeld. De klachtambtenaar heeft gevorderd beklaagde een boete van

€ 3.500,= op te leggen.  

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. In maart 2012 ontving de NVWA van het Duitse Bundeskriminalamt het bericht dat er in Duitsland via de website van H. receptplichtige diergeneesmiddelen werden verkocht en dat de eigenaresse van het bedrijf en haar echtgenoot daarvoor in Duitsland strafrechtelijk werden vervolgd. De NVWA werd geadviseerd om met betrekking tot de bedoelde website en de verkoop van receptplichtige diergeneesmiddelen ook in Nederland nader onderzoek in te stellen. Met dit onderzoek is door de NVWA onder de naam ‘Dommel’ eind juni 2012 een aanvang genomen.

3.2. In de stukken wordt vermeld dat de eigenaresse van het bedrijf, volgens het vergunningenregister van het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) in de hier in het geding zijnde periode over een vergunning met de code ‘AR’ beschikte. Handelaren met een dergelijke vergunning was het uitsluitend toegestaan ‘vrije’ diergeneesmiddelen te verhandelen, dat wil zeggen diergeneesmiddelen die zonder tussenkomst van een dierenarts mogen worden geleverd, alsmede diergeneesmiddelen met de URA-status, zijnde diergeneesmiddelen die alleen op recept van een dierenarts aan dierhouders mogen worden geleverd. Blijkens het berechtingsrapport waren bij de Kamer van Koophandel onder de onderneming H. (een eenmanszaak) ook andere handelsnamen geregistreerd, waaronder R. en H.

3.3. Uit het onderzoek van de NVWA kwam naar voren dat H. op haar website aangaf dat dierhouders receptplichtige diergeneesmiddelen konden bestellen en dat H. tegen vergoeding de mogelijkheid bood voor de benodigde recepten te zorgen, als aanvragers daar niet over beschikten. Uit het onderzoek van de NVWA bleek dat de handelwijze van H. in de praktijk aldus was dat er receptkosten bij aanvragers in rekening werden gebracht, maar dat feitelijk geen recepten werden geleverd althans dat, zo heeft het college begrepen, gebruik werd gemaakt van niet ondertekende recepten, die volgens het echtpaar R. –zo is tegenover de NVWA verklaard- door beklaagde aan het bedrijf waren verstrekt.

3.4. Tijdens een controle van de NVWA op 16 juli 2013 is vastgesteld dat H. onder meer het diergeneesmiddel Equipalazone aan Duitse en aan Nederlandse afnemers verkocht, een middel dat in Nederland uitsluitend volgens de cascaderegeling door een dierenarts kan worden ingezet. In het klaagschrift wordt vermeld dat aan de hand van aan Nederlandse afnemers geadresseerde facturen en recepten uit de administratie van H. is gebleken dat er in 2012 en 2013 in ieder geval 23 leveringen van receptplichtige (dier)geneesmiddelen aan klanten in Nederland waren geleverd:

-  2 leveringen van Pergolid, een humaan geneesmiddel;

-  7 leveringen van Equipalazone, dat niet in Nederland is geregistreerd;

-  9 leveringen van receptplichtige diergeneesmiddelen (o.a. Panacur, Eqvalan, Equimax)

3.5. Door de NVWA werd aldus geconcludeerd dat H. receptplichtige diergeneesmiddelen rechtstreeks aan dierhouders leverde, dus zonder dat er een dierenarts in de transactie werd  betrokken. Uit het onderzoek bleek dat H.diergeneesmiddelen alsook humane geneesmiddelen vanuit de praktijk van beklaagde geleverd kreeg.

3.6. Beklaagde is dierenarts en eigenaar van B. Volgens de stukken bestaan de activiteiten van de dierenartsenpraktijk enerzijds uit veterinaire dienstverlening en anderzijds uit groothandelsactiviteiten. Uit de ingediende stukken heeft het college begrepen dat de dierenartsenpraktijk wordt bestuurd door B. en dat deze weer wordt bestuurd door P., waarvan beklaagde enig aandeelhouder en bestuurder is.

