ECLI:NL:TDIVTC:2017:23 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2016/99

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2017:23
Datum uitspraak: 16-06-2017
Datum publicatie: 16-06-2017
Zaaknummer(s): 2016/99
Onderwerp: Paarden
Beslissingen: Gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: Dierenarts weigert ondanks herhaalde verzoeken van de diereigenaar en zonder gebleken valide reden vaccinatiegegevens in een paardenpaspoort te noteren, die voor de eigenaar van belang waren om deel te kunnen nemen aan sportwedstrijden. Gegrond, waarschuwing.

X,                     klager,    

tegen

Y,                    beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift. Beklaagde is vervolgens meermaals in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen, maar heeft hier geen gebruik van gemaakt, noch op andere wijze gereageerd, waarna de schriftelijke fase van de procedure is gesloten. Partijen zijn vervolgens uitgenodigd voor een mondelinge behandeling op 30 maart 2017. Geen van beiden is verschenen. De zaak is door het college vervolgens in raadkamer besproken, waarna uitspraak is bepaald.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten, samengevat, veterinair onjuist te hebben gehandeld door een vaccinatie bij het paard van klager niet in het bijbehorende paspoort te hebben genoteerd.

3. DE BEOORDELING

3.1. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van het paard van klager, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen, dan wel of hij anderszins tekort is geschoten in de uitoefening van zijn beroep, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren.

3.2. Het college stelt voorop dat beklaagde geen verweer heeft gevoerd, hetgeen tot gevolg heeft dat wordt uitgegaan van de door klager geschetste en onweersproken gebleven feiten omtrent zijn paard. Klager stelt dat beklaagde het paard op 23 juni 2016 heeft gevaccineerd tegen influenza, maar dat hiervan geen aantekening is gemaakt in het paardenpaspoort. Ook ondanks herhaalde telefonische verzoeken is dit volgens klager niet gebeurd. Bij de stukken bevindt zich een aangetekende brief aan beklaagde d.d. 9 november 2016, waarin van de zijde van klager nogmaals is verzocht om het paspoort van het paard alsnog te voorzien van de bedoelde aantekening en is beklaagde in de gelegenheid gesteld om dit binnen een week te doen. Klager stelt dat de aangetekende brief door beklaagde niet van het postkantoor is opgehaald en retour is gekomen en dat ook die brief dus niet heeft geleid tot enige actie in deze door beklaagde. Klager heeft vervolgens de onderhavige klacht bij het college ingediend, stellende dat zijn dochter door de handelwijze van beklaagde met het paard niet mag deelnemen aan sportwedstrijden.

3.3. Voor risico van beklaagde komt dat het college bij gebreke van een verweer in het duister tast over de reden waarom hij niet aan het verzoek van klager heeft voldaan. Hoewel het niet wettelijk verplicht is om van de hier bedoelde vaccinatie een aantekening in het paardenpaspoort te maken, is een dergelijke aantekening met stempel, vaccinatiedatum en handtekening van de dierenarts wel vereist om deel te kunnen nemen aan wedstrijden in de paardensport. Beklaagde kon er blijkens de stukken ook van op de hoogte zijn dat de herhaalde verzoeken van klager hiermee verband hielden. Nu er naar het oordeel van het college geen valide reden te bedenken valt om zo'n verzoek te weigeren en gelet op het belang dat klager bij het invullen van de vaccinatiegegevens had om het paard te kunnen gebruiken als door hem en zijn dochter bedoeld, is het college van oordeel dat beklaagde niet heeft gehandeld als van een redelijk bekwaam en redelijk handelend dierenarts mag worden verwacht en is de klacht gegrond. Het college acht na te melden maatregel passend en geboden.

4. DE BESLISSING   

Het college:

verklaart de klacht gegrond;

geeft beklaagde daarvoor een waarschuwing als bedoeld in artikel 8.31, eerste lid, onderdeel a van de Wet dieren.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden      drs. M. Lockhorst, drs. J.A.M van Gils, drs. B.J.A. Langhorst-Mak en drs. A. van der Bas, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 16 juni 2017, door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.