ECLI:NL:TDIVTC:2017:27 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2016/82

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2017:27
Datum uitspraak: 20-07-2017
Datum publicatie: 04-08-2017
Zaaknummer(s): 2016/82
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: Paraveterinair overschrijdt bevoegdheden. Gegrond, waarschuwing.

Uitspraak in de zaak van   

X,             klaagster,    

tegen

Y,           beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweerschrift, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling van de zaak vond plaats op 18 mei 2017.

2. DE KLACHT

Beklaagde, paraveterinair van beroep, wordt verweten dat zij bij de hond van klaagster onbevoegd gebitselementen heeft geëxtraheerd. Ook heeft klaagster gesteld dat er voorafgaande aan de ingreep ten onrechte geen röntgenfoto van de kaak is gemaakt, dat het behandelplan tevoren niet met haar is besproken, dat zij niet is geïnformeerd over het feit dat alle gebitselementen zouden worden verwijderd en wat de gevolgen daarvan konden zijn, naast dat geuite klachten over de gang van zaken niet adequaat zijn afgehandeld

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de hond van klaagster, een Cavalier King Charles Spaniël, geboren op 7 februari 2009. 

3.2. Op 28 april 2016 heeft klaagster een dierenarts van de praktijk waar beklaagde als paraveterinair werkzaam is, geconsulteerd in verband met een van haar andere honden. Klaagster had bij dit consult ook A bij zich en tijdens het consult is een inspectie van het gebit van A verricht en geconcludeerd dat haar gebit in slechte staat verkeerde. Om die reden is geadviseerd om het gebit te laten behandelen en is beklaagde, die als paraveterinair op de praktijk gebitsreinigingen uitvoert, gevraagd een kostenraming te maken.

3.3. Na een tussentijds telefonisch contact is een afspraak voor een gebitsbehandeling gemaakt en is klaagster daartoe op 18 mei 2016 met de hond naar de praktijk gekomen. Beklaagde heeft in verweer uitgelegd dat de hond eerst ter sedatie een injectie toegediend heeft gekregen en hierna onder narcose is gebracht, geïntubeerd en aangesloten op bewakingsapparatuur. Beklaagde stelt dat zij vervolgens samen met een dierenarts het gebit van de hond heeft geïnspecteerd, waarbij werd geconstateerd dat er veel gebitselementen ontbraken en dat de wel aanwezige gebitselementen niet of nauwelijks zichtbaar waren vanwege tandsteen en pus, reden waarom is besloten het gebit eerst schoon te maken. Met betrekking tot de gebitsbehandeling staat in de patiëntenkaart vermeld: “Alle elementen die er nog in stonden getrokken, te weten 27 in het totaal. De kiezen zo eruit kunnen halen, geen hevel nodig gehad. Overal fistelkanalen, de kaak was doorboord en overal stond pus en kwam er pus rond de wortels omhoog. Alle 4 de hoektanden zwaar aangedaan, tandvlees terug getrokken, de wortels aangevreten. Ze zijn zwart/ bruin met dikke koeken. De pus komt erlangs omhoog. Er staat nog 1/3 van de wortels van de hoektanden in de kas. Omdat deze er zo slecht uitzien ook de hoektanden getrokken, stonden ook los, extracties zonder hevelen uitgevoerd. Er was geen andere optie, liever laat ik ze zitten, maar dit is echt te slecht. …”.

3.4. Aldus zijn alle aanwezige gebitselementen uit de bek van de hond verwijderd en enige tijd na de gebitsbehandeling is aan klaagster telefonisch doorgegeven dat de hond kon worden opgehaald. Aangekomen op  de praktijk is de hond door een andere paraveterinair aan klaagster meegeven en is klaagster op de hoogte gesteld van het feit dat alle gebitselementen inclusief 4 hoektanden waren verwijderd, welke hoektanden aan klaagster zijn getoond. Klaagster heeft in de daarop volgende periode twijfels gekregen over de noodzaak van verwijdering van de hoektanden en ook heeft zij moeten constateren dat de hond sinds de behandeling haar tong niet meer in de bek kon houden.

3.5. Blijkens de patiëntenkaart heeft klaagster op 3 juni 2016 telefonisch contact gehad met een assistente van de praktijk en haar ontevredenheid over de gebitsbehandeling en de gevolgen ervan geuit. Op 12 juli 2016 is er telefonisch contact geweest tussen klaagster en de betrokken dierenarts, die contact op zou nemen met een veterinair tandheelkundig specialist over het bij klaagster bestaande vermoeden dat het probleem met de tong zou zijn veroorzaakt doordat er bij de gebitsbehandeling zenuwen zijn beschadigd. Op 20 juli 2016 is klaagster hierover teruggebeld en werd aangegeven dat het ‘tongprobleem’ volgens de veterinair tandheelkundig specialist werd veroorzaakt door het feit dat het gebit langdurig ontstoken was geweest.