3.7. Met betrekking tot de aan H. geleverde diergeneesmiddelen heeft de NVWA de administratie van de dierenartsenpraktijk van beklaagde over 2012/2013 onderzocht en vastgesteld dat er onder meer humane geneesmiddelen (Pergolide), niet in Nederland geregistreerde diergeneesmiddelen (Equipalazone) en antibiotica (daaronder Baytril, niet geregistreerd voor paarden) aan H. waren geleverd. In het klaagschrift wordt vermeld dat beklaagde in de hier in het geding zijnde periode over een vergunning met de code ‘AK’ beschikte, bedoeld voor de groothandel in diergeneesmiddelen, waarmee mocht worden gehandeld in ‘vrije’ diergeneesmiddelen en in diergeneesmiddelen met de URA-, UDA- en UDD- status, zij het dat die diergeneesmiddelen middels de groothandelsvergunning niet rechtstreeks aan eindgebruikers, daaronder dierhouders, mochten worden verstrekt. Behalve over een vergunning voor de groothandel beschikte en beschikt beklaagde als dierenarts van rechtswege over een kleinhandelsvergunning, verplicht voor diegenen die diergeneesmiddelen rechtstreeks aan eindgebruikers c.q. dierhouders leveren.

3.8. Aangezien was gebleken dat H. (dier)geneesmiddelen vanuit de praktijk van beklaagde betrok, is beklaagde door de NVWA bezocht en heeft hij vervolgens op 25 september 2013 een e-mailbericht aan de NVWA gezonden. Op 7 oktober 2013 is beklaagde gehoord, waarna door hem ook op 8 oktober 2013 een verklaring per e-mail richting de NVWA is verzonden. In het e-mailbericht heeft beklaagde uiteen gezet dat zijn bedrijf een tiental jaren eerder het cliëntenbestand van de firma V. had overgenomen. Tot dat cliëntenbestand behoorde ook H., dat in medicijnen voor de Duitse afzetmarkt handelde, reden waarom beklaagde zich met betrekking tot de leveringen van diergeneesmiddelen aan H. heeft laten informeren door de Nederlandse en Duitse autoriteiten. Daarbij zou door de NVWA zijn aangegeven dat met betrekking tot rechtstreekse leveringen aan een Duitse firma welke haar producten in Duitsland afzet geen bemoeienis van de Nederlandse autoriteiten te verwachten viel. Van de Duitse autoriteiten zou zijn gemeld dat medicijnen uit de apotheek van B. bestemd voor H. in voorkomende gevallen gedekt moesten worden door een ‘Apothekersgenehmigung’ van een apotheek dan wel een ’Approbation’ van een apotheek houdend dierenarts, arts, tandarts of specialist. In de betreffende verklaring wordt door beklaagde tevens geschreven dat de producten werden geleverd aan R. in Duitsland en gefactureerd aan R. in Nederland.

3.9. Beklaagde heeft met betrekking tot de Duitse aanvragen voor (dier)geneesmiddelen gesteld c.q. ter zitting verklaard dat die via H. per e-mail of fax op zijn dierenartsenpraktijk binnen kwamen, voorzien van de naam van de aanvrager en diens of haar Approbation, die dan werden gecontroleerd voordat de medicatie aan H. werd geleverd. Beklaagde stelt dat met het echtpaar R. de afspraak was gemaakt dat de aan hen geleverde producten niet in Nederland zouden worden afgezet. In de administratie van beklaagde althans diens praktijk werden door de NVWA twee ongedateerde verklaringen  aangetroffen die door de heer en door mevrouw R. te D. waren ondertekend en waarin stond vermeld: ‘ dat de medicijnen die aan ons verstrekt worden uit de apotheek van B. bestemd zijn voor buitenlands gebruik en volgens afspraak gedekt worden door een ‘Apothekersgenehmigung’ van een apotheek, dan wel een ‘Approbation’ van een apotheekhoudend dierenarts dan wel arts’ .

