ECLI:NL:TDIVTC:2017:26 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2017/1

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2017:26
Datum uitspraak: 20-07-2017
Datum publicatie: 04-08-2017
Zaaknummer(s): 2017/1
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Gegrond met berisping
Inhoudsindicatie: Dierenarts wordt verweten dat hij de hond van klaagster na een verzoek om hulp niet naar zijn praktijk heeft laten komen, maar heeft verwezen naar een andere praktijk. Gegrond, berisping.

Uitspraak in de zaak van   

X,           klaagster,    

tegen

Y,          beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift en het verweerschrift. Klaagster heeft afgezien van het indienen van de akte van repliek. De schriftelijke fase van de procedure is vervolgens gesloten en er is een mondelinge behandeling geagendeerd, die op 18 mei 2017 heeft plaatsgevonden. Van partijen was alleen klaagster aanwezig.

2. DE KLACHT

De klacht behelst, zakelijk weergegeven, dat beklaagde de hond van klaagster na een verzoek om hulp niet naar zijn praktijk heeft laten komen, maar heeft verwezen naar een andere praktijk.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de hond van klaagster, een Kooiker Tricolor , geboren op 30 oktober 2007. 

3.2. Op zaterdag 24 december 2016 heeft de dochter van klaagster omstreeks 21:30 uur in de avond de dierenambulance gebeld, omdat de hond vermoedelijk een stukje kauwbot had ingeslikt, hevig kwijlde, probeerde te braken en er schuim uit zijn bek en neus kwam. Omdat de medewerkers van de dierenambulance aangaven geen hulp te kunnen bieden, is vervolgens telefonisch contact met beklaagde opgenomen.

3.3. Beklaagde heeft in zijn verweer aangegeven dat hij op basis van de door de dochter van klaagster beschreven symptomen dacht aan een obstructie van de slokdarm. Beklaagde heeft tijdens het telefoongesprek kenbaar gemaakt dat hij niet beschikt over specifieke apparatuur –endoscoop- en over de mogelijkheid om thoraxchirurgie uit te voeren, reden waarom hij heeft geadviseerd contact op te nemen met een andere, verder gelegen praktijk, alwaar wel geschikte apparatuur aanwezig was en een operatie kon worden uitgevoerd. In de patiëntenkaart staat vermeld dat beklaagde ongeveer drie kwartier na dit eerste telefoongesprek nog een keer over deze kwestie is gebeld, maar dat door hem toen wederom is aangegeven geen hulp te kunnen bieden.

3.4. Kort na het eerste telefonisch contact met beklaagde die avond, heeft een andere dochter van klaagster telefonisch contact gehad met een assistente van de praktijk, die door beklaagde was genoemd als de praktijk waar een operatie kon plaatsvinden. Die assistente gaf echter aan dat de dierenarts die daarvoor ingeschakeld moest worden op vakantie was. Er is door de betreffende assistente voorgesteld contact op te nemen met een andere, verder gelegen gespecialiseerde kliniek (op ongeveer 100 kilometer afstand van de woning van klaagster), hetgeen is gebeurd en waar de hond terecht kon. Een dochter van klaagster en twee schoonzonen zijn met de hond naar die gespecialiseerde kliniek afgereisd, echter onderweg is de hond komen te overlijden.

3.5. Na het overlijden van de hond die avond is van de zijde van klaagster telefonisch aan beklaagde geuit dat men erg boos was over het feit dat beklaagde de hond eerder die avond niet naar zijn praktijk heeft laten komen. Op 27 december 2016 is er nog telefonisch contact tussen partijen geweest, echter heeft dit gesprek niet tot begrip of een vergelijk geleid, waarna klaagster de onderhavige procedure heeft geëntameerd.

4. HET VERWEER   

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren.

5.2. Niet in geschil is dat aan beklaagde tijdens het eerste telefoongesprek die avond is verteld dat de hond waarschijnlijk een stukje kauwbot had ingeslikt, hevig kwijlde en schuimbekte. Mede gelet op het feit dat de praktijk van beklaagde dichtbij gelegen was (op circa 10 minuten afstand van de woning van klaagster) en dat, als er sprake zou zijn van een stukje bot dat zich bijvoorbeeld in de keel bevond, op voorhand niet uitgesloten was dat dit stukje bot alsdan ook handmatig zou kunnen worden verwijderd, heeft beklaagde naar het oordeel van het college eerstens voorbarig geconcludeerd dat een operatie noodzakelijk was en de enige behandeloptie betrof. Terzijde is het college van oordeel dat in een situatie waarin wel vast staat dat een operatie en verwijzing noodzakelijk zijn, het normaliter in de rede ligt dat de verwijzend dierenarts het contact met de opvolgend praktijk legt en zich ervan vergewist dat een dier daar ook daadwerkelijk terecht kan.

5.3. In het onderhavige geval kon naar het oordeel van het college dus op basis van de telefonische anamnese nog niet direct de conclusie worden getrokken dat verwijzing en een operatie noodzakelijk waren. Gelet hierop en mede gelet op de niet geringe reistijd naar de door beklaagde voorgestelde praktijk (op meer dan 50 kilometer afstand van de woning van klaagster), kon verwijzing daarheen in verband met eventuele ademhalingsproblemen ook risicovol zijn en is college van oordeel dat beklaagde die avond eerstens had behoren aan te bieden om de hond voor onderzoek naar zijn praktijk te laten komen.  Alsdan had na klinisch onderzoek kunnen worden ingeschat hoe kritiek de situatie was en of verwijzing al dan niet nodig was althans had in ieder geval in samenspraak met klaagster een afweging kunnen worden gemaakt over de meest reële en aangewezen medische vervolgstap, daaronder euthanasie begrepen. Door op basis van een telefonische anamnese en zonder de hond te hebben gezien te concluderen dat geen of niet de juiste hulp kon worden verleend en klaagster te adviseren contact op te nemen met een andere praktijk, heeft beklaagde naar het oordeel van het college niet gehandeld als in de gegeven situatie van hem mocht worden verwacht en is de klacht in zoverre gegrond. Het college acht na te melden maatregel passend.

6. DE BESLISSING   

Het college:

verklaart de klacht gegrond;

geeft beklaagde daarvoor een berisping als bedoeld in artikel 8.31, eerste lid, onderdeel b van de Wet dieren.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. M. Lockhorst, drs. J.A.M van Gils, drs. B.J.A. Langhorst-Mak en drs. M.Ph.J. Hovius, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2017 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.