ECLI:NL:TDIVTC:2017:21 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2016/76

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2017:21
Datum uitspraak: 16-06-2017
Datum publicatie: 16-06-2017
Zaaknummer(s): 2016/76
Onderwerp: Katten
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Dierenarts wordt verweten ten aanzien van een als gevolg van een aanrijding gewond geraakte kat tekort te zijn geschoten in de verleende veterinaire zorg. Ongegrond.    

X,                                              klager,    

tegen

Y,                                            beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek en de dupliek. Partijen zijn uitgenodigd voor een mondelinge behandeling op 30 maart 2017. Geen van beiden is ter zitting verschenen. De zaak is door het college in raadkamer besproken, waarna uitspraak is bepaald.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten, samengevat, dat hij ten aanzien van de als gevolg van een aanrijding gewond geraakte kat van klager tekort is geschoten in de verleende veterinaire zorg.  

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de kat van klager, een Europese Korthaar, geboren op 13 april 2004. 

3.2. Klager heeft in de avond van 1 september 2016 beklaagde geconsulteerd omdat de kat als gevolg van een aanrijding gewond was geraakt.

3.3. Beklaagde heeft de kat klinisch onderzocht en vastgesteld dat er sprake was van een oppervlakkige, hijgende ademhaling. De kat vertoonde ook verschijnselen van shock, maar had wel roze slijmvliezen. Er is een röntgenfoto gemaakt waarop een vermoedelijke buikbreuk te zien was. De beide achterpoten waren verlamd en door beklaagde kon geen terugtrek- en kniepeesreflex worden vastgesteld.  De wervelkolom leek intact en met betrekking tot de borstholte werden geen bijzonderheden geconstateerd.

3.4. Beklaagde heeft de kat na het onderzoek een injectie met Ketofen toegediend en is een infuusbehandeling met fysiologische zoutoplossing gestart. Vervolgens is de kat in een zuurstofkooi geplaatst en op de praktijk opgenomen voor de nacht. Er is met klager besproken om tot de volgende ochtend af te wachten of de achterpoten nog steeds gevoelloos waren en als dat niet zo was, alsdan over te gaan tot een operatie met betrekking tot de buikspieren.

3.5. De kat is in de nacht van 1 op 2 september 2016 op de praktijk overleden. Beklaagde heeft daar klager op 2 september 2016 omstreeks 8:30 uur telefonisch van op de hoogte gesteld. Klager is vervolgens met zijn partner naar de praktijk van beklaagde gekomen waar, naar het college heeft begrepen, een emotionele en conflictueuze situatie is ontstaan.

3.6. Klager verwijt beklaagde dat hij de kat niet direct heeft geopereerd of heeft door verwezen naar een spoedkliniek, naast dat het dier tijdens de nachtelijke opname door beklaagde aan zijn lot zou zijn over gelaten.

4. HET VERWEER   

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de kat van klager, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren.

5.2. Het college stelt voorop dat er geen sectie is verricht, hetgeen meebrengt dat er geen zekerheid bestaat omtrent de precieze doodsoorzaak. Bij de beoordeling van de klacht geldt verder als uitgangspunt dat de in het veterinair tuchtrecht te toetsen zorgvuldigheidsnorm niet zo streng is dat alleen de meest optimale diergeneeskundige zorg voldoet. De maatstaf is dus niet of het handelen van beklaagde beter had gekund, maar of hij in de specifieke omstandigheden van het geval als redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot is opgetreden. Hiernaast geldt dat klachten over de wijze waarop een dierenarts een diereigenaar bejegent buiten de reikwijdte van het veterinair tuchtrecht vallen en dat de geuite bezwaren hierover buiten de beoordeling blijven.

