ECLI:NL:TDIVTC:2017:25 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2016/100

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2017:25
Datum uitspraak: 05-07-2017
Datum publicatie: 04-08-2017
Zaaknummer(s): 2016/100
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Dierenarts wordt verweten dat hij met betrekking tot het klinisch onderzoek en de vaccinatie van een pup veterinair nalatig heeft gehandeld, met als gevolg dat het dier is komen te overlijden. Ongegrond.

Uitspraak in de zaak van   

X,           klaagster,    

tegen

Y,            beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift. Na het  uitblijven van een verweerschrift is de zaak voor een mondelinge behandeling geagendeerd op 20 april 2017. Klaagster heeft zich voor de zitting afgemeld. Beklaagde heeft zich bij brief d.d. 14 april 2017 eveneens schriftelijk voor de zitting afgemeld, maar daarin alsnog inhoudelijk op de klacht gereageerd. Die reactie is door het college als processtuk geaccepteerd en klaagster is in de gelegenheid gesteld daarop te reageren, van welke gelegenheid zij gebruik heeft gemaakt. De zaak is vervolgens in raadkamer besproken en er is uitspraak bepaald.

2. DE KLACHT

Het college heeft de klacht aldus begrepen dat beklaagde wordt verweten dat hij met betrekking tot het klinisch onderzoek en de vaccinatie van de hond van klaagster veterinair nalatig heeft gehandeld, met als gevolg dat het dier is overleden.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om een hond, een Shih Tzu, geboren op 14 september 2016.

3.2. Klaagster heeft de hond op 5 november 2016 van een fokster gekocht. In het bijgeleverde dierenpaspoort is opgetekend dat de hond op 26 oktober 2016 klinisch is onderzocht en  gevaccineerd, met vermelding van de datum en vaccinatiegegevens en voorzien van een stempel met de handtekening van de betrokken dierenarts.

3.3. Enkele dagen na de aankoop, op 7 november 2016, is klaagster naar haar eigen dierenarts gegaan om de pup daar in te schrijven. Op dat moment had de pup last van diarree. Bij onderzoek is een lichaamstemperatuur van 40 ºC en een harde buik vastgesteld, mogelijk veroorzaakt door een verandering in voeding, wormen of Giardia. Door deze dierenarts is een antibioticum (Metrobac), een pasta ter ondersteuning van de darmen en speciale voeding voorgeschreven en er is een injectie met een NSAID (Metacam) toegediend. Klaagster is met haar hond huiswaarts gekeerd, echter heeft het dier na thuiskomst gebraakt en heeft klaagster opnieuw contact met de eigen dierenarts opgenomen. Omdat gedacht werd aan de mogelijkheid dat het braken een gevolg was van de buikpalpatie tijdens het klinisch onderzoek eerder die dag of was veroorzaakt door de autorit naar huis, is geadviseerd om de situatie eerst nog af te wachten en opnieuw contact op te nemen als de hond weer zou gaan braken.

3.4. De volgende dag, op 8 november 2016, heeft klaagster ter controle wederom haar eigen dierenarts geconsulteerd. De hond had die dag niet gebraakt, de diarree was verminderd en de lichaamstemperatuur bedroeg 39,5 ºC. De hond heeft toen een injectie met Metacam toegediend gekregen.

3.5. De daarop volgende dag, op 9 november 2016, bleek de gezondheidstoestand van de pup (die weer was gaan braken en sinds de avond ervoor niet wilde eten) niet verbeterd en is de hond op de praktijk van de eigen dierenarts opgenomen en is bloedonderzoek uitgevoerd. De hond heeft fysiologisch zout en een antibioticum toegediend gekregen. Aan het eind van de middag heeft klaagster de hond weer mee naar huis genomen.

3.6. De volgende dag, op 10 november 2016, had de hond opnieuw braakklachten en bloederige diarree. De eigen dierenarts vermoedde dat de hond het Parvovirus had en heeft de hond in isolatie op de praktijk opgenomen. Na ongeveer drie uur is klaagster telefonisch medegedeeld dat haar hond was overleden. In de patiëntenkaart staat vermeld dat klaagster geen sectie of ander nader onderzoek wenste. Gedurende de dag heeft klaagster bij de fokker geïnformeerd of de andere pups aldaar het Parvovirus hadden, waarop door de fokker ontkennend is geantwoord. Omdat in het dierenpaspoort van de pup beklaagde als de dierenarts stond vermeld die voor het eerste klinisch onderzoek en de vaccinatie verantwoordelijk is geweest, heeft zij contact met hem gezocht, hetgeen echter niet is gelukt.