3.6. Op 8 september 2016 heeft een consult op de praktijk bij de betrokken dierenarts plaatsgevonden en is tevens een gesprek met klaagster gevoerd, waarbij ook beklaagde aanwezig was. Het gesprek heeft niet tot een vergelijk geleid, waarna klaagster de onderhavige procedure heeft geëntameerd.

4. HET VERWEER   

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die zij als paraveterinair had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier haar hulp was ingeroepen, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren.

5.2. Ondanks dat er geen röntgenfoto’s zijn gemaakt en in het geding zijn gebracht,  acht het college voldoende geloofwaardig dat het gebit van de hond in slechte staat verkeerde. Beklaagde heeft onbestreden gesteld dat bij de eerste inspectie die zij tezamen met de dierenarts heeft uitgevoerd reeds bleek dat er 15 gebitselementen ontbraken en dat de wel aanwezige elementen op dat moment, door tandsteenvorming en pus, nauwelijks zichtbaar waren, zodat eerst is begonnen met het schoonmaken van het gebit. Beklaagde heeft gesteld dat bij het verwijderen van het tandsteen en brokken, de gebitselementen los kwamen en dat ook de hoektanden zodanig waren aangetast en los zaten dat deze zonder heveltechniek konden worden verwijderd.

5.3. Niet in geschil is dat de gehele gebitsbehandeling door beklaagde is uitgevoerd en het college gaat er vanuit dat de gebitselementen erg aangetast waren en dat verwijdering ervan geïndiceerd was. Dat de gebitselementen alleen door het tandsteen en de ontstekingsbrug nog in de bek stonden en dat ze allemaal zo los zaten als door beklaagde gesteld acht het college minder waarschijnlijk. Het college wil nog aannemen dat de meeste tanden en kiezen na het verwijderen van het tandsteen zodanig los zaten dat ze uit de bek vielen of handmatig zonder enige vorm van druk konden worden verwijderd. Echter acht het college niet aannemelijk dat dit ook zou hebben gegolden voor alle 4 verwijderde hoektanden. Naar het oordeel moet er in ieder geval ten aanzien van de hoektanden een vorm van extractie –bijvoorbeeld met de door beklaagde gebruikte knabbeltang- c.q. weefselverbrekende handeling hebben plaatsgevonden. Terzijde geldt overigens dat in de patiëntenkaart staat vermeld dat alle 27 elementen zijn getrokken, dat de hoektanden zijn getrokken en dat extracties zonder hevelen zijn uitgevoerd.

5.4.  Op grond van het voorgaande gaat het college er vanuit dat er ten aanzien van een of meer hoektanden sprake is geweest van een extractie c.q. weefselverbrekende handeling en dat beklaagde daarmee haar wettelijke bevoegdheden heeft overschreden, ook al was de behandeling geïndiceerd en ook al zou een en ander zonder fouten en lege artis zijn verricht. Met verwijzing naar het bepaalde in artikel 3.1 van het Besluit Diergeneeskundigen had beklaagde extracties c.q. weefselverbrekende handelingen aan een dierenarts behoren over te laten. In zoverre wordt de klacht gegrond bevonden.

5.5. Ten aanzien van de overige verwijten –over het niet tevoren maken van een röntgenfoto van de kaak, het niet met klaagster bespreken van het behandelplan (terwijl ze tijdens de behandeling in de buurt en bereikbaar was), de ontoereikende informatie over het trekken van de gebitselementen en de kans dat de hond na de behandeling haar tong mogelijk niet meer in haar bek kon houden- geldt, los van de vraag of de in dat verband geuite kritiek terecht is, dat beklaagde in haar hoedanigheid van paraveterinair ten aanzien van die verwijten geen verantwoordelijkheid draagt en dat deze aldus geen verdere bespreking behoeven. Het college volstaat in deze met de constatering dat in verweer is aangegeven dat op de praktijk met betrekking tot de informatieverstrekking in dit soort gevallen verbeteringen zijn doorgevoerd en inmiddels een andere werkwijze c.q. ander protocol wordt gevolgd.

5.6. Resumerend is de klacht dus op één onderdeel gegrond verklaard, te weten voor zover beklaagde wordt verweten dat zij haar bevoegdheden als paraveterinair te buiten is gegaan, waarbij het college er vanuit gaat dat er bij de hond in ieder geval ten aanzien van een of meerdere hoektanden sprake moet zijn geweest van ‘extraheren’ c.q. van een weefselverbrekende handeling, hetgeen aan dierenartsen is voorbehouden. Het college acht oplegging van na te melden maatregel passend en geboden.  

6. DE BESLISSING   

Het college:

verklaart de klacht gedeeltelijk gegrond, voor zover het betreft het verwijt dat beklaagde haar bevoegdheden als paraveterinair heeft overschreden;  

geeft beklaagde daarvoor een waarschuwing als bedoeld in artikel 8.31, eerste lid, onderdeel a van de Wet dieren;

verklaart de klacht voor het overige ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. M. Lockhorst, drs. B.J.A. Langhorst-Mak, beiden dierenarts, alsmede door mw. H.J.J. Petersen- van de Kamp en mw. J.M.C. Vos-Van Laar, beiden paraveterinair, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2017 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.