3.10. Beklaagde stelt dat hij er nimmer weet van heeft gehad dat H. ook producten op de Nederlandse markt aan dierhouders verkocht en dat, toen dat hem middels het onderzoek van de NVWA wel bekend werd, de handel met H. direct is gestaakt. Bij zijn verweer heeft beklaagde een verklaring d.d. 15 december 2015 gevoegd, opgesteld nadat beklaagde de onderhavige klacht had ontvangen,  die is ondertekend door R. en waarin het volgende wordt vermeld:

‘Naar aanleiding van een schrijven van het Veterinair Tuchtcollege wat u vrijdag 11 december ontving verklaar ik hierbij het volgende:

  1. U, drs. Y. bent nooit betrokken geweest bij leveranties van wormpasta’s voor het gebruik bij paarden aan mijn firma H.
  2. U hebt nooit enig recept ondertekend, noch voorgesteld om leveranties van H. af te dekken middels uw handtekening en verklaring.
  3. Ik heb zonder uw medeweten en zelfs zonder u op de hoogte te brengen uw naam gebruikt bij het opstellen van recepten welke leveranties van wormpasta’s door H. moesten verantwoorden.
  4. De diergeneesmiddelen welke terug geleverd zijn aan Nederland heb ik tegen onze uitdrukkelijke en schriftelijk vastgelegde afspraak en zonder uw medeweten geleverd. U wist niet beter dan dat deze diergeneesmiddelen geleverd werden, in lijn met de wet, aan de dierenarts welke op de Approbation vermeld stond. Ik heb u op dit punt misleid.

Op uw verzoek opgesteld en door mij, R., ondertekend’’

3.11. De NVWA heeft van haar bevingen een berechtingsrapport opgemaakt voor de klachtambtenaar, die heeft besloten tot het entameren van de onderhavige procedure.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal, voor zover nodig, in het hierna volgende worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. Aan de orde is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts jegens een dier of meerdere dieren had behoren te betrachten dan wel of hij anderszins tekort is geschoten in hetgeen van hem als beoefenaar van de diergeneeskunde mocht worden verwacht, dat daardoor voor de gezondheidszorg voor dieren ernstige schade heeft kunnen ontstaan, een en ander als thans neergelegd in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren, voorheen in artikel 14 van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde. In eerdere jurisprudentie is reeds bepaald dat artikel 14 aanhef en onderdeel b, WUD (inmiddels Artikel 8:15 lid 1 juncto artikel 4.2 lid 2 van de Wet dieren) mede geacht moet worden betrekking te hebben op het handelen of nalaten van dierenartsen in het kader van zorgverlening aan dieren, in zoverre dit implicaties heeft voor de volksgezondheid en de afzet van dierlijke producten.

5.2. Het college stelt voorop dat op basis van vaste jurisprudentie feitelijk geen betoog meer behoeft dat de afgifte en toepassing van diergeneesmiddelen zorgvuldig, veilig en verantwoord dient te gebeuren, zeker door diegenen die daartoe (exclusief) bevoegd zijn en eens te meer ten aanzien van die diergeneesmiddelen, waarvan door de wetgever is geoordeeld dat deze zonder tussenkomst van een dierenarts gevaar op kunnen leveren voor mens en/of dier dan wel voor het milieu. Deze zogenoemde ‘gekanaliseerde’ diergeneesmiddelen zijn onderverdeeld in de categorieën URA (diergeneesmiddelen die alleen op recept van een dierenarts mogen worden afgeleverd), UDA (diergeneesmiddelen die uitsluitend op recept van een dierenarts door de dierenarts zelf of door een apotheker mogen worden afgeleverd) en UDD (uitsluitend door de dierenarts te verstrekken en toe te dienen).  In de onderhavige zaak gaat het om de levering van dergelijke gekanaliseerde diergeneesmiddelen alsook om de levering van in Nederland niet geregistreerde diergeneesmiddelen en van humane geneesmiddelen.

5.3. Het college gaat er conform het berechtingsrapport vanuit dat H. in de hier in het geding zijnde periode een zogeheten ‘AR’-vergunning had met een in Nederland gelegen vestigingsplaats. Voor zover beklaagde in de loop van de onderhavige procedure nog heeft gesteld dat H. toentertijd over een Duitse groothandelsvergunning beschikte voor producten die in Duitsland werden afgezet, wordt die stelling door het college gepasseerd. Bewijsstukken dienaangaande ontbreken, waar beklaagde ruimschoots de gelegenheid heeft gehad om daaromtrent verifieerbare bescheiden in het geding te brengen. In het berechtingsrapport wordt ook aangegeven dat op 16 juli 2013 door de NVWA een bezoek aan het echtpaar R. is gebracht in hun woning in Nederland, waar het bedrijf H. gevestigd zou zijn en waar zich ook een schuur c.q. opslagruimte met diergeneesmiddelen bevond. Uit de stukken is niet kunnen blijken dat voor wat betreft de hier in het geding zijnde periode vanuit een ander, bijvoorbeeld buitenlands, adres werd geopereerd.

5.4. Door beklaagde is verder erkend dat de (dier)geneesmiddelen door het echtpaar althans een van de echtelieden op zijn dierenartsenpraktijk in N. en dus in Nederland werden opgehaald en afgegeven door een paraveterinair die de bestellingen verzorgde en ook met de inkoop was belast. Terzijde geldt dat op de in het geding gebrachte aan H. gerichte facturen een Nederlands postadres van H. staat vermeld alsook het BTW-tarief voor binnenlandse leveringen en dat niet in geschil is dat de (dier)geneesmiddelen direct bij afgifte op de dierenartsenpraktijk van beklaagde werden betaald. Verder wordt op de in het geding gebrachte facturen van H. richting haar Nederlandse cliëntèle een Nederlandse vestigingsplaats en een Nederlandse bankrekening van H. vermeld. Gelet op dit alles gaat het college er vanuit dat de in het geding zijnde (dier)geneesmiddelen vanuit de praktijk van beklaagde zijn geleverd aan een in Nederland gevestigd bedrijf met een (beperkte) AR-vergunning, die het enkel was toegestaan om op recept URA-diergeneesmiddelen en vrij verkrijgbare diergeneesmiddelen aan dierhouders te leveren. Het staat vast dat H. die vergunningvoorschriften met voeten heeft getreden door het humane geneesmiddel Pergolide, het niet in Nederland geregistreerde Equipalazone, antibiotica (destijds UDA) en ontwormmiddelen (URA) rechtstreeks en dus zonder tussenkomst van een dierenarts aan dierhouders te leveren, hetgeen in ieder geval aan Nederlandse particuliere dierhouders is gebeurd. Ter zitting is van de zijde van de NVWA verklaard dat het echtpaar R. ter zake van deze feiten door de Nederlandse strafrechter een taakstraf opgelegd heeft gekregen, naast dat is verkaard dat het echtpaar ook in Duitsland is veroordeeld met betrekking tot de verkoop van receptplichtige diergeneesmiddelen.

5.5. Beklaagde heeft niet bestreden dat de hiervoor genoemde (dier)geneesmiddelen vanuit zijn praktijk aan H. werden geleverd, behoudens dat hij iedere betrokkenheid bij de handel in en levering van ontwormmiddelen aan H. heeft betwist. Het college volgt beklaagde daarin, nu die vermeende betrokkenheid op basis van de stukken niet bewezen kan worden geacht, noch is enige bemoeienis van beklaagde komen vast te staan met het door de NVWA geconstateerde  frauduleus handelen door H. aangaande de recepten voor ontwormmiddelen.  De vraag die dan resteert is of beklaagde, tegen wie overigens geen strafvervolging is ingesteld, met betrekking tot de andere aan H. geleverde (dier)geneesmiddelen tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

5.6. Een van de verweren van beklaagde behelst de stelling dat, als er ongeoorloofde handel heeft plaatsgevonden, dit niet door hem zelf als natuurlijk persoon en in zijn hoedanigheid van dierenarts is geschied, maar door de groothandel B., een geheel andere entiteit, die niet aan het veterinair tuchtrecht is onderworpen. Beklaagde heeft met zoveel woorden gesteld door de klachtambtenaar ten onrechte voor de tuchtrechter te zijn gedaagd.

5.7. Met betrekking tot dit verweer kan op basis van de stukken eerstens worden vastgesteld dat beklaagde persoonlijk sterk betrokken is geweest bij de activiteiten van de groothandel en de initiatieven die dienaangaande zijn ontplooid. Blijkens de inschrijving bij de Kamer van Koophandel waren de activiteiten van de groothandel overigens onder gebracht bij de dierenartsenpraktijk van beklaagde. Hiernaast geldt dat het een dierenarts uiteraard vrij staat om, naast het veterinaire werk, groothandelsactiviteiten te ontplooien, echter is het dan naar het oordeel van het college in het kader van de borging van een correcte distributie van diergeneesmiddelen zaak om dienaangaande gescheiden en ook controleerbare administraties te voeren.

5.8. Voor het college is onvoldoende gebleken dat er qua levering van (dier)geneesmiddelen aan H. sprake is geweest van een duidelijke en strikte scheiding van activiteiten en administraties van de groothandel versus die van de dierenartsenpraktijk. Zo is gebleken dat facturering aan H. op briefpapier van de dierenartsenpraktijk geschiedde, waarop overigens het KvK-nummer van de Holding lijkt te staan vermeld en dat op sommige facturen aan H. ook vaccinatiekosten voorkomen voor huisdieren van het echtpaar R. bijv. op de factuur van 17 december 2012, waarop tevens leveringen aan H. als bedrijf staan vermeld, te weten van o.a. de (dier)geneesmiddelen Pergolide en Equipalazone.

5.9.  Hiernaast is niet kunnen blijken dat beklaagde in de hier in het geding zijnde periode bevoegd was om ook humane geneesmiddelen aan houders van een kleinhandelsvergunning of aan dierenartsen te mogen leveren. Daarvoor is een specifieke groothandelsvergunning voor humane geneesmiddelen vereist en gesteld noch gebleken is dat beklaagde daar destijds over beschikte. Het college gaat er verder vanuit dat, hoewel beklaagde heeft betoogd dat Pergolide in de lokale apotheek voor een van zijn medewerkers vrij verkrijgbaar was, dit humane geneesmiddel alleen met een recept door een dierenarts voor individueel te behandelen dieren kon worden voorgeschreven indien er geen geregistreerd alternatief voorhanden was, waarbij geldt dat er gedurende het grootste deel van de hier in het geding zijnde periode reeds een alternatief middel met een veterinaire registratie op de markt was (Prascend, REG.NL. 110598, datum inschrijving handelsvergunning 24 mei 2012). Voor die tijd kon Pergolide aan de hand van een recept van een dierenarts door een ‘humane’ apotheek aan een dierhouder worden geleverd, dan wel kon dit middel, zonder recept, door een dierenartsenpraktijk worden verkregen bij een houder van een groothandelsvergunning ter zake van humane geneesmiddelen. De conclusie is dan dat Pergolide aldus door of onder verantwoordelijkheid van beklaagde op een oneigenlijke wijze in het verkoopkanaal van zijn groothandel is gebracht en vervolgens aan H. is geleverd, hetgeen niet mogelijk zou zijn geweest als beklaagde geen dierenarts was. In casu was dus ook geen sprake van een situatie waarin Pergolide middels een recept van beklaagde ten behoeve van een individueel te behandelen dier werd geleverd aan een diereigenaar en was er tussentijds bovendien een voor paarden geregistreerd alternatief op de markt gekomen. Overigens zijn er volgens de eigen verklaring van beklaagde ook magistraal bereide middelen aan H. geleverd, die niet door een groothandel in diergeneesmiddelen mochten worden geleverd, maar alleen door een dierenarts aan een dierhouder. Op grond van het voorgaande acht het college de conclusie gerechtvaardigd dat de activiteiten en administraties van de dierenartsenpraktijk en de groothandel van beklaagde door elkaar liepen c.q. op een zodanig onwenselijke en ondoorzichtige manier met elkaar vermengd waren, dat het college voorbij gaat aan het verweer van beklaagde dat hij als natuurlijk persoon en in zijn hoedanigheid van dierenarts buiten de handel met Horsecare stond en daar in tuchtrechtelijke zin niet op zou kunnen worden aangesproken.

