ECLI:NL:TDIVTC:2017:29 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2016/71

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2017:29
Datum uitspraak: 20-07-2017
Datum publicatie: 04-08-2017
Zaaknummer(s): 2016/71
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Dierenarts wordt verweten dat hij met betrekking tot een bij de hond uitgevoerde sterilisatie en met betrekking tot de verleende nazorg tekort is geschoten, met name doordat postoperatief geen pijnstillende medicatie is verstrekt. Ongegrond.

Uitspraak in de zaak van 

X              klaagster,    

tegen

Y,            beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 mei 2017. Alleen beklaagde was daarbij aanwezig.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten, samengevat, dat hij met betrekking tot een bij de hond van klaagster uitgevoerde sterilisatie en met betrekking tot de verleende nazorg tekort is geschoten, met name doordat postoperatief geen pijnstillende medicatie is verstrekt.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de hond van klaagster, een Engelse Bulldog, geboren op 29 juni 2015.

3.2. Klaagster, woonachtig in België, heeft de hond op 27 juni 2016 naar de praktijk van beklaagde gebracht voor een sterilisatie, die door beklaagde is uitgevoerd. De hond is na de ingreep naar de recovery ruimte gebracht en toen zij voldoende uit de narcose was bijgekomen, heeft beklaagde de hond nog enkele vaccinaties toegediend.

3.3.  Hierna is de hond door een assistente aan klaagster meegegeven en is aan klaagster de factuur verstrekt. Gelet op de tegenstrijdige lezingen die partijen daarover hebben gegeven is voor het college niet duidelijk geworden of klaagster heeft geweigerd om te betalen of dat zij met een Visacard wilde afrekenen en dit niet mogelijk bleek. Er heeft in ieder geval op dat moment geen betaling plaatsgevonden, reden waarom aan klaagster postoperatief geen medicatie (pijnstilling) is meegegeven en klaagster voor vertrek naar huis een schuldbekentenis heeft ondertekend. Volgens klaagster heeft haar hond op de terugreis naar België in de auto gebraakt en in de daarop volgende nacht gebloed en bloed geplast.

3.4. Bij de door klaagster in het geding gebrachte stukken bevindt zich een patiëntenverslag, waaruit blijkt dat zij op 12 juli 2016 een dierenarts in Antwerpen heeft geconsulteerd omdat de hond sinds vier dagen in huis plaste, waarbij bloed meekwam en de hond ook enkele keren had overgegeven. Deze dierenarts heeft de hond klinisch onderzocht en urineonderzoek uitgevoerd, waaruit naar voren kwam dat er sprake was van een blaasontsteking, die met medicatie is behandeld.

4. HET VERWEER   

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren.

5.2. Het college stelt voorop dat als een van de uitgangspunten in het veterinair tuchtrecht geldt dat het er bij de beoordeling van de vraag of een dierenarts tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld niet om gaat of deze de meest optimale zorg heeft verleend, maar dat wordt getoetst  of het veterinair optreden is geweest als van een redelijk handelend en redelijk bekwaam dierenarts mag worden verwacht.

5.3. Beklaagde heeft het college er voldoende van overtuigd dat er met betrekking tot het pre-anesthetisch onderzoek, de narcose en de ingreep als zodanig lege artis is gehandeld. Voorts is  niet kunnen blijken dat er zich tijdens de operatie of na de ingreep, waarbij de hond in de uitslaapkamer aan de zorg van een speciale recovery paraveterinair werd  toevertrouwd, complicaties hebben voorgedaan. Het college gaat er bij gebrek aan bewijs voor het tegendeel ook vanuit dat de hond voldoende wakker was en in zodanige conditie verkeerde dat het verantwoord was om haar mee naar huis te kunnen geven.

5.4. Voor zover beklaagde wordt verweten postoperatief geen pijnstillende medicatie te hebben verstrekt, is in de stukken en ter zitting toegelicht dat nieuwe klanten -zoals klaagster- direct na afloop van een consult de factuur ontvangen en dat wordt verwacht dat die voor vertrek  naar huis wordt betaald, overeenkomstig de algemene voorwaarden, en dat, toen in dit geval bleek dat betaling niet kon worden gerealiseerd, besloten is geen verdere medicatie te verstrekken.

5.5. Het college is van oordeel dat die beslissing in de specifieke omstandigheden van het geval te billijken en tuchtrechtelijk niet verwijtbaar was. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat gebleken is dat beklaagde de hond preoperatief een injectie met pijnstillende en sederende medicatie –Vetergesic/ Buprenorfine- heeft toegediend, die normaliter gedurende 24 uur werkzaam is. Daarnaast heeft beklaagde ter zitting aangegeven dat, toen bleek dat er geen betaling mogelijk was, klaagster is geadviseerd om, indien nodig, bij haar eigen dierenarts in België pijnstillende medicatie te verkrijgen. In ieder geval kan in redelijkheid worden aangenomen dat klaagster na de operatie voldoende tijd had om elders eventueel medicatie te verkrijgen voordat de door beklaagde toegepaste injectie zou zijn uitgewerkt. Voor het college is overigens niet duidelijk in hoeverre er in dat bedoelde tijdsbestek van 24 uur sprake is geweest van complicaties, waar beklaagde onbestreden heeft aangevoerd dat hij daar niet van op de hoogte is gesteld en klaagster daarin ook niet heeft kunnen begeleiden. Als het klaagschrift wordt gevolgd, dan zou daaruit kunnen worden begrepen dat klaagster die eerste nacht reeds een andere dierenarts zou hebben geconsulteerd, echter is daarvan geen verslaglegging in het geding gebracht. Op basis van de stukken kan wél als vast staand worden aangenomen dat klaagster op 12 juli 2017 een dierenarts heeft geconsulteerd omdat haar hond toen sinds enkele dagen plasklachten had, echter vond dit consult dus ruim twee weken na de door beklaagde uitgevoerde ingreep plaats en is niet komen vast te staan dat de plasklachten en de bij de opvolgend dierenarts geconstateerde blaasontsteking daarmee op enigerlei wijze in verband kunnen worden gebracht.

5.6. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen ziet het college onvoldoende grond om beklaagde te verwijten dat hij met betrekking tot de operatie en de verleende nazorg tekort is geschoten. Voor zover beklaagde nog andere verwijten zijn gemaakt, vallen deze buiten het bestek van de onderhavige procedure althans zijn deze van onvoldoende gewicht om daar tuchtrechtelijke consequenties aan te moeten verbinden. Het vorenstaande brengt mee dat de klacht ongegrond zal worden verklaard.       

6. DE BESLISSING   

Het college:

verklaart de klacht ongegrond;

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. M. Lockhorst, drs. J.A.M. van Gils, drs. B.J.A. Langhorst-Mak en drs. M.Ph.J. Hovius, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2017 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.