3.7. Het college heeft de klacht aldus verstaan dat beklaagde de pup van klaagster in het geheel niet of onvoldoende heeft onderzocht en ook niet zou hebben ingeënt tegen het Parvo- virus, waaraan de pup zou zijn overleden.

4. HET VERWEER   

Beklaagde heeft schriftelijk op de klacht gereageerd. In zijn reactie stelt beklaagde dat de pup van klaagster samen met vier andere pups door of namens de fokster op 26 oktober 2016 bij hem waren aangeboden om gevaccineerd en gechipt te worden en dat hij dit, na de dieren klinisch onderzocht te hebben, heeft gedaan. Beklaagde heeft verder gesteld dat hij op 1 november 2016 door of namens de fokster is geconsulteerd omdat drie van de vijf pups last hadden van diarree en uitdrogingsverschijnselen, waarop hij deze drie pups medicamenteus heeft behandeld. Volgens beklaagde hadden de andere twee pups, daaronder de pup die nadien door klaagster is gekocht, op dat moment geen ziekteverschijnselen en heeft hij de fokster geadviseerd om de zieke pups te scheiden van de gezonde en voorlopig geen pups te verkopen. Beklaagde heeft verder uitgelegd waarom hij soms lastig te bereiken was.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren.

5.2. Klaagster heeft gesteld althans gesuggereerd dat beklaagde de hond niet klinisch heeft onderzocht en niet heeft gevaccineerd. Als echter wordt uitgegaan van de notities en gegevens in het hondenpaspoort, kan die conclusie niet worden getrokken. Daaruit volgt dat beklaagde de dierenarts is geweest die de pup heeft onderzocht en het feit dat in het paspoort is genoteerd dat er bij de pup van klaagster een navelbreuk is vastgesteld, vormt voor het college reeds een aanwijzing dat ook daadwerkelijk klinisch onderzoek heeft plaatsgevonden. Het college heeft verder geen concrete aanwijzingen om te twijfelen aan het feit dat de in het paspoort vermelde vaccinatie - Vanguard Pup, onder meer tegen het Parvovirus- voorzien van een sticker met datumstempel en handtekening, niet of onjuist zou zijn toegediend.

5.3.  Aangezien er na het overlijden van de pup geen sectie heeft plaatsgevonden, is er geen zekerheid over de precieze doodsoorzaak. Mocht het echter zo zijn dat de pup aan de gevolgen van het Parvovirus zou zijn gestorven, waar klaagster kennelijk vanuit gaat, dan is zulks uitermate ongelukkig geweest, maar geldt dat ook als een dier daartegen is gevaccineerd er desondanks ziekteverschijnselen kunnen optreden, temeer nu een eerste vaccinatie, zoals hier het geval was, in beginsel wel bescherming biedt, maar geen volledige immuniteit.

5.4. In de stukken zoals die van beide kanten naar het college zijn verzonden, blijkt dat partijen afwijkende en tegenstrijdige standpunten over diverse kwesties hebben ingenomen. Zo is gebleken van afwijkende lezingen over de naam van de fokster van wie de hond door klaagster is gekocht en stelt klaagster dat er nimmer telefonisch contact tussen haar en beklaagde tot stand is gekomen, waar in de schriftelijk reactie van beklaagde wordt vermeld dat dit wel het geval is geweest. Hoe het ook zij, het college oordeelt enkel over het veterinair handelen van beklaagde en uitgaande van de in het paspoort van de pup genoteerde gegevens, kan niet worden geconcludeerd en is niet komen vast te staan dat beklaagde bij het klinisch onderzoek van de hond en de toegediende vaccinatie veterinair onjuist heeft gehandeld of nalatig is geweest en dat de pup door zijn toedoen of nalaten ziek is geworden en is komen te overlijden. Het staat ook niet vast dat de hond aan het Parvovirus is overleden, nu er geen sectie of andere onderzoeken zijn verricht die daarover uitsluitsel hadden kunnen geven. Beklaagde kan verder niet worden aangerekend dat de fokster c.q. verkoopster van de hond deze ongelukkige kwestie in de visie van klaagster (financieel) niet naar behoren zou hebben afgehandeld. Een en ander brengt mee dat de jegens beklaagde ingediende klacht ongegrond zal worden verklaard.

6. DE BESLISSING   

Het college:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. M. Lockhorst, drs. J.A.M. van Gils, drs. B.J.A. Langhorst-Mak en drs. G.P. Hofland, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2017 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.