5.10.  Het college heeft uit het verhandelde ter zitting van de zijde van de NVWA c.q. de klachtambtenaar alsook uit de pleitnota begrepen dat de onderhavige klacht voornamelijk ziet op de door H. aan dierhouders in Nederland verstrekte  (dier)geneesmiddelen, die door beklaagde althans diens bedrijf aan H. waren geleverd. Vastgesteld moet overigens worden dat in het berechtingsrapport door de NVWA wordt uitgegaan van verzamelfacturen en dat weliswaar de nodige (dier)geneesmiddelen aan H. zijn geleverd, maar dat niet is gepreciseerd welke vanuit de praktijk van beklaagde aan H. gefactureerde (dier)geneesmiddelen waar, in Duitsland of in Nederland, zijn afgezet. Wat dienaangaande in ieder geval wel kan worden geconcludeerd is dat Pergolide sowieso niet had mogen worden afgeleverd, of dit geneesmiddel nu in Nederland of in Duitsland is afgezet. Voor het overige zal het college de andere door H. aan Duitse afnemers geleverde (dier)geneesmiddelen buiten beschouwing laten, met de aantekening dat de door beklaagde geïnitieerde constructie -waarbij Duitse (dieren)artsen kennelijk via e-mail of fax voorzien van een 'Approbation' (dier)geneesmiddelen bestelden, die dan vervolgens weer indirect via een tussenhandelaar, H., vanuit Nederland werden geleverd- voor het college niet goed te begrijpen valt en ook het verhandelde ter zitting daarin onvoldoende duidelijkheid heeft gebracht.

5.11. Evident is dat H. op de eerste plaats verantwoordelijk is voor de illegale c.q. ongeoorloofde  leveringen van de hier in het geding zijnde (dier)geneesmiddelen aan Nederlandse dierhouders, hetgeen zonder tussenkomst van een dierenarts geschiedde en dus ook zonder dat rekening werd gehouden met het feit dat ter zake van het gebruik van bepaalde middelen voor voedselproducerende paarden, zoals Equipalazone, in de bijbehorende paardenpaspoorten in het kader van de voedselveiligheid door een dierenarts een aantekening moest zijn of worden gemaakt (uitgesloten van humane consumptie) en dat meer algemeen ook aan andere administratieve voorwaarden moest worden voldaan.

5.12. Niettemin is het college van oordeel dat ook beklaagde verwijtbaar heeft gehandeld door hier te lande niet geregistreerde diergeneesmiddelen (Equipalazone), humane geneesmiddelen (Pergolide) en antibiotica aan H.te leveren. Door dit te doen aan een niet tot verkoop daarvan bevoegde handelaar, hetgeen beklaagde wist althans kon en behoorde te weten, is in het kader van de waarborging van de correcte distributie van diergeneesmiddelen niet de vereiste zorgvuldigheid en verantwoordelijkheid betracht. Op de risico’s die dit met zich zou kunnen brengen had beklaagde naar het oordeel van het college redelijkerwijs bedacht kunnen en moeten zijn. Zo is bijv. met de levering van Pergolide aan H. tevens het risico gecreëerd dat dit humane geneesmiddel via H. rechtstreeks aan paardenhouders werd geleverd met tevens de kans dat voedselproducerende paarden die met dit geneesmiddel zijn behandeld in de voedselketen terecht konden komen. Pergolide is ook geen onschuldig of risicoloos middel

(grijpt aan in de hersenen, werkt als dopamine en is ook een Parkinsonmedicijn) en mocht na de registratie van Prascend in Nederland overigens ook niet meer bij paarden op basis van de cascaderegeling worden ingezet.

5.13. Ook middels het aan H. leveren van Equipalazone en antibiotica heeft het kunnen gebeuren dat deze diergeneesmiddelen vervolgens op een onverantwoordelijke en incorrecte wijze konden worden ingezet, waar de stukken bovendien blijk geven van een bij beklaagde reeds langere tijd bestaand wantrouwen omtrent de handel en wandel van H. Aan het vorenstaande doet niet af dat de in het geding gebrachte schriftelijke verklaringen van de echtelieden R. staat vermeld dat de vanuit de praktijk van beklaagde geleverde medicijnen alleen voor buitenlands gebruik waren bestemd. Hetzelfde geldt ten aanzien van de door R. ondertekende verklaring d.d. 15 december 2015, die overigens met name ziet op de handel in wormpasta’s, waarvan niet is komen vast te staan dat beklaagde daarbij betrokken is geweest. Los van het feit dat vergunningsvoorschriften niet bij overeenkomst of afspraak kunnen worden verruimd of ingeperkt, wordt door het college in aanmerking genomen dat met de gehanteerde leveringswijze aan H. een onnodig en vermijdbaar risico werd geschapen dat de hier in het geding zijn de (dier)geneesmiddelen zonder tussenkomst van een dierenarts en dus zonder in verslaglegging verantwoorde indicatie, veterinaire begeleiding en nazorg bij Nederlandse dierhouders terecht konden komen, met als gevolg dat er reële risico’s voor de dier- en volksgezondheid c.q. de voedselveiligheid konden ontstaan.

5.14. Hiervoor is reeds geconcludeerd dat sprake was van een zodanige persoonlijke betrokkenheid en verwevenheid van activiteiten van beklaagde althans zijn praktijk met die van zijn groothandel, dat beklaagde in zijn hoedanigheid van dierenarts en dus in tuchtrechtelijke zin voor de gang van zaken verantwoordelijk kan worden gehouden.  Behalve de onzorgvuldige leveringswijze van (dier)geneesmiddelen was, zoals hiervoor reeds weergegeven, de administratie met betrekking tot de handel met H.niet eenduidig, is niet gebleken van een vergunning en de bevoegdheid om ook humane geneesmiddelen aan houders van een kleinhandelsvergunning te mogen leveren en zijn er geneesmiddelen aan H. geleverd die beklaagde destijds normaliter slechts in zijn hoedanigheid van dierenarts met een recept kon verkrijgen of die via de cascaderegeling alleen door een dierenarts aan dierhouders mochten worden verstrekt. In vorenstaande zin is het college van oordeel dat beklaagde in strijd met de zorgvuldige beroepsuitoefening heeft gehandeld en wordt de klacht gegrond geacht.

5.15. Met betrekking tot de op te leggen maatregel wordt door het college meegewogen dat de leveringen die zich te lang voor indiening van de klacht hebben voorgedaan buiten beschouwing blijven en dat er, nadat beklaagde door de NVWA op de hoogte werd gebracht dat er mogelijk een tuchtprocedure zou volgen, door de klachtambtenaar erg lang is gewacht met indiening van de klacht. Ook wordt rekening gehouden met het feit dat niet is gebleken dat beklaagde inzake de handel in ontwormmiddelen een verwijt treft en dat H. in de eerste plaats blaam treft voor de hier in het geding zijnde kwalijke gang van zaken. Rekening houdend met een aftrek c.q. matiging (ad € 500) ter zake van de hiervoor genoemde omstandigheden, acht het college na te melden maatregel passend en geboden.

6. DE BESLISSING   

Het college:

verklaart de klacht gegrond, als weergegeven in rov. 5.12 tot en met 5.14;

legt beklaagde een onvoorwaardelijke geldboete op van € 2.000,= overeenkomstig het bepaalde in artikel 8.31 lid 1 sub c van de Wet dieren.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. B.J.A. Langhorst-Mak, drs. M. Lockhorst, drs. A. van der Bas en drs. J. Hilvering, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 6 januari 2017 door mr. G.J. van Muijen, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.