ECLI:NL:TDIVTC:2017:22 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2016/79

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2017:22
Datum uitspraak: 16-06-2017
Datum publicatie: 16-06-2017
Zaaknummer(s): 2016/79
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Dierenarts wordt verweten ten aanzien van een hond een verkeerde diagnose te hebben gesteld en geen rekening te hebben gehouden met een maagtorsie, waardoor ook een onjuiste behandeling zou zijn ingesteld. Ongegrond.    

X                   klaagster,    

tegen

Y,                            beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 maart 2017. Klaagster, vergezeld door V, alsmede beklaagde, bijgestaan door mr. W, waren daarbij aanwezig.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten, samengevat, dat zij ten aanzien van de zieke hond van klaagster een verkeerde diagnose heeft gesteld.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de hond van klaagster, een Fila Brasileiro, geboren op 12 mei 2012.

3.2. In de late avond van 9 september 2016 heeft klaagster telefonisch contact opgenomen met  beklaagde, zijnde de dienstdoende dierenarts, omdat haar hond die avond loos had gebraakt en  diarree had. Bij klaagster zelf bestond het vermoeden dat de hond een maagtorsie had. Op uitnodiging van beklaagde is klaagster met de hond naar de praktijk gekomen. Gelet op de uit de anamnese verkregen informatie en nadat was vastgesteld dat de hond een wat volle buik laag voorin had, heeft beklaagde besloten de maag te sonderen. Dit is tijdens dit consult drie keer gebeurd, waarbij een behoorlijke hoeveelheid brokken/voedselbrij is verwijderd en de buikomvang is afgenomen. Beklaagde heeft medicatie toegediend en voorgeschreven en de hond is met klaagster mee naar huis gegeven. In geschil is wat er bij het mee naar huis geven van de hond tussen partijen is afgesproken en welke instructies er zijn gegeven.

3.3. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de hond na thuiskomst diezelfde nacht nog een keer loos heeft gebraakt en dat in de loop van de daarop volgende dag de buikomvang weer fors is toegenomen, waarna klaagster in de middag telefonisch contact heeft opgenomen met de praktijk van beklaagde, van waaruit haar te verstaan werd gegeven dat zij contact met de eigen dierenarts kon opnemen, hetgeen klaagster ook heeft gedaan. Deze dierenarts stelde vast dat de hond in shock verkeerde en een enorm opgezette, gedraaide en met gas gevulde maag had (maagtorsie). De hond kreeg later nog bloederige diarree en kon middels infuustherapie moeilijk worden gestabiliseerd en ook maagsondering via de slokdarm bleek niet succesvol. In overleg is vervolgens besloten de hond te laten inslapen.  

4. HET VERWEER   

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier haar hulp was ingeroepen, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren.

5.2. Het college stelt voorop dat als een van de uitgangspunten in het veterinair tuchtrecht geldt dat het er bij de beoordeling van de vraag of een dierenarts tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld niet om gaat of er door deze de meest optimale zorg is verleend, maar om de vraag of het veterinair handelen van de dierenarts in kwestie binnen de grenzen van de redelijke bekwame beroepsuitoefening is gebleven.

5.3. Voor zover klaagster heeft gesteld dat beklaagde de maagklachten van de hond niet serieus heeft genomen en geen rekening heeft gehouden met een maagtorsie, gaat het college daar niet in mee. Weliswaar staat vast dat beklaagde tijdens het nachtelijk consult ook over buikgriep heeft gesproken, waarmee veel andere honden in de buurt kampten, echter staat evenzeer vast dat beklaagde tot een maagsondering heeft besloten, hetgeen, naar in redelijkheid kan worden aangenomen, niet zou zijn gebeurd als door beklaagde enkel en alleen aan een buikgriep werd gedacht.

5.4. Waar de hond voorafgaand aan het consult loos had gebraakt en aangekomen op de praktijk een wat volle buik laag voorin werd geconstateerd, is beklaagde naar het oordeel van het college op veterinair goede gronden over gegaan tot maagsondering. Onweersproken is gebleven dat de maag de eerste keer zonder obstructie en vlot gesondeerd kon worden, waarbij geen gas ontsnapte en de nodige slijm en voedselbrokken- en brij konden worden afgeheveld en dat vervolgens met succes nog twee sonderingen zijn uitgevoerd, waarbij eveneens behoorlijke hoeveelheden voedselbrokken en -brij vrijkwamen (volgens beklaagde in totaal ongeveer 1/3 emmer).