5.3.  Beklaagde heeft de kat die bewuste avond klinisch onderzocht en op basis van de gemaakte röntgenfoto een buikbreuk geconstateerd. Met beklaagde is het college van oordeel dat dit in beginsel nog geen spoedsituatie betrof waarbij terstond operatief moest worden ingegrepen en niet enig uitstel kon worden geduld. Gelet op het feit dat de kat tijdens het consult die avond benauwd was, shockverschijnselen had en aan de achterpoten verlamd was, kan het college beklaagde volgen in zijn beslissing om de situatie tot de volgende ochtend af te wachten. In de tussentijd kon de kat dan middels een medicamenteuze behandeling en pijnstilling worden gestabiliseerd en de volgende ochtend kon worden beoordeeld of de kat zijn achterpoten kon  bewegen, in welk geval een operatie zou volgen. In geschil is of daarnaast tevoren ook, in het geval de achterpoten de volgende ochtend blijvend verlamd zouden blijken, over de optie euthanasie is gesproken. Klager stelt van niet, waar beklaagde stelt dat dit wel is gebeurd en dit in de patiëntenkaart ook is genoteerd. Gelet op die tegenspraak kan het college niet anders dan vast stellen dat ook het bespreken van de optie euthanasie bij blijvende verlamming in de rede had gelegen, maar dat niet vast staat dat beklaagde hierin nalatig is geweest.

5.4. De opname en de door beklaagde ingestelde behandeling met een injectie Ketofen (pijnstillend en ontstekingsremmend), een infuus met fysiologisch zout en plaatsing in een zuurstofkooi, acht het college passend om de kat te stabiliseren en de benauwdheid te verminderen. Dat er gedurende de nacht niet continue toezicht is geweest, is geen  ongebruikelijke gang van zaken en was klager bekend en het voert, met de ingestelde medicamenteuze behandeling om de kat in leven te houden, naar het oordeel van het college te ver om beklaagde te verwijten dat hij de kat ‘aan zijn lot heeft overgelaten’. Het college kan beklaagde verder volgen waar hij klager heeft aangegeven dat verwijzing naar een spoedkliniek  weliswaar mogelijk was, maar daartoe niet is besloten omdat het gelet op de benauwdheid van de kat risicovol was om met het dier te reizen.

5.5. Beklaagde heeft die avond omstreeks 22:30 uur telefonisch contact heeft opgenomen met klager, echter lopen de stellingen van partijen over de inhoud van het gesprek uiteen. Waar klager in twijfel heeft getrokken of beklaagde de kat die avond nog heeft bezocht en dat beklaagde tijdens het telefoongesprek vertelde dat het naar omstandigheden goed ging met de kat, heeft beklaagde gesteld dat hij klager heeft verteld dat hij bij de kat was geweest en dat er geen verbetering was opgetreden, waarmee de prognose slechter werd. Ook met betrekking tot de reden en de precieze inhoud van dit telefoongesprek bestaat er derhalve tegenspraak tussen partijen en kunnen de feiten door het college niet worden vastgesteld.

5.6. De conclusie is dan dat beklaagde op verdedigbare en aanvaardbare gronden heeft besloten om een eventuele operatie uit te stellen en de kat eerst te stabiliseren en om de volgende ochtend het functioneren van de achterpoten te beoordelen. Klager mocht naar het oordeel van het college in redelijkheid niet verwachten dat er in de nacht continue toezicht op de praktijk zou zijn, waar ook de ingestelde medicamenteuze behandeling veterinair niet onjuist is geweest. Beklaagde heeft verder gemotiveerd uitgelegd waarom er geen verwijzing naar een spoedkliniek heeft plaatsgevonden, waarin het college hem kan volgen, naast dat er geen zekerheid bestaat over de precieze doodsoorzaak. Op grond van het voorgaande is niet komen vast te staan dat beklaagde onjuist veterinair handelen kan worden verweten.

6. DE BESLISSING   

Het college:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr.  G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs.  J. Hilvering, drs. M. Lockhorst, drs. J.A.M. van Gils en drs. B.J.A. Langhorst-Mak, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 16 juni 2017, door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.