5.5. Uit de omstandigheid dat de maag dus passabel bleek, kon beklaagde concluderen dat er geen sprake was van (volledige) afsluiting van de maag. Het college neemt voorts in aanmerking dat de hond niet in shock verkeerde en dat de buik na sondering aanmerkelijk leger en soepeler aanvoelde, alsook dat de hond lopend de praktijk was binnengekomen en deze ook lopend heeft verlaten. In de geschetste omstandigheden kan het college beklaagde volgen en wordt niet verwijtbaar geacht dat zij eerder dacht aan een maagdilatatie (en niet aan een maagtorsie; draaiing van de maag) en na het sonderen heeft besloten de hond mee naar huis te geven en de situatie af te wachten, met dien verstande dat klaagster dan de instructie zou moeten krijgen contact op te nemen met beklaagde of een andere dierenarts als de buik van de hond dikker zou worden c.q. zou oplopen en er problemen zouden terugkeren. Het college ziet ook onvoldoende aanleiding om verwijtbaar te achten dat in dit stadium (nog) geen röntgenfoto is gemaakt, indachtig dat de maag van de hond passabel was gebleken. Klaagster heeft verder erkend  dat de buik van de hond na de sonderingen soepeler en dunner was geworden en dat de hond de praktijk lopend heeft verlaten.

5.6. Voor het vertrek uit de praktijk, heeft beklaagde de hond een injectie met Emeprid toegediend en heeft zij dat middel ook voor drie dagen in tabletvorm aan klaagster meegegeven. Het college kan beklaagde in de keuze voor dit diergeneesmiddel volgen, nu Emeprid, behalve tegen misselijkheid, ook wordt ingezet bij verminderde motiliteit in het maagdarmgebied. Ook het voorschrijven van Finidiar, voor het geval de maag zich rustig zou houden, maar de diarree zou opspelen, was naar het oordeel van het college veterinair niet onjuist. Overigens duidt deze aan het eind van het consult toegepaste en voorgeschreven medicatie er naar het oordeel van het college ook niet op dat beklaagde enkel van een buikgriep is uitgegaan.

5.7. Met betrekking tot de instructies die er bij het mee naar huis geven van de hond door beklaagde zijn verstrekt, zijn er door partijen tegenstrijdige lezingen gegeven. Klaagster stelt dat beklaagde zou hebben aangegeven dat zij de situatie drie dagen moest afwachten en eerst daarna contact kon opnemen. Beklaagde heeft daarentegen gesteld dat zij voor drie dagen medicatie heeft meegegeven en aan klaagster te kennen heeft gegeven dat zij, bij herhaling van de problemen en als de buik weer dikker zou worden, weer contact diende op te nemen en dat in dat geval bezien zou worden of opnieuw een maagsondering zou worden uitgevoerd, dan wel doorverwijzing zou plaatsvinden naar een specialistisch chirurg. Dat door beklaagde over de mogelijkheid van chirurgie is gesproken is door klaagster betwist. Overigens wordt door het college, gelet op de stellingen over en weer, niet uitgesloten geacht dat klaagster de instructies misschien niet volledig heeft begrepen, in die zin dat zij uit het feit dat er voor drie dagen medicatie is voorgeschreven wellicht heeft afgeleid dat zij dan ook eerst na drie dagen terug zou mogen komen. Hoe het ook zij, de feiten in deze kunnen gelet op de verschillende lezingen van partijen door het college niet worden vastgesteld, zodat de klacht op het punt van de al dan niet gegeven instructies niet kan slagen.

5.8. Voorzover klaagster heeft gesteld dat zij in de loop van de volgende dag contact heeft opgenomen met de praktijk van beklaagde en dat haar toen te verstaan is gegeven dat zij contact diende op te nemen met de eigen dierenarts, merkt het college op dat dit, in een situatie als hier aan de orde, geen ongebruikelijke gang van zaken is. Op die volgende dag was de eigen dierenarts immers weer beschikbaar en kon naar deze worden verwezen. Dat die dag de buik van de hond is opgelopen en er een kritieke situatie ontstond en er wel een maagtorsie is vastgesteld, doet er niet aan af dat voor het college niet is kunnen blijken dat een dergelijke  situatie tijdens het nachtelijk consult bij beklaagde reeds aan de orde was en dat beklaagde tijdens dat consult onjuist heeft gehandeld.

5.9. Het college is op basis van het vorenstaande van oordeel dat niet is kunnen blijken dat het veterinair handelen van beklaagde niet binnen de grenzen van de redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven. Dit brengt mee dat de klacht ongegrond zal worden verklaard.

6. DE BESLISSING   

Het college:

verklaart de klacht ongegrond;

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. M. Lockhorst, drs. J.A.M. van Gils, drs. B.J.A. Langhorst-Mak en drs. A. van der Bas, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 16 juni 2